Een grote
godsdienstige opwekking (20)
De
eerste engel van Openbaring 14 voorzegde een grote
godsdienstige opwekking tijdens de verkondiging van
Christus' spoedige wederkomst. Johannes zag „een
engel vliegen in het midden des hemels en hij had
een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen,
die op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en
stam en taal en natie; en hij zeide met luider stem:
Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van zijn
oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemel en
de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt
heeft." (vers 6,7).
Het
feit dat een engel deze waarschuwing verkondigt is
belangrijk. Door de reinheid, heerlijkheid en kracht
van de hemelse boodschapper heeft de goddelijke
wijsheid het verheven karakter van het werk dat door
deze boodschap moest worden volbracht en de kracht
en heerlijkheid die met dit werk gepaard zouden
gaan, willen duidelijk maken. En het vliegen van de
engel „in het midden des hemels", de luide stem
waarmee deze waarschuwingsboodschap wordt
uitgesproken en de verkondiging „aan hen, die op de
aarde gezeten zijn" -„aan alle volk en stam en taal
en natie" - wijzen op de snelheid waarmee deze
beweging zich zou uitbreiden en op haar
wereldomvattend karakter.
De
boodschap geeft zelf uitleg over de tijd wanneer
deze beweging zou ontstaan. De tekst zegt dat ze een
onderdeel is van „het eeuwige evangelie" en het
begin van het oordeel aankondigt. De heilsboodschap
is in alle eeuwen verkondigd, maar deze boodschap is
een onderdeel van het evangelie dat alleen in de
eindtijd zou worden gepredikt, want alleen dan zou
de ure van zijn oordeel zijn gekomen. De profetieën
schetsen de opeenvolging van gebeurtenissen die
reiken tot het begin van het oordeel. Dit geldt
vooral voor het boek Daniël. Toch moest Daniël op
Gods bevel zijn profetieën die betrekking hebben op
„het laatste der dagen" verborgen houden en
verzegelen „tot de eindtijd." Pas in die tijd zou
een boodschap over het oordeel worden verkondigd.
Deze boodschap zou gebaseerd zijn op de vervulling
van zijn profetieën. Over de eindtijd zegt de
profeet Daniël: „Velen zullen onderzoek doen, en de
kennis zal vermeerderen." (Daniël 12:4).
De
apostel Paulus heeft de eerste christengemeenten
ervoor gewaarschuwd dat ze de wederkomst van
Christus niet in zijn dagen hoefden te venvachten.
Hij zegt: „Laat niemand u misleiden, op welke wijze
ook, want eerst moet de afval komen en de mens der
wetteloosheid zich openbaren." (2 Tessalonicenzen
2:3). Pas na de grote afval en de lange heerschappij
van de 'mens der wetteloosheid' mochten de
christenen de komst van de Heiland verwachten.
De
'mens der wetteloosheid', die ook 'het geheimenis
der wetteloosheid', 'de zoon des verderfs' en 'de
tegenstander' genoemd, is het pausdom, dat volgens
de profetie gedurende 1260 jaar zou heersen. Aan
deze periode kwam een eind in 1798. De wederkomst
van Christus kon dus niet vóór die tijd
plaatsvinden. Paulus bestrijkt met zijn
waarschuwing de hele periode van de christelijke
bedeling tot het jaar 1798. Pas na die tijd zou de
boodschap van Christus' wederkomst worden
verkondigd.
Deze
boodschap is in de eeuwen daarvoor nooit verkondigd.
Zoals wij hebben gelezen, heeft Paulus haar niet
gepredikt. Hij wees zijn broeders op het feit dat de
wederkomst pas in een ver verwijderde toekomst zou
plaatsvinden. De hervormers hebben het niet gedaan.
Maarten Luther meende dat het oordeel ongeveer
driehonderd jaar na zijn tijd zou plaatsvinden. Maar
sinds 1798 is het boek Daniël ontzegeld, is de
kennis over de profetieën vermeerderd en hebben
velen de plechtige boodschap dat het oordeel nabij
is, verkondigd.
De
Adventbeweging is zoals de Hervorming van de
zestiende eeuw tegelijkertijd in verschillende
christelijke landen ontstaan. Zowel in Europa als in
Amerika werden mannen van geloof en gebed ertoe
aangezet de profetieën te onderzoeken en toen zij
het geïnspireerde Woord bestudeerden, vonden zij
daarin het overtuigend bewijs dat „het einde aller
dingen" nabij was. In verschillende landen waren er
op zichzelf staande groepen christenen die alleen
door het onderzoek van de Bijbel tot het geloof
kwamen dat de wederkomst van Christus nabij was.
In
1821, drie jaar nadat Miller zijn verklaring van de
profetieën die wijzen op de ure van het oordeel had
gegeven, begon dr. Joseph Wolff, „de zendeling der
wereld", de boodschap van de spoedige wederkomst
van Christus te verkondigen. Wolff was in Duitsland
geboren uit Joodse ouders. Zijn vader was een
Joodse rabbijn. Toen hij die in Christus gestorven
zijn het eerst opstaan (1Tessalonicenzen 4:16). Dit
noemen wij christenen de eerste opstanding. Dan zal
het dierenrijk grondig worden veranderd (Jesaja
11:6-9) en zal het aan Jezus worden onderworpen
(Psalm 8). Overal zal er vrede heersen."
(Journal of the Rev, Joseph
Wolff, pp. 378,379). De Here zal weer de
aarde aanschouwen en zeggen: „Zie, het is zeer
goed." (Ibid., p.294).
