Een
waarschuwing verworpen (21)
William Miller en zijn medewerkers wilden door de
verkondiging van de wederkomst de mensen alleen
bewust maken van de noodzaak zich op het oordeel
voor te bereiden. Ze hadden ernaar gestreefd de
gelovigen de ware hoop van de gemeente te leren
kennen en hen bewust te maken van hun behoefte aan
een rijkere christelijke ervaring. Zij spanden
zich ook in om onbekeerde mensen te wijzen op hun
verplichting onmiddellijk tot inkeer te komen en
zich tot God te bekeren. „Zij probeerden de mensen
er niet toe over te halen zich bij één of andere
sekte of godsdienstige groepering aan te sluiten.
Ze werkten onder alle groeperingen en sekten, maar
lieten zich niet in met hun organisatie of
kerktucht.”
Miller zei: „Bij mijn prediking heb ik er nooit
naar verlangd of aan gedacht belangen te dienen
die in strijd zouden zijn met die van de bestaande
kerken of om één daarvan te bevoordelen ten nadele
van de andere. Ik heb ze allemaal willen helpen.
Aangezien ik van de veronderstelling uitging dat
alle christenen zich zouden verheugen over het
vooruitzicht van Christus’ wederkomst en dat zij
die er anders over dachten dan ik, de anderen die
deze leer wel aannamen daarom niet minder zouden
liefhebben, kon ik niet inzien dat er
afzonderlijke bijeenkomsten moesten worden
gehouden. Mijn enig doel was zielen tot God te
brengen, de wereld te waarschuwen voor het komende
oordeel en mijn medemensen aan te sporen zich zó
voor te bereiden dat ze hun God in vrede zouden
kunnen ontmoeten. De overgrote meerderheid van de
mensen die door mijn inspanningen werden bekeerd,
sloten zich aan bij de bestaande kerken.” (Bliss,
p. 328).
Daar
zijn werk over het algemeen de positie van de
kerken versterkte, stond men er enige tijd gunstig
tegenover. Maar toen predikanten en godsdienstige
leiders zich tegen het adventisme begonnen te
verzetten en elke discussie over het onderwerp de
kop wilden indrukken, deden ze dat niet alleen
vanaf de kansel, maar ze ontzegden hun leden ook
het recht een preek over de wederkomst bij te
wonen of zelfs maar over hun verwachtingen te
spreken op de sociale bijeenkomsten van de kerk.
Op die manier kwamen de gelovigen in een zeer
moeilijk parket. Zij hielden van hun kerk en
wilden die niet verlaten, maar als zij zagen hoe
Gods Woord werd onderdrukt en hoorden dat ze niet
het recht hadden de profetieën zelf te
onderzoeken, vonden zij dat ze God niet trouw
waren als ze zich daar bij neerlegden. Ze konden
de mensen die Gods Woord probeerden te
onderdrukken niet als leden van Christus’
gemeente, „een pijler en fundament der waarheid”,
beschouwen. Daarom meenden ze het recht te hebben
hun vroegere banden te verbreken. In de zomer van
1844 verlieten ongeveer vijftigduizend mensen hun
kerken.
In
die tijd was er een ingrijpende verandering
merkbaar in de kerken van de Verenigde Staten. In
de loop der jaren hadden de kerken zich hoe langer
hoe meer aan de gebruiken en gewoonten van de
wereld aangepast en was hun geestelijk leven in
dezelfde mate achteruit gegaan, maar in dat jaar
waren er in bijna alle kerken van het land
bewijzen van een plotse en duidelijke afval.
Hoewel niemand een verklaring voor de oorzaak
scheen te kunnen geven, was het verschijnsel zelf
overal merkbaar en werd er in de pers en in preken
commentaar op gegeven.
Op
een vergadering van de ouderlingenraad van
Philadelphia zei Barnes, schrijver van een veel
gebruikte bijbelcommentaar en predikant van één
van de belangrijkste kerken in die stad, „dat hij
al twintig jaar predikant was en nog nooit - tot
de laatste Avondmaalsviering - deze tekenen had
uitgedeeld zonder dat bij die gelegenheid een
aantal nieuwe leden in de gemeente waren
opgenomen. Nu waren er echter geen opwekkingen,
geen bekeringen, geen duidelijke groei in genade
onder de gelovigen; niemand kwam hem opzoeken om
over de verlossing te spreken. Door de bloei van
het zakenleven en de betere vooruitzichten voor
handel en industrie is er een grotere
wereldsgezindheid. En dat geldt voor alle kerken.”
