Voorwoord
Dit werk begint op de scheidingslijn
van twee tijdperken. Aan de
oudtestamentische periode is een
einde gekomen. God heeft de mens,
die door zijn eigen verkeerde
beslissing het kwaad in zijn leven
toeliet, vele malen en op vele
manieren van zijn heilloze weg
willen afbrengen. Daartoe koos Hij
onder meer een volk uit dat onder
zijn leiding een toonbeeld voor alle
naties moest worden.
Ondanks zijn geestelijke rijkdom
faalde Israël echter herhaaldelijk
en zijn definitieve mislukking werd
bezegeld door een tragisch
dieptepunt: de bloedige strijd om
Jeruzalem en de verwoesting van de
tempel in het jaar 70 na Chr. Enkele
decennia daarvoor was in de
heilsgeschiedenis evenwel een nieuw
tijdvak ingeluid; de door Christus
gestichte zuivere, geestdriftige,
apostolische gemeente begon haar
vreedzame opmars en onstuitbare
triomftocht te midden van het
Grieks-Romeinse heidendom,
„overwinnende en om te overwinnen”.
(De handelingen van de eerste
gemeente worden uitgebreid behandeld
en toegelicht in E.G. White’s boek
“Van Jeruzalem tot Rome”).
In die begintijd waren er echter
reeds krachten aan het werk die tot
volle ontplooiing zouden komen na
het verdwijnen van de remmende
tegenkracht. De „mens der
wetteloosheid” heeft het christendom
daarna eeuwenlang in zijn greep
gehouden en heeft op rampzalige
wijze bijgedragen tot de
ontluistering van de gemeente. E.G.
White behandelt de oorzaken en
achtergronden van deze verwording en
wijst met name op de belangrijkste
momenten in de eeuwenlange strijd om
de gewetensvrijheid en op de leiders
die in dit tijdvak ondanks hun
tekorten en gebreken mochten
meewerken aan de bouw van de
geestelijke tempel.
Met veel sympathie worden de moedige
Waldenzen - de gemeente in de
woestijn -, de integere en geleerde
John Wyclif - de morgenster van de
Hervorming -, en de heilige
martelaar Johannes Hus beschreven.
Door hun baanbrekend werk kon de
Hervorming in de zestiende eeuw als
een vloedgolf over Europa spoelen.
„De beroerlycke tyden”, zoals de
kroniekschrijver Marcus van
Vaernewyck deze periode van
godsdienstige en politieke troebelen
in onze gewesten noemde, worden
grondig ontleed. De bespreking van
deze zwarte bladzijden uit de
kerkgeschiedenis is zelfs, en
misschien vooral, in een tijd van
oecumene en schijnbaar onbegrensde
gewetensvrijheid zinvol omdat
hierdoor kan worden voorkomen dat
sommigen „de ouden paden” verlaten
en in een roes van inschikkelijkheid
beginselen en vrijheden prijsgeven
die door onze geestelijke erflaters
vaak ten koste van hun eigen leven
zijn verdedigd of afgedwongen.
Na de moeilijke beginperiode van de
Reformatie werden verschillende
kerken door de burgerlijke overheid
„officieel erkend” of „tot
staatskerk verheven”. De noodlottige
gevolgen van deze samenwerking
tussen twee instellingen met
wezenlijk verschillende
doelstellingen bleven niet uit; de
verdrukten en vervolgden werden
verdrukkers en vervolgers, de kerk
verburgerlijkte en de Hervorming
kwam tot stilstand.
Aan deze geestelijke slaap komt een
einde bij het ontwaken - het Réveil
- in het begin van de negentiende
eeuw. Zowel in Europa als in Amerika
ontstaan opwekkingsbewegingen die
met name worden gekenmerkt door een
grote belangstelling voor en een
grondig onderzoek van de bijbelse
profetieën, in het bijzonder de
apocalyptische boeken Daniël en de
Openbaring. Door dit speurwerk
krijgt men inzicht in de profetische
tijdrekening en ontdekt men dat „de
tijd van het einde” is aangebroken.
De wederkomst van Christus „de
zalige hoop” van de eerste
christenen, wordt weer de enige
verwachting van de gemeente. Om de
gebeurtenissen rond deze snel
naderende ontknoping beter te
begrijpen, bespreekt de auteur de
oorsprong, de inzet en de “dramatis
personae” van het eeuwenoude
conflict, waarna de
bondgenootschappen, de strategie en
het verloop van de eindstrijd in
hoofdtrekken worden geschetst.