Wolff
geloofde dat de wederkomst van Christus nabij was.
Zijn uitleg van de profetische tijdperken plaatste
„het einde aller dingen" enkele jaren na het
jaartal dat door Miller was voorgesteld. Aan hen die
op grond van de tekst „Doch van die dag en van die
ure weet niemand" meenden dat de mensen niet zullen
weten dat de dag van de wederkomst van Christus
nadert, zie Wolff: „Heeft de Here gezegd dat die dag
en dat uur nooit bekend zouden zijn? Heeft Hij ons
geen voortekenen gegeven zodat wij tenminste het
naderen van zijn komst zouden zien, zoals men aan
het uitbotten van de vijgenboom kan zien dat de
zomer nabij is? (Matteüs 24:32).
Zullen
wij die tijd nooit kennen, terwijl Hij ons zelf
vermaant om de profeet Daniël niet alleen te lezen,
maar hem ook te begrijpen? In datzelfde boek van
Daniël staat ook dat de woorden verzegeld zouden
zijn tot de eindtijd (dat was nog steeds het geval
in zijn tijd), dat velen onderzoek zouden doen en
dat de kennis (in verband met de eindtijd) zou
vermeerderen. (Daniël 12:4). Bovendien bedoelt
Christus niet dat het naderen van die tijd niet
bekend zal zijn, maar wel dat niemand het juiste uur
en de juiste dag zal kennen. Hij zegt dat er door de
tekenen des tijds genoeg bekend zal zijn om ons aan
te sporen tot onze voorbereiding op zijn komst,
zoals ook Noach zijn ark in gereedheid bracht."
(Wolf, Researches and Missionary
Labors, pp.404,405).
Over
de algemeen gangbare, maar verkeerde interpretatie
van de Schrift zei Wolff: „De overgrote meerderheid
van de christenen is van de duidelijke betekenis van
de Schrift afgeweken en is overgestapt naar het
'hersenschimmige' systeem van de boeddhisten, die
geloven dat het toekomstige geluk van de mensen zal
bestaan in het zweven door de lucht. Ze denken dat
wanneer zij Joden lezen ze daaronder Heidenen
moeten verstaan; en als er aarde staat hemel moeten
lezen en onder de wederkomst van Christus de
vooruitgang van zendingsgenootschappen moeten
verstaan; en dat het gaan naar de berg van het huis
des Heren een grote bijeenkomst van methodisten
betekent." (Journal of the Rev.
Joseph Wolff, p.96).
In de
vierentwintig jaar tussen 1821 tot 1845 heeft Wolff
veel gereisd; in Afrika heeft hij Egypte en
Abessinië bezocht; in Azië heeft hij gereisd door
Palestina, Syrië, Perzië, Bokhara en India. Hij
heeft ook een bezoek gebracht aan de Verenigde
Staten en heeft op zijn reis daarheen op het eiland
St. Helena gepredikt. Hij is in New York aangekomen
in augustus 1837 en nadat hij in die stad had
gesproken, heeft hij gepredikt in Philadelphia en
Baltimore en is tenslotte naar Washington
doorgereisd. Hij schrijft daarover: „Hier heeft het
Huis van Afgevaardigden na een motie van
ex-President John Quincy Adams in één van de
'Huizen' van het Congres mij unaniem toegestaan het
Congresgebouw te gebruiken voor een lezing, die ik
op een zaterdag heb gegeven. Ik werd vereerd met de
aanwezigheid van alle congresleden, de bisschop van
Virginia, de geestelijken en vele inwoners van
Washington. Dezelfde eer werd mij bewezen door de
leden van de regering van New Jersey en Pennsylvanië,
in wier aanwezigheid ik lezingen gaf over mijn
onderzoekingen in Azië en over het Koninkrijk van
Jezus Christus." (Ibid., pp. 398,399).
Dr.
Wolff heeft zonder enige steun van een Europese
regering in de meest barbaarse landen gereisd. Hij
heeft veel ontberingen doorstaan en is omringd
geweest door talloze gevaren. Hij is met stokken
geslagen, uitgehongerd, als slaaf verkocht en drie
keer ter dood veroordeeld. Hij is door rovers
aangevallen en is soms bijna van dorst omgekomen.
Eens heeft men al zijn bezittingen gestolen en met
lege handen moest hij honderden kilometers te voet
door de bergen trekken, terwijl de sneeuw hem in
het gezicht striemde en zijn blote voeten verkleumd
raakten door het lopen op de bevroren grond.
Toen
men hem waarschuwde dat hij niet ongewapend naar de
wilde en vijandige stammen moest gaan, zei hij dat
hij „van wapens was voorzien": „gebed, ijver voor
Christus en vertrouwen in zijn bijstand." „Ik heb
ook de liefde voor God en voor mijn naaste in mijn
hart en mijn Bijbel in de hand."
(W.H.D. Adams, In Perils Oft, p. 192).
Waar
hij ook heenging, hij had altijd de Bijbel in het
Hebreeuws en in het Engels bij zich. Over één van
zijn latere reizen schreef hij: „Ik... hield de
Bijbel open in mijn hand. Ik voelde dat mijn kracht
in dat Boek lag en dat zijn kracht mij zou
ondersteunen." (Ibid.,p.201).
Zo
volhardde hij in zijn werk tot de boodschap van het
oordeel aan een groot deel van de bewoonde wereld
was gebracht. Hij had Gods Woord onder de Joden,
Turken, Parsen, Hindoes en vele andere volken en
rassen verspreid en overal kondigde hij het
naderende rijk van de Messias aan.