(Congregational Journal, 23 mei 1844).
In
de maand februari van hetzelfde jaar zei professor
Finney van het Oberlin College: „Wij stellen vast
dat de protestantse kerken van ons land over het
algemeen onverschillig òf vijandig staan tegenover
bijna alle morele hervormingen van onze tijd. Er
zijn hier en daar wel uitzonderingen, maar ze zijn
niet talrijk genoeg om iets af te doen aan de
algemeenheid van het verschijnsel. Wij hebben ook
een ander feit vastgesteld; de bijna algemene
afwezigheid van een invloed tot opwekking in de
kerken. Onverschilligheid op geestelijk gebied
overheerst bijna alles en is erg diepgeworteld. De
godsdienstige pers van het hele land getuigt
daarvan... Kerkleden beginnen op grote schaal
verslaafd te raken aan de mode, - ze gaan hand in
hand met ongelovigen naar feestjes, danspartijen,
enz... Maar we hoeven niet uit te weiden over dit
pijnlijke onderwerp. Het is al erg genoeg dat er
altijd meer en duidelijkere bewijzen zijn die
aantonen dat de kerken over het algemeen erg aan
het ontaarden zijn. Ze zijn zeer ver van God
afgedwaald en Hij heeft Zich van hen
teruggetrokken.”
Een
verslaggever van de „Religious Telescope” schreef:
„Wij hebben nog nooit zo’n algemene geloofsafval
meegemaakt als nu. Het wordt echt tijd dat de kerk
wakker wordt en gaat zoeken naar de oorzaak van
deze crisis, want iedereen die Sion liefheeft moet
dit verschijnsel als een plaag beschouwen. Wanneer
we bedenken hoe weinig echte bekeringen er zijn en
hoe ontzettend onbeschaamd en hartvochtig de
zondaren zijn, dan roepen wij onwillekeurig uit:
`Is God dan niet meer barmhartig?’ of `Is de deur
van de genade al gesloten?’”
Zo’n
toestand komt nooit voor zonder dat er ook een
oorzaak voor is in de kerk. De geestelijke
duisternis die volken, kerken en personen omhult,
is niet te wijten aan de willekeurige
terugtrekking van de bijstand van de goddelijke
genade door God zelf, maar ontstaat door de
verwaarlozing en verwerping van het goddelijk
licht door de mensen. Een treffend voorbeeld
hiervan vinden we in de geschiedenis van het
Joodse volk ten tijde van Christus. Door hun
liefde voor de wereld en het vergeten van God en
zijn Woord was hun verstand verduisterd en was hun
hart werelds en zinnelijk geworden. Daardoor
wisten ze niets af van de komst van de Messias en
in hun hoogmoed en ongeloof verwierpen zij de
Verlosser. Maar zelfs toen heeft God het Joodse
volk niet afgesneden van de kennis van of deelname
aan de zegeningen van de verlossing. Maar zij die
de waarheid hadden verworpen, verlangden helemaal
niet meer naar het geschenk van de hemel. Ze
hadden de duisternis voorgesteld als licht en het
licht als duisternis, totdat het beetje licht dat
ze nog hadden in duisternis was overgegaan. En hoe
groot was die duisternis!
Het
is één van Satans methoden de mensen hun
godsdienstige vormen te laten behouden als de ware
godsvrucht maar ontbreekt. Na hun verwerping van
het evangelie bleven de Joden ijverig doorgaan met
hun oude rituele handelingen. Zij hielden hun
nationale exclusiviteit hardnekkig in stand,
terwijl zij zelf wel moesten toegeven dat God niet
langer in hun midden was. De profetie van Daniël
wees zo duidelijk op de tijd van de komst van de
Messias en voorzegde zo onmiskenbaar zijn dood dat
zij het onderzoek van die profetie tegenwerkten.
Tenslotte spraken de rabbijnen een vloek uit over
iedereen die de tijd wilde berekenen. Het volk van
Israël heeft in de eeuwen die daarop volgden in
blindheid en onboetvaardigheid geleefd, het stond
onverschillig tegenover de edelmoedige
aanbiedingen tot verlossing, het wilde niets weten
van de zegeningen van het evangelie; dit is een
ernstige en vreselijke waarschuwing tegen het
gevaar dat men loopt als men licht uit de hemel
verwerpt.