Alles wijst erop dat „de tijd der
benauwdheid” voor de deur staat.
Maar het unieke van de
godsopenbaring is dat ook de eeuwige
morgen komt: „De grote strijd is dan
ten einde. De zonde en de zondaren
zijn er niet meer. Het ganse heelal
is gereinigd. Overal in de schepping
is er eendracht en blijdschap. Van
Hem die alles geschapen heeft, komen
stromen van leven, licht en vreugde,
die alle delen van de oneindige
ruimte bereiken. De kleinste atomen
en de grootste werelden, alle
levende wezens en alle levenloze
voorwerpen verkondigen in hun
oneindige schoonheid en volmaakte
vreugde: “God is liefde”.
De uitgevers hopen dat de volledig
nieuwe vertaling en uitgave van dit
standaardwerk, dat de periode
bestrijkt tussen de ondergang en de
smeulende puinhopen van het oude
Jeruzalem, mag bijdragen tot de
herleving van de aloude christelijke
hoop en zekerheid.
Inleiding
Vóór de zondeval stond Adam
persoonlijk in contact met zijn
Schepper, maar de mens heeft zich
door zijn overtreding van God
afgescheiden en heeft dit grote
voorrecht nu niet meer. Door het
verlossingsplan kunnen de bewoners
van de aarde echter weer met God in
verbinding treden. God staat door
zijn Geest in contact met de mens en
door openbaringen aan zijn
uitverkoren boodschappers heeft de
wereld goddelijk licht ontvangen.
„Door de heilige Geest gedreven,
hebben mensen van Godswege
gesproken” (2 Petr. 1:21).
Tijdens de eerste vijfentwintig
eeuwen van onze geschiedenis was er
geen geschreven openbaring. Mensen
die door God waren onderricht,
deelden hun kennis aan anderen mee
en zo werd deze kennis van vader op
zoon en van generatie op generatie
doorgegeven. De voorbereiding van
het geschreven woord begon in de
tijd van Mozes, toen geïnspireerde
openbaringen in een geïnspireerd
boek werden samengebracht. Dit werk
is zestien eeuwen lang voortgezet:
van Mozes, de geschiedschrijver van
de schepping en de wetgeving, tot
Johannes, die de meest verheven
waarheden van het evangelie heeft
opgetekend.
De bijbel zegt van zichzelf dat hij
van God komt en toch is Gods Woord
door mensenhanden geschreven. In de
uiteenlopende stijlvormen van de
verschillende boeken komen de
karaktertrekken van de vele
schrijvers duidelijk tot uiting. De
geopenbaarde waarheden zijn alle
„van God ingegeven” (2 Tim. 3:16),
en zijn toch in menselijke woorden
uitgedrukt. De Oneindige heeft door
zijn Heilige Geest licht laten
schijnen in het verstand en in het
hart van zijn boodschappers. God
heeft dromen en gezichten, symbolen
en beelden gegeven, maar de personen
aan wie de waarheid werd
geopenbaard, hebben zelf de
gedachten in menselijke taal
gegoten. De tien Geboden werden door
God uitgesproken en met zijn eigen
hand geschreven. Ze komen van God en
niet van de mensen, maar in de
Bijbel, met zijn door God geschonken
waarheid die in menselijke taal is
uitgedrukt, vormen het goddelijke en
het menselijke een eenheid. Zo’n
eenheid bestond ook in de natuur van
Christus, die de Zoon van God en de
Zoon des mensen was. Wat van
Christus gezegd is - „het Woord is
vlees geworden en het heeft onder
ons gewoond” (3 Joh. 1:14) - geldt
dus ook voor de Bijbel.
De Bijbel is in de loop van vele
eeuwen geschreven door mensen die in
maatschappelijke functie en beroep,
in verstandelijke en geestelijke
gaven, veel van elkaar verschilden.
Daarom vertonen de boeken van de
Bijbel een groot verschil in stijl
en een grote verscheidenheid in de
aard van de behandelde onderwerpen.