Op
zijn reis door Bokhara kwam hij tot de ontdekking
dat een in afzondering levend volk ook geloofde in
de spoedige wederkomst. Hij schreef in dit verband:
„De Arabieren van Jemen hebben een boek, Seera
genaamd, dat ook de wederkomst van Christus en zijn
heerschappij in heerlijkheid verkondigt en ze
verwachten dat er belangrijke gebeurtenissen zullen
plaatsvinden in 1840." (Journal of the Rev. Joseph
Wolff, p.377).
,,Ik
heb in Jemen zes dagen bij de Rechabieten
doorgebracht. Ze drinken geen wijn, planten geen
wijngaarden, zaaien niet, wonen in tenten en houden
nog altijd de herinnering aan de oude Jonadab, de
zoon van Rechab, in ere; en ik heb bij hen ook
Israëlieten van de stam Dan aangetroffen... die
zoals de afstammelingen van Rechab de spoedige
komst van de Messias op de wolken des hemels
verwachten." (Ibid., p.389).
Een
andere zendeling ontdekte dat de Tartaren dat ook
geloofden. Een Tartaars priester vroeg aan de
zendeling wanneer Christus zou terugkomen. Toen de
zendeling antwoordde dat hij daar niets van wist,
scheen de priester erg verbaasd over zo'n
onwetendheid bij iemand die zich uitgaf voor
bijbelleraar, en zei dat hij op grond van de
profetieën geloofde dat Christus omstreeks 1844 zou
wederkomen.
De
Adventboodschap werd al in 1826 in Engeland
verkondigd. De beweging nam er niet zo'n vaste vorm
aan als in Amerika. De juiste tijd van de wederkomst
werd niet zo algemeen gepredikt, maar de grote
waarheid van Christus' spoedige wederkomst met grote
macht en heerlijkheid werd overal verkondigd. Dit
gebeurde niet alleen in de kerken die niet tot de 'Church
of England' behoorden.
Mourant Broek, een Engelse schrijver, zegt immers
dat ongeveer zevenhonderd predikanten van de 'Church
of England' „dit evangelie van het Koninkrijk"
predikten. De boodschap dat Christus in 1844 zou
terugkomen, werd ook in Groot-Brittannië
verkondigd. Adventistische geschriften uit Amerika
werden overal verspreid. Boeken en tijdschriften
werden in Engeland opnieuw uitgegeven. In 1842
keerde Robert Winter, een Engelsman van geboorte die
het Adventgeloof in Amerika had aangenomen, naar
zijn geboorteland terug om de wederkomst van
Christus te verkondigen. Velen hielpen hem bij dit
werk en de boodschap van het oordeel werd in
verschillende delen van Engeland verkondigd.
In
Zuid-Amerika vond Lacunza, een Spanjaard en jezuïet,
zijn weg naar de Schrift, ondanks de barbaarsheid en
de intriges van de priesters in zijn omgeving en nam
de waarheid van Christus' spoedige wederkomst aan.
Hij voelde zich gedrongen die waarschuwingsboodschap
aan anderen te laten horen, maar wilde niet door
Rome veroordeeld worden. Daarom publiceerde hij
zijn opvattingen onder het pseudoniem „Rabbi
Ben-Ezra" en deed zich voor als een bekeerde Jood.
Lacunza leefde in de achttiende eeuw, maar zijn
boek, dat op een bepaald ogenblik in Londen terecht
gekomen was, werd pas omstreeks 1825 in het Engels
vertaald. De publicatie daarvan leidde tot een nog
grotere belangstelling voor het onderwerp van de
wederkomst.
In
Duitsland werd deze leer in de achttiende eeuw
verkondigd door Bengel, een predikant van de
Lutherse kerk en een beroemd bijbelgeleerde en
criticus. Na zijn opleiding had Bengel zich op „de
studie van de theologie" toegelegd. Hij voelde zich
daar van nature toe aangetrokken door zijn ernstig
en godsdienstig karakter en werd daarin bovendien
erg aangemoedigd door zijn vooropleiding en
discipline. Zoals andere ernstige jongeren voor en
na hem moest hij strijden tegen twijfel en
moeilijkheden op godsdienstig gebied en met veel
gevoel zinspeelt hij op de „vele pijlen die zijn
arm hart doorboorden en hem een moeilijke jeugd
bezorgden".
Toen
hij lid van de kerkeraad van Württemberg was
geworden, werd hij een voorvechter van de
godsdienstvrijheid. „Terwijl hij de rechten en
privileges van de kerk verdedigde, was hij
voorstander van het toestaan van alle redelijke
vrijheid aan degenen die zich op gewetensgronden
verplicht zagen niet langer deel uit te maken van
haar gemeenschap." (Encyclopaedia Britannica, 9e
druk art. „Bengel"). De gunstige gevolgen van deze
houding zijn nog altijd merkbaar in zijn
geboortestreek.
Terwijl Bengel een preek voorbereidde om op
„Adventzondag" over Openbaring 21 te spreken
ontdekte hij de waarheid van Christus' wederkomst.
Op dat ogenblik begreep hij de profetieën van de
Openbaring zoals nooit tevoren. Hij werd
overweldigd door het belang en de alles
overtreffende heerlijkheid van de taferelen die de
profeet beschreef en moest dit onderwerp enige tijd
laten rusten. Toen hij op de kansel stond, drong het
onderwerp zich weer met alle levendigheid en kracht
aan hem op. Van toen af begon hij de profetieën,
vooral die van de Openbaring, te bestuderen. Hij
kwam kort daarna tot de overtuiging dat ze wezen op
de spoedige wederkomst van Christus. De datum die
hij voor die gebeurtenis vaststelde verschilde maar
een paar jaar van de datum die Miller later zou
bepalen.
Bengels geschriften zijn over de hele christelijke
wereld verspreid. Zijn opvattingen over de profetie
werden vrij algemeen aangenomen in Württemberg,
vanwaar hij afkomstig was en tot op zekere hoogte
ook in andere delen van Duitsland. De beweging werd
na zijn dood voortgezet en de Adventboodschap werd
in Duitsland verkondigd op hetzelfde ogenblik als in
de andere landen waar zij belangstelling vond.
Kort
daarna vertrokken enkele mensen die tot het geloof
waren gekomen naar Rusland en stichtten er
nederzettingen. Het geloof in Christus' spoedige
wederkomst leeft nog altijd in de Duitse kerken van
dat land. Het licht scheen ook in Frankrijk en
Zwitserland.
In
Genève, waar Farel en Calvijn de waarheid van de
Hervorming hadden verspreid, verkondigde Gaussen de
boodschap van de wederkomst. Toen hij nog student
was, was Gaussen in aanraking gekomen met het
rationalisme, dat zich aan het eind van de
achttiende en in het begin van de negentiende eeuw
over heel Europa had verspreid. Toen hij zijn werk
als predikant begon, kende hij niets van het ware
geloof en was bovendien geneigd te twijfelen. In
zijn jeugd had hij belangstelling gekregen voor het
onderzoek van de profetie. Nadat hij Rollins Ancient
History had gelezen, werd zijn aandacht bepaald bij
het tweede hoofdstuk van het boek Daniël en werd hij
getroffen door de buitengewone nauwkeurigheid
waarmee de profetie in vervulling was gegaan, zoals
de geschiedenis duidelijk aantoonde. Volgens hem was
dit een bewijs dat de Schrift geïnspireerd is, een
bewijs dat voor hem een anker was te midden van de
gevaren die hem later te wachten stonden. Hij kon
maar geen bevrediging vinden in het rationalisme.
Door het onderzoek van de Bijbel en het zoeken naar
meer licht werd hij echter in het geloof overtuigd.
Door
zijn onderzoek van de profetieën kwam hij tot het
geloof dat de wederkomst van Christus nabij was. Hij
kwam onder de indruk van de ernst en het belang van
deze grote waarheid en wenste die aan anderen bekend
te maken maar de algemeen gangbare opvatting dat de
profetieën van Daniël verborgenheden waren en niet
konden worden begrepen, bleek een ernstig
struikelblok te zijn. Hij besloot tenslotte - net
als Farel voor hem gedaan had bij de
evangelieverkondiging in Genève - dat hij bij de
kinderen moest beginnen, door wie hij belangstelling
bij de ouders probeerde te wekken.
Over
het doel dat hij bij deze poging nastreefde, zei hij
later: „Ik wens duidelijk te stellen dat ik de
boodschap niet in deze eenvoudige vorm verkondig
omdat ze onbelangrijk is. Integendeel! Juist vanwege
haar groot belang heb ik mij tot de kinderen
gericht. Ik wenste gehoor te vinden en ik vreesde
dat dit niet het geval zou zijn wanneer ik mij eerst
tot volwassenen richtte." „Ik heb me daarom
voorgenomen eerst tot de jongsten te gaan. Ik breng
een aantal kinderen samen; wanneer de groep groter
wordt en ik zie dat ze luisteren, dat het hun
bevalt, dat ze belangstelling hebben en ze het
onderwerp begrijpen en kunnen uitleggen, ben ik er
zeker van dat ik weldra een tweede groep zal hebben
en de oudere mensen zullen op hun beurt inzien dat
het de moeite loont naar mij te komen luisteren. Als
ik dat kan bereiken, is de zaak gewonnen." (L.
Gaussen, Daniël the Prophet, vol. 2, Preface).
Zijn
poging werd met succes bekroond. Toen hij de
kinderen toesprak, kwamen ook volwassenen
luisteren. De galerijen van zijn kerk waren vol
aandachtige toehoorders. Onder het publiek waren
invloedrijke en geleerde mannen, vreemdelingen en
buitenlanders die Genève bezochten. En zo werd de
boodschap naar andere gebieden verspreid.
Aangemoedigd door zijn succes, ging Gaussen over tot
de publicatie van zijn toespraken, in de hoop het
onderzoek van de profetische boeken in de kerk van
de Franstaligen te bevorderen. Gaussen zegt: „Als ik
de lessen die ik aan de kinderen heb gegeven,
uitgeef, zeg ik daarmee aan de ouders, die heel vaak
geen aandacht schenken aan zulke boeken omdat ze
zogenaamd moeilijk zijn: 'Hoe kunnen ze nu moeilijk
zijn als zelfs jullie kinderen ze begrijpen.'"
„Ik
verlangde er erg naar, indien mogelijk, de kennis
van de profetieën op zeer grote schaal in onze
gemeenten te verspreiden", voegde hij er nog aan
toe. „Er is volgens mij geen enkele studie die beter
aan de behoeften van onze tijd beantwoordt." „Door
deze studie moeten wij ons voorbereiden op de tijd
der benauwdheid, die nabij is, en moeten wij wakende
zijn en wachten op Jezus Christus."