De verschillende schrijvers drukken
zich op verschillende manieren uit
en vaak wordt dezelfde waarheid
treffender belicht door de ene
schrijver dan door de andere. Daar
verscheidene schrijvers een
onderwerp vanuit een verschillend
oogpunt en in een verschillend
verband benaderen, kan de
oppervlakkige, onverschillige of
bevooroordeelde lezer de indruk
krijgen dat er onjuistheden of
tegenstrijdigheden in de Bijbel
staan, terwijl de aandachtige,
eerbiedige lezer met een scherper
inzicht de harmonie ontdekt die
eraan ten grondslag ligt.
Daar de waarheid door verschillende
personen wordt behandeld, worden
haar verschillende facetten belicht.
De ene schrijver is meer getroffen
geweest door één aspect van het
onderwerp en haakt in op de punten
die met zijn ervaring of met zijn
observatievermogen en waardering
overeenstemmen. Een andere gaat in
op een ander aspect en elk van hen
behandelt onder leiding van de
Heilige Geest het onderwerp dat de
grootste indruk op hem gemaakt
heeft. Bij elke schrijver is dat een
ander aspect van de waarheid, maar
er is een volmaakte harmonie tussen
de onderdelen. De waarheid die op
deze manier is geopenbaard, wordt
samengevoegd tot een volmaakt
geheel, dat beantwoordt aan de
behoeften van alle mensen in alle
levensomstandigheden.
God heeft zijn waarheid door middel
van mensen aan de wereld bekend
gemaakt en heeft ze door zijn
Heilige Geest toegerust en in staat
gesteld om dit werk te doen. Hij
heeft hun verstand geleid in de
keuze van de onderwerpen waarover ze
zouden spreken en schrijven. De
schat werd aan „aarden vaten”
toevertrouwd en komt toch uit de
hemel. Het getuigenis wordt
meegedeeld in onvolmaakte,
menselijke taal, maar komt toch van
God en het gehoorzame, gelovige kind
van God, ontdekt de heerlijkheid van
de goddelijke kracht, vol van genade
en waarheid.
God heeft in zijn Woord de mensen
kennis ter zaligheid gegeven. De
Heilige Schrift moet worden aanvaard
als een gezaghebbende, onfeilbare
openbaring van Gods wil. Zij is de
maatstaf voor het karakter, zij
openbaart de leerstellingen en
toetst de ervaringen. „Elk van God
ingegeven schriftwoord is ook nuttig
om te onderrichten, te weerleggen,
te verbeteren en op te voeden in de
gerechtigheid, opdat de mens Gods
volkomen zij, tot alle goed werk
volkomen toegerust” (2 Tim.
3:16,17).
Toch maakt het feit dat God zijn wil
door middel van zijn Woord aan de
mensen heeft geopenbaard de
voortdurende tegenwoordigheid en
leiding van de Heilige Geest niet
overbodig. Integendeel! Jezus had de
Geest beloofd om het Woord aan zijn
boodschappers uit te leggen en de
bevelen van de Bijbel nader te
verklaren en toe te passen.
Aangezien Gods Geest de Bijbel heeft
geïnspireerd, kunnen de opdrachten
van de Geest onmogelijk in strijd
zijn met die van het Woord.
De Geest is niet gegeven en kan ook
nooit worden gegeven ter vervanging
van de Bijbel, want de Schrift zegt
uitdrukkelijk dat het Woord van God
de maatstaf is waaraan elke leer en
elke ervaring moet worden getoetst.
De apostel Johannes zegt:
„Geliefden, vertrouwt niet iedere
geest, maar beproeft de geesten, of
zij uit God zijn; want vele valse
profeten zijn in de wereld
uitgegaan” (1 Joh 4:1). En Jesaja
zegt: „Tot de wet en tot de
getuigenis! Voor wie niet spreekt
naar dit woord, is er geen dageraad”
(Jesaja 8:20).
Door de dwalingen van mensen die
beweren dat ze door de Geest zijn
verlicht en denken dat ze de leiding
van Gods Woord niet meer nodig
hebben, is er veel afbreuk gedaan
aan het werk van de Heilige Geest.