Hoewel
Gaussen één van de beste en meest geliefde
predikanten in de Franse taal was, werd hij na enige
tijd uit het predikambt ontzet. Zijn ergste
overtreding was dat hij in plaats van de catechismus
van de kerk - een saai en rationalistisch handboek
waar nauwelijks enig geloof in verkondigd werd - de
Bijbel had gebruikt om zijn lessen aan de jeugd te
geven. Later werd hij leraar aan een theologische
school, terwijl hij op zondag catechisatie bleef
geven, de kinderen toesprak en hun de Schrift
onderwees.'
Zijn
boeken over de profetieën wekten ook veel
belangstelling. Door zijn onderwijs, zijn boeken en
zijn geliefkoosde bezigheid als leraar van de
kinderen heeft hij jarenlang een grote invloed
uitgeoefend en heeft hij de aandacht van velen
gevestigd op de studie van de profetieën, die
aantoonden dat de komst van Christus nabij was.
Ook in
Scandinavië werd de Adventboodschap verkondigd en
was er op vele plaatsen grote belangstelling. Velen
werden uit hun zorgeloze zekerheid wakker geschud
om hun zonden te belijden, ermee te breken en
vergiffenis te vragen in de naam van Jezus. Maar de
geestelijken van de staatskerk verzetten zich tegen
de beweging en door hun invloed kwamen enkele
verkondigers van de boodschap in de gevangenis. Op
vele plaatsen waar de predikers van de spoedige
wederkomst van Christus het zwijgen werd opgelegd,
zorgde God ervoor dat de boodschap op een
wonderbaarlijke manier - door kinderen -werd
gebracht. Aangezien zij nog minderjarig waren konden
de wetten van het land daar niets tegen doen en
mochten zij ongehinderd spreken.
De
boodschap wekte vooral belangstelling onder de
arbeiders en de mensen vergaderden in eenvoudige
arbeiderswoningen om naar de waarschuwingsboodschap
te luisteren. De kinderen die de boodschap brachten,
woonden meestal zelf in deze eenvoudige huizen.
Sommigen waren niet ouder dan zes of acht jaar en
terwijl uit hun leven bleek dat ze Jezus liefhadden
en in gehoorzaamheid aan Gods heilige geboden
probeerden te leven, hadden ze de verstandelijke
ontwikkeling die normaal bij kinderen van die
leeftijd voorkomt. Wanneer ze echter voor de mensen
stonden, werd het duidelijk dat ze een invloed
ondergingen, waardoor ze hun eigen natuurlijke
talenten konden overtreffen. Hun manier van spreken
en hun gedrag veranderden; met overtuiging
waarschuwden ze voor het oordeel en haalden
letterlijk de woorden van de Schrift aan: „Vreest
God en geeft Hem eer, want de ure van zijn oordeel
is gekomen." Zij veroordeelden niet alleen de
onzedigheid en de ontucht, maar ook de
wereldsgezindheid en de afvalligheid en
waarschuwden hun toehoorders zich te haasten om aan
de komende toorn te ontsnappen.
De mensen luisterden met gespannen aandacht naar
deze woorden. De overtuigende Geest Gods sprak tot
hun harten. Velen gingen de Schrift met vernieuwde
en grotere belangstelling onderzoeken. De onmatigen
en losbandigen werden veranderd en de anderen gaven
hun oneerlijke praktijken op. Het werk dat zij deden
was zo merkwaardig dat zelfs de predikanten van de
staatskerk wel moesten toegeven dat Gods hand de
beweging leidde.
Het
was Gods wil dat de boodschap van Jezus' wederkomst
in de Scandinavische landen zou worden verkondigd.
Toen de stem van zijn dienstknechten tot zwijgen was
gebracht, stortte Hij zijn Geest uit over de
kinderen, opdat het werk verder zou gaan. Toen Jezus
Jeruzalem naderde, omringd door de juichende
scharen die Hem met triomfkreten en met wuivende
palmtakken als de Zoon van David de stad
binnenleidden, vroegen de afgunstige Farizeeën Hem
met aandrang de mensen te doen zwijgen, maar Jezus
antwoordde dat dit alles gebeurde, opdat de profetie
in vervulling zou gaan en dat als zij zouden
zwijgen, de stenen zouden roepen. De mensen staakten
hun vreugdekreten toen zij door de poorten van
Jeruzalem kwamen, uit vrees voor de bedreigingen van
de priesters, maar de kinderen herhaalden later in
de voorhoven van de tempel het refrein en terwijl ze
met hun palmtakken wuifden, riepen ze: „Hosanna de
Zoon van David!" (Mattheüs 21:8-16).
Toen
zeiden de Farizeeën geërgerd tot Hem: „Hoort Gij wat
dezen zeggen? Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij het
nooit gelezen: Uit de mond van kleine kinderen en
zuigelingen hebt Gij lof bereid?" Wat God door
middel van kinderen gedaan heeft bij de eerste komst
van Christus, heeft Hij ook door hen gedaan bij de
verkondiging van de boodschap van zijn wederkomst.
Gods wil dat de boodschap van de wederkomst van
Christus „aan alle volk en stam en taal en natie"
zou worden verkondigd, moest in vervulling gaan.
Aan
William Miller en zijn medewerkers was het gegund de
waarschuwingsboodschap in Amerika te verkondigen.
Dit land werd het middelpunt van de grote
Adventbeweging. In dit land ging de profetie van de
eerste engel op de meest directe manier in
vervulling. De geschriften van Miller en zijn
medewerkers werden naar verafgelegen landen
gezonden. Naar alle plaatsen ter wereld waar
zendelingen waren doorgedrongen, werd het goede
nieuws van Christus' spoedige wederkomst gestuurd.
Overal werd de boodschap van het eeuwige evangelie
verspreid: „Vreest God en geeft Hem eer, want de ure
van zijn oordeel is gekomen."
De
verklaring van de profetieën waaruit bleek dat
Christus in de lente van 1844 zou terugkomen, maakte
diepe indruk op de mensen. De boodschap werd van de
ene staat naar de andere gebracht en wekte overal
grote belangstelling. Velen waren ervan overtuigd
dat de argumenten op grond van de profetische
tijdperken juist waren; ze gaven hun eigen
standpunt op en namen de waarheid met blijdschap
aan. Sommige predikanten gaven hun sektarische
opvattingen en gevoelens op, deden afstand van hun
salaris, verlieten hun kerken en sloten zich aan bij
hen die de wederkomst van Christus verkondigden.
Maar er waren betrekkelijk weinig predikanten die
deze boodschap wilden aannemen en daarom werd dit
werk grotendeels aan eenvoudige leken toevertrouwd.
Boeren
verlieten hun boerderijen, ambachtslieden hun
werktuigen, kooplieden hun handelswaar en vaklieden
hun beroep. En toch was het aantal arbeiders klein
in vergelijking met het werk dat nog gedaan moest
worden.
De
toestand van een goddeloze kerk en van een wereld
die zich aan de goddeloosheid had overgegeven,
drukte zwaar op het gemoed van de trouwe wachters en
ze verdroegen gewillig zware arbeid, ontberingen en
lijden om de mensen te kunnen oproepen tot berouw
ter zaligheid. Hoewel Satan tegenwerkte, ging het
werk steeds vooruit en werd de Adventboodschap door
vele duizenden aangenomen.
Overal
werd de dringende oproep gehoord, waardoor zondaren
- zowel wereldlingen als kerkleden werden
gewaarschuwd om aan de komende toorn te ontsnappen.
Zoals Johannes de Doper de wegbereider des Heren,
legden de predikers de bijl aan de wortel van de
boom en spoorden allen aan vruchten voort te brengen
die aan de bekering beantwoordden. Hun aangrijpende
oproep stak schril af bij de verzekering van „vrede
en rust", die in de populaire kerken werd
verkondigd. Overal waar de boodschap werd gepredikt,
werden de mensen erdoor getroffen. Het eenvoudige,
rechtstreekse getuigenis van de Schrift, bekrachtigd
door de Heilige Geest, had zo'n overtuigingskracht
dat maar weinigen er echt weerstand aan konden
bieden.
Gelovigen werden uit hun valse zekerheid wakker
geschud. Zij zagen hun afvalligheid, hun
wereldsgezindheid, hun ongeloof, hun trots en hun
zelfzucht. Velen zochten de Here met berouw en in
nederigheid. Hun liefde die zó lang naar aardse
goederen was uitgegaan, ging nu uit naar de hemel.
De Geest Gods rustte op hen en met vertederde en
verootmoedigde harten sloten zij zich aan bij
degenen die de oproep „Vreest God en geeft Hem eer,
want de ure van zijn oordeel is gekomen" tot de
mensen richtten.
Zondaren vroegen met tranen in de ogen: „Wat moet ik
doen om gered te worden?" Mensen die bekend stonden
om hun oneerlijkheid wilden wat ze misdaan hadden
weer in orde brengen. Allen die vrede in Christus
hadden gevonden, verlangden ernaar dat anderen in
hun zegen zouden delen. De harten van de ouders
keerden zich tot hun kinderen en de harten van de
kinderen tot hun ouders. De scheidsmuren van trots
en hoogmoed werden afgebroken. Velen beleden oprecht
hun schuld en gezinsleden werkten voor de verlossing
van diegenen die ze liefhadden. Vaak werden ernstige
gebeden tot God opgezonden. Overal pleitten zielen
in diepe zielsangst met God. Velen worstelden de
hele nacht in gebed om er zeker van te zijn dat hun
eigen zonden waren vergeven of om te bidden voor de
bekering van familieleden of buren.
Mensen
uit alle klassen wilden de Adventboodschap horen.
Rijk en arm, eenvoudigen en invloedrijken wilden om
verschillende redenen de leer van de wederkomst
persoonlijk horen. God hield de tegenstanders in
bedwang terwijl zijn boodschappers de redenen voor
hun geloof uiteenzetten. Soms werd dit gedaan door
een zwak instrument, maar Gods Geest gaf kracht aan
zijn waarheid. De aanwezigheid van heilige engelen
was voelbaar op deze bijeenkomsten en iedere dag
namen meer mensen de Adventwaarheid aan.
Wanneer de bewijzen voor de spoedige wederkomst naar
voren werden gebracht, luisterden grote groepen
mensen in ademloze stilte naar de ernstige woorden.
Hemel en aarde schenen naar elkaar toe te komen.
Gods kracht werd door jong en oud gevoeld. De mensen
keerden naar huis terug met een lied op de lippen en
de blijde tonen klonken door de stilte van de nacht.
Niemand die deze bijeenkomsten heeft bijgewoond, kan
ooit de diepste ernst die ervan uitging vergeten.
De
verkondiging van een datum voor de wederkomst van
Christus riep grote tegenstand op bij vele mensen
uit alle klassen, van de predikant op de kansel tot
de meest onbezonnen, hemeltergende zondaar. De
woorden van de profetie gingen in vervulling: „Dit
vooral moet gij weten, dat er in de laatste dagen
spotters met spotternij zullen komen, die naar hun
eigen begeerten wandelen, en zeggen: Waar blijft de
belofte van zijn komst? Want sedert de vaderen
ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van het
begin der schepping af geweest is." (2 Petrus
3:3,4).