Deze mensen worden geleid door
indrukken, die ze beschouwen als de
stem van God tot hun hart. Maar de
geest die hen leidt, is niet de
Geest van God. Dit volgen van
indrukken, terwijl men de Schrift
gewoon opzij zet, kan alleen tot
verwarring, misleiding en
geestelijke ondergang leiden. Het
bevordert slechts de plannen van de
Boze. Daar de werking van de Heilige
Geest van het allergrootste belang
is voor Christus’ gemeente, is het
één van Satans plannen om het werk
van de Heilige Geest door de
dwalingen van extremisten en
fanatici in het gedrang te brengen
en Gods volk ertoe aan te zetten
deze bron van kracht, die God ons
zelf geschonken heeft, te
verwaarlozen.
Volgens Gods Woord moest de Heilige
Geest zijn werk voortzetten van het
begin tot het einde van de
evangelieverkondiging. Gedurende de
eeuwen waarin de teksten van zowel
het Oude als het Nieuwe Testament
aan de mensheid werden geschonken,
bleef de Heilige Geest licht
doorgeven aan enkelingen,
onafhankelijk van de openbaringen
die in de Heilige Schrift zouden
worden opgenomen. De Bijbel zegt
zelf hoe de mensen door de Heilige
Geest waarschuwingen, vermaningen,
raadgevingen en richtlijnen kregen
over onderwerpen die volstrekt geen
verband hielden met het schenken van
de Heilige Schrift. In de Bijbel
lezen we over profeten in
verschillende tijdperken van wie
geen enkel woord is opgetekend. Zo
zou de Heilige Geest na het
afsluiten van de canon van de
Schrift zijn werk ook blijven
voortzetten en Gods kinderen licht
brengen, waarschuwen en troosten.
Jezus had zijn discipelen beloofd:
„Maar de Trooster, de Heilige Geest,
die de Vader zenden zal in mijn
naam, die zal u alles leren en u te
binnen brengen al wat ik u gezegd
heb”. „Doch wanneer Hij komt, de
Geest der waarheid, zal Hij u de weg
wijzen tot de volle waarheid... en
de toekomst zal Hij u verkondigen” (Johannes
14:26; 16:13). De Bijbel leert
duidelijk dat deze beloften helemaal
niet beperkt waren tot de tijd van
de apostelen, maar dat ze zijn
gegeven aan Christus’ gemeente van
alle tijden. Jezus geeft zijn
volgelingen deze verzekering: „En
zie, Ik ben met u al de dagen, tot
aan de voleinding der wereld” (Matteüs
28:20) en Paulus zegt dat de gaven
en openbaringen van de Geest aan de
gemeente werden gegeven „om de
heiligen toe te rusten tot
dienstbetoon, tot opbouw van het
lichaam van Christus, totdat wij
allen de eenheid des geloofs en der
volle kennis van de Zoon Gods
bereikt hebben, de mannelijke
rijpheid, de maat van de wasdom der
volheid van Christus” (Efez.
4:12,13).
De apostel bad voor de gelovigen te
Efeze: „Dat de God van onze Here
Jezus Christus, de Vader der
heerlijkheid, u geve de Geest van
wijsheid en van openbaring om Hem
recht te kennen: verlichte ogen (uws)
harten, zodat gij weet, welke hoop
zijn roeping wekt... en hoe
overweldigend groot zijn kracht is
aan ons, die geloven” (Efez.
1:17-19). Met deze woorden smeekte
Paulus de invloed van Gods Geest
voor de gemeente te Efeze af om hun
verstand te verlichten en hun geest
te verhelderen opdat ze de diepten
van Gods heilig Woord zouden kunnen
begrijpen.
Na de wonderbaarlijke uitstorting
van de Heilige Geest op Pinksteren
drong Petrus er bij de mensen op aan
tot inkeer te komen en zich te laten
dopen in de naam van Christus tot
vergeving van hun zonden. Hij zei:
„En gij zult de gave des Heiligen
Geestes ontvangen. Want voor u is de
belofte en voor uw kinderen en voor
allen, die verre zijn, zovelen als
de Here, onze God, ertoe roepen zal”
(Handelingen 2:38,39).
God heeft in direct verband met de
gebeurtenissen op „de grote dag des
Heren” bij monde van de profeet Joël
een bijzondere openbaring van zijn
Geest beloofd. (Joël 2:28). Deze
profetie is gedeeltelijk in
vervulling gegaan bij de uitstorting
van de Heilige Geest op Pinksteren,
maar zal ten volle vervuld worden
bij de uitstorting van Gods genade,
die gepaard zal gaan met de
afsluiting van de
evangelieverkondiging.