Velen
die beweerden dat ze Jezus liefhadden, zeiden dat ze
niets hadden tegen de boodschap van de wederkomst,
maar wél tegen het vaststellen van een datum. Maar
Gods alziend oog doorzag hun harten. Zij wilden niet
weten dat Christus zou terugkomen om de wereld in
gerechtigheid te oordelen. Ze waren ontrouwe
dienstknechten geweest, hun werk was niet bestand
tegen het onderzoek van een God die de harten
doorzoekt en ze waren bang om hun God te ontmoeten.
Zoals de Joden ten tijde van Christus' eerste komst
waren zij niet bereid Christus te verwelkomen. Zij
weigerden niet alleen te luisteren naar de
duidelijke argumenten uit de Bijbel maar dreven de
spot met hen die Christus verwachtten. Satan en zijn
engelen juichten en spotten met Christus en zijn
heilige engelen omdat mensen die zich voor zijn
volgelingen uitgaven zó weinig liefde voor Hem over
hadden dat ze niet eens wilden dat Hij terugkeerde.
De
mensen die het Adventgeloof niet wilden aannemen,
zeiden meestal: „Doch van die dag en van die ure
weet niemand." De volledige tekst luidt echter:
„Doch van die dag en ure weet niemand, ook de
engelen der hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de
Vader alleen." (Mattheüs 24:36).
De
ware Adventgelovigen gaven een duidelijke en
steekhoudende verklaring van deze tekst en toonden
aan dat de anderen deze tekst geweld aandeden. Deze
woorden zijn door Christus uitgesproken in dat
gedenkwaardige gesprek op de Olijfberg nadat Hij de
tempel voor de laatste keer had verlaten. Zijn
discipelen hadden Hem gevraagd: „Zeg ons, wanneer
zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst
en van de voleinding der wereld?" Jezus heeft hun
verscheidene tekenen gegeven en heeft gezegd: „Zo
moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat
het nabij is, voor de deur?" (vers 3, 33).
Men
mag de ene uitspraak van Christus niet gebruiken om
de andere te niet te doen. Hoewel niemand de dag
en het uur van zijn wederkomst kent, wordt ons
geleerd en wordt van ons verwacht dat wij weten
wanneer zijn komst nabij is. Er wordt ons ook
geleerd dat als wij geen aandacht schenken aan zijn
waarschuwing en als wij weigeren of vergeten te
letten op zijn komst, ons lot even erg zal zijn als
dat van de mensen die leefden in de dagen van Noach,
die ook niet wisten dat de zondvloed zou komen.
De
gelijkenis in hetzelfde hoofdstuk, waarin de
trouwe, verstandige dienstknecht wordt vergeleken
met de slechte, en waarin hij die in zijn hart
gezegd heeft: „Mijn Heer blijft uit", veroordeeld
wordt, toont aan hoe Christus zijn volgelingen die
Hij wakende vindt en die zijn wederkomst
verkondigen, zal beschouwen en hoe Hij de anderen
die dit niet doen zal beoordelen. Hij zegt: „Waakt
dan!"
„Zalig
die slaaf, die zijn heer bij zijn komst zó bezig zal
vinden." (vers 42, 46). „Indien gij dan niet wakker
wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet
weten, op welk uur Ik u zal overvallen." (Openbaring
3:3).
Paulus
spreekt over een groep mensen die zullen worden
verrast door de wederkomst van Christus. „Immers,
gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zó
komt, als een dief in de nacht. Terwijl zij zeggen:
het is (alles) vrede en rust, overkomt hun, als de
weeën een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en
zij zullen geenszins ontkomen." Maar hij voegt er
voor degenen die wél aandacht hebben geschonken aan
de waarschuwing van de Heer nog aan toe: „Maar gij,
broeders, zijt niet in de duisternis, zodat die dag
u als een dief overvallen zou; want gij zijn allen
kinderen des lichts en kinderen des dags." (l
Tessalonicenzen 5:2-5).
Zo
werd duidelijk bewezen dat de Bijbel de mensen geen
enkele reden geeft om niet te weten dat de
wederkomst van Christus nabij is. Maar zij die
alleen een uitvlucht zochten om de waarheid te
verwerpen, luisterden niet naar deze uitleg en de
woorden „Doch van die dag en die ure weet niemand"
werden voortdurend rondgebazuind door de
stoutmoedige spotters en zelfs door predikanten die
beweerden dat ze Christus predikten. Toen de mensen
uit hun geestelijke slaap werden wakker geschud en
naar de weg der zaligheid begonnen te vragen,
stelden godsdienstige leiders zich op tussen hen en
de waarheid en probeerden hun vrees te milderen door
een verkeerde uitleg van het Woord van God.
Ontrouwe wachters deden mee aan het werk van de
grote verleider en riepen: „Vrede, vrede!" op een
ogenblik dat God het helemaal niet over vrede had.
Zoals de Farizeeën in Christus' dagen weigerden
velen het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan en
hielden ook de anderen die dat wél wilden tegen. Het
bloed van deze zielen zal van hun handen worden
geëist.