De grote strijd tussen goed en kwaad
zal naarmate wij het einde der
tijden naderen in hevigheid
toenemen. In alle eeuwen heeft Satan
zijn toorn tegen Christus’ gemeente
geopenbaard, maar God heeft zijn
genade en zijn Geest aan zijn volk
geschonken om hen te versterken
zodat ze de kracht van de Boze
zouden kunnen weerstaan. Toen
Christus’ apostelen het evangelie
aan de wereld moesten brengen en het
voor de komende eeuwen moesten
opschrijven, werden zij op een
bijzondere wijze door de Heilige
Geest verlicht. Maar naarmate de
gemeente haar uiteindelijke
verlossing nadert, zal Satan met
grotere macht werken. Hij is
nedergedaald „in grote grimmigheid,
wetende, dat hij weinig tijd heeft”
(Openb. 12:12).
Hij zal te werk gaan „met allerlei
krachten, tekenen en bedrieglijke
wonderen” (2 Tess. 2:9). Zesduizend
jaar lang heeft Satan, die eens de
hoogste rang bekleedde onder Gods
engelen, zich volledig gewijd aan
misleiding en vernietiging. Al de
diepten van zijn sluwheid en
geslepenheid die hij heeft
verworven, al de wreedheid die hij
heeft ontwikkeld tijdens deze
eeuwenoude strijd zullen in de
laatste strijd tegen Gods volk
worden gebruikt. In zo’n gevaarlijke
tijd moeten de volgelingen van
Christus de waarschuwing van zijn
wederkomst aan de wereld brengen en
moet er een volk worden toebereid
dat „onbevlekt en onberispelijk” (2
Petrus 3:14) voor Hem zal staan bij
zijn terugkeer. In deze tijd is de
bijzondere gave van Gods genade en
kracht niet minder noodzakelijk dan
in de tijd van de apostelen.
Door het licht van de Heilige Geest
zijn de gebeurtenissen van de
eeuwenlange strijd tussen goed en
kwaad aan mij geopenbaard. Van tijd
tot tijd mocht ik het verloop van de
grote strijd tussen Christus - de
Koning van het leven en onze
Verlosser - en Satan - de vorst van
het kwaad, de aanstichter van de
zonde en de eerste overtreder van
Gods heilige wet - in de
verschillende eeuwen volgen.
De vijandschap van Satan tegen
Christus openbaarde zich ook tegen
zijn volgelingen. Dezelfde haat
tegen de beginselen van Gods wet,
dezelfde tactiek van misleiding
waardoor dwaling wordt voorgesteld
als waarheid, waardoor menselijke
wetten in de plaats van Gods wetten
worden gesteld en de mensen het
schepsel gaan aanbidden in plaats
van de Schepper, kan in de loop van
de geschiedenis worden nagegaan.
Satans pogingen om het karakter van
God verkeerd voor te stellen, zodat
de mensen zich een verkeerd beeld
van de Schepper gaan vormen, en
daardoor meer met vrees en haat dan
met liefde tot Hem opzien, zijn
pogingen om Gods wet opzij te
zetten, waardoor de mensen gaan
denken dat ze de verplichtingen van
die wet niet meer hoeven na te
komen, en zijn vervolging van allen
die zich tegen zijn bedrog durven te
verzetten, zijn door alle eeuwen
heen voortgezet. Men kan dat nagaan
in de geschiedenis van patriarchen,
profeten, apostelen, martelaren en
hervormers.
In de belangrijke eindstrijd zal
Satan dezelfde gedragslijn volgen,
dezelfde geest openbaren en zich
voor hetzelfde doel inzetten als in
de vorige eeuwen. De geschiedenis
zal zich herhalen, met dit
onderscheid dat de komende strijd
zal worden gevoerd met een hevigheid
die de wereld nog nooit heeft
gekend. De misleidingen van Satan
zullen sluwer en zijn aanvallen
vastberadener zijn. „Ware het
mogelijk (hij zou) de uitverkorenen
verleiden” (Marcus 13:22).