De
nederigste en meest toegewijde mensen in de kerken
namen gewoonlijk de boodschap het eerst aan. Zij
die de Bijbel zelf onderzochten, moesten wel het
onbijbelse karakter van de populaire opvattingen
over de profetie inzien en overal waar de mensen
niet onder invloed van de predikanten stonden,
overal waar ze Gods Woord zelf konden onderzoeken,
hoefden ze de Adventboodschap maar met de Schrift te
vergelijken om het goddelijke gezag van die
boodschap vast te stellen.
Velen
werden door hun ongelovige broeders vervolgd.
Sommige gelovigen waren bereid over hun
verwachtingen te zwijgen als ze hun functie in de
kerk mochten blijven uitoefenen. Anderen waren
echter van mening dat ze God niet trouw waren als ze
zwegen over de waarheid die Hij hun had
toevertrouwd. Velen werden uit hun kerken verstoten
omdat ze openlijk hun geloof in de wederkomst van
Christus beleden. Voor de gelovigen die op deze
manier in hun geloof werden beproefd, brachten de
woorden van de profeet Jesaja troost: „Uw
broeders die u haten, die u verstoten om mijns naams
wil, zeggen: Dat de HERE zijn heerlijkheid tone,
opdat wij uw vreugde aanschouwen.
Maar
zij zelf zullen beschaamd staan." (Jesaja 66:5).
Engelen Gods volgden de resultaten van de
waarschuwing met de grootste belangstelling. Wanneer
de boodschap algemeen werd verworpen in een kerk
keerden de engelen zich bedroefd af. Maar er waren
nog velen die nog niet op de proef waren gesteld in
verband met de Adventwaarheid. Velen werden misleid
door hun man, vrouw, ouders of kinderen. Men
beweerde dat ze al zondigden als ze naar de
ketterijen die de adventisten verkondigden,
luisterden. De engelen kregen de opdracht zorgvuldig
te waken over deze mensen, want er zou nog meer
licht van de troon van God op hen schijnen.
Met
een onuitsprekelijk verlangen zagen de gelovigen die
de boodschap hadden aangenomen uit naar de
wederkomst van hun Heiland. Het ogenblik waarop ze
Hem hoopten te ontmoeten naderde snel. Zij wachtten
dat tijdstip kalm en gelaten af. Zij leefden
voortdurend in contact met God en hadden al een
voorsmaak van de vrede die er zou heersen in een
gelukzalig hiernamaals.
Niemand die deze hoop en dit vertrouwen heeft gehad,
kan die heerlijke uren, in afwachting doorgebracht,
vergeten. Enkele weken vóór die tijd had men alle
wereldse zaken grotendeels aan de kant gezet. De
oprechte gelovigen onderzochten elke gedachte en elk
gevoel alsof ze op hun sterfbed lagen en over enkele
uren hun ogen voorgoed zouden sluiten. Er werden
geen „hemelvaartsklederen" (Zie aanhangsel) gemaakt,
maar iedereen had behoefte aan de innerlijke
zekerheid dat hij bereid was zijn Verlosser te
ontmoeten. Hun witte gewaden waren de reinheid van
ziel, en karakters die door het verzoenend bloed
van Christus van de zonde waren gereinigd. Was er
maar onder de mensen die Gods kinderen beweren te
zijn nog dezelfde bereidheid tot gewetensonderzoek
en hetzelfde oprechte, vaste geloof!
Als
zij zich op dezelfde manier waren blijven
verootmoedigen voor God en als zij met dezelfde
aandrang met hun smeekbeden tot de troon der genade
waren gekomen, zouden zij veel rijkere ervaringen
hebben gehad dan nu het geval is. Er wordt te weinig
gebeden, men is zich veel te weinig bewust van de
zonde en door het gebrek aan een levend geloof
blijven velen verstoken van de genade die onze
Verlosser hun zo overvloedig wil schenken.
God
wilde zijn volk toetsen. Zijn hand bedekte een fout
in de berekening van de profetische tijdperken (Zie
aanhangsel onder „Profetische tijdperken"). De
adventisten hebben de fout niet ontdekt, maar hun
geleerdste tegenstanders evenmin! De laatstgenoemden
zeiden: „Jullie berekening van de profetische
tijdperken is juist. Er moet iets belangrijks
gebeuren, maar niet wat Miller voorspelt. Het is de
bekering van de wereld en niet de wederkomst van
Christus." (Zie aanhangsel, „Profetische
tijdperken").
Het
vastgestelde tijdperk was verstreken en Christus was
niet verschenen om zijn volk te verlossen. Zij die
met oprecht geloof en vol liefde naar hun Verlosser
hadden uitgekeken, waren bitter teleurgesteld. En
toch werden Gods plannen uitgevoerd. Hij onderzocht
de harten van de mensen die zeiden dat ze op Jezus
wachtten. Voor velen onder hen was vrees de enige
drijfveer. Hun geloofsbelijdenis had geen invloed
gehad op hun hart of op hun leven. Toen de verwachte
gebeurtenis zich niet voordeed, zeiden deze mensen
dat ze niet teleurgesteld waren. Ze hadden nooit
geloofd dat Christus echt zou terugkomen. Zij waren
de eersten om met de teleurstelling van de ware
gelovigen de spot te drijven.
Maar
Jezus en de hemelse heerscharen keken vol liefde en
medelijden naar de beproefde en getrouwe, maar
teleurgestelde gelovigen. Als de sluier die de
zichtbare van de onzichtbare wereld scheidt,
weggeschoven had kunnen worden, zou men engelen
hebben gezien die tot deze standvastige gelovigen
kwamen om hen tegen de pijlen van Satan te
beschermen. ("Het Grote Conflict" - E.G.White)