Daar Gods Geest de grote waarheden
van zijn Woord en de gebeurtenissen
van het verleden en de toekomst aan
mij heeft geopenbaard, heb ik ook de
opdracht gekregen aan anderen bekend
te maken wat mij is getoond, de
geschiedenis van de grote strijd in
vervlogen eeuwen te beschrijven en
die vooral zó voor te stellen dat er
licht gaat schijnen op de snel
naderende strijd van de toekomst.
Bij het nastreven van dit doel heb
ik getracht gebeurtenissen uit de
geschiedenis van de gemeente uit te
kiezen en ze op zo’n manier te
groeperen dat men de ontwikkeling
kan zien van de heilswaarheden die
op verschillende tijdstippen aan de
wereld zijn gegeven en de woede van
Satan en de vijandschap van een
wereldsgezinde kerk hebben opgewekt
- waarheden die gehandhaafd zijn
door het getuigenis van hen die „hun
leven niet liefgehad hebben, tot de
dood”.
Het verloop van deze gebeurtenissen
kondigt de strijd aan die ons te
wachten staat. Als we ze bestuderen
in het licht van Gods Woord en met
de hulp van zijn Geest, kunnen de
plannen van Satan voor ons worden
ontsluierd en kunnen de gelovigen
die „onberispelijk” wensen te staan
voor de Here bij zijn komst, de
gevaren zien en weten hoe zij ze
moeten vermijden.
De belangrijke gebeurtenissen die de
vooruitgang van de Hervorming in de
afgelopen eeuwen hebben gekenmerkt,
zijn bekende historische feiten, die
algemeen worden erkend door de
protestantse wereld. Het zijn feiten
die niemand kan tegenspreken. Deze
geschiedenis heb ik in hoofdtrekken
geschetst in overeenstemming met het
doel van dit boek en met de
bondigheid die noodzakelijkerwijs in
acht moest worden genomen. De feiten
zijn beschreven in een zo kort
mogelijk bestek en met het oog op
een juist begrip van hun
draagwijdte. In enkele gevallen waar
een geschiedschrijver gebeurtenissen
zo heeft gegroepeerd dat hij een
bondig overzicht van het onderwerp
heeft gegeven of details goed heeft
samengevat, zijn zijn woorden
aangehaald; in sommige gevallen is
de naam niet speciaal vermeld, omdat
die citaten niet worden gegeven om
de schrijver als een gezaghebbend
persoon te vermelden, maar omdat hij
het onderwerp kernachtig behandelt.
Bij de beschrijving van de
ervaringen en opvattingen van de
mensen die in onze tijd de
hervorming voortzetten, zijn hun
uitgegeven werken op dezelfde manier
behandeld.
Het doel van dit boek is niet zozeer
nieuwe feiten over de strijd uit
lang vervlogen tijden aan het licht
te brengen, maar wel om feiten en
beginselen in verband met de komende
gebeurtenissen op de voorgrond te
plaatsen. Toch krijgen al deze
gebeurtenissen uit het verleden een
nieuwe betekenis als ze worden
gezien uit het oogpunt van de strijd
tussen de krachten van het licht en
die van de duisternis. Door deze
gebeurtenissen schijnt er licht op
de toekomst, waardoor het pad zal
worden verlicht voor hen die zoals
de hervormers uit het verleden zelfs
ten koste van alle aardse goederen
zullen moeten getuigen „van het
woord Gods en van het getuigenis van
Jezus Christus.”
Het doel van dit boek kan als volgt
worden omschreven: Het wil de
gebeurtenissen van de grote strijd
tussen waarheid en dwaling aan het
licht brengen; de listen van Satan
en de middelen waardoor hij met
succes kan worden overwonnen,
openbaren; een bevredigende
oplossing geven voor het probleem
van het kwaad door de oorsprong en
de uitroeiing van de zonde op zo’n
manier te belichten dat de
rechtvaardigheid en barmhartigheid
van God in zijn handelen met zijn
schepselen ten volle aan het licht
worden gebracht en het wil de
heiligheid en onveranderlijkheid van
zijn wet aantonen. Dat door de
invloed die hiervan uitgaat mensen
mogen worden verlost uit de macht
der duisternis en toebereid mogen
worden „voor het erfdeel der
heiligen in het licht” om Hem te
loven die ons heeft liefgehad en
Zich voor ons heeft gegeven, is de
oprechte bede van de schrijfster.
E.G. White