Dezelfde oorzaken hebben altijd dezelfde gevolgen.
Wie zijn plichtsgevoel opzettelijk onderdrukt
omdat het niet in overeenstemming is met zijn
neigingen, zal op den duur geen onderscheid meer
kunnen maken tussen waarheid en dwaling. Het
verstand wordt verduisterd, het geweten wordt
afgestompt, het hart wordt verhard en de geest
wordt van God vervreemd. Waar de boodschap van
goddelijke waarheid wordt verworpen of veracht,
wordt de kerk in duisternis gehuld, verkillen
geloof en liefde, en sluipen vervreemding en
tweedracht binnen. De leden van de gemeente wijden
hun belangstelling en krachten aan het najagen van
wereldse zaken en de zondaren worden verhard in
hun onboetvaardigheid.
De
boodschap van de eerste engel in Openbaring 14,
die de ure van Gods oordeel aankondigt en een
beroep doet op de mensen om God te vrezen en Hem
eer te geven, was bedoeld om scheiding te brengen
tussen de ware kinderen van God en de
verderfelijke invloed van de wereld en moest hen
ertoe aanzetten zich bewust te worden van hun
eigen wereldsgezindheid en afvalligheid. In deze
boodschap heeft God de gemeente een waarschuwing
gezonden, die - als ze was aanvaard - een eind zou
hebben gemaakt aan het kwaad dat hen van God
verwijderde. Als zij deze boodschap uit de hemel
hadden aangenomen, hun harten voor God hadden
verootmoedigd en er in alle oprechtheid naar
hadden gestreefd zich voor te bereiden om in zijn
aanwezigheid te leven, zouden de Geest en de
kracht Gods zich onder hen geopenbaard hebben. De
gemeente zou weer die gezegende eenheid, het
geloof en de liefde hebben gekend die bestonden in
de tijd van de apostelen, toen de gelovigen „één
van hart en geest” waren en „het woord van God met
vrijmoedigheid spraken”, toen „de Here dagelijks
aan de kring toevoegde.” (Handelingen 4:32,31;
2:47).
Als
Gods volk het licht wilde aannemen zoals het
vanuit zijn Woord tot hen komt, zouden zij de
eenheid bereiken waarvoor Christus heeft gebeden,
een eenheid die door de apostel wordt beschreven
als „de eenheid des Geestes te bewaren door de
band des vredes.” Hij zegt: „(Er is) één lichaam,
en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de
ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één
doop.” (Efeziërs 4:3-5).
De
gelovigen die de Adventboodschap hadden
aangenomen, hebben deze gezegende resultaten
ervaren. Zij kwamen uit verschillende kerken, maar
de scheidsmuren die tussen de verschillende kerken
bestonden, werden met de grond gelijk gemaakt.
Tegenstrijdige geloofspunten werden weggewerkt. De
onbijbelse verwachting van een duizendjarig rijk
op aarde voor Christus’ wederkomst werd opgegeven.
Verkeerde opvattingen over de wederkomst werden
rechtgezet. Hoogmoed en gelijkvormigheid aan deze
wereld werden prijsgegeven. Het verkeerde dat men
had gedaan werd weer goedgemaakt. De harten werden
verenigd in de heerlijkste gemeenschap. Liefde en
vreugde overheersten alles. Als deze leer dit tot
stand heeft gebracht voor de weinigen die haar
hebben aangenomen, had ze hetzelfde kunnen doen
voor alle anderen, als ze haar ook hadden
aangenomen.
Maar
de kerken hebben over het algemeen de waarschuwing
verworpen. Hun predikanten zouden als wachters
„over het huis Israëls” de eersten moeten zijn
geweest om de tekenen van Christus’ wederkomst te
onderscheiden, maar ze hadden de waarheid noch
door het getuigenis van de profeten, noch door de
tekenen des tijds leren kennen. Naarmate wereldse
verwachtingen en ambities hun harten hadden
vervuld, waren de liefde voor God en het geloof in
zijn Woord verkoeld. Toen de Adventboodschap werd
verkondigd, wekte dat slechts hun vooroordeel en
ongeloof op. Het feit dat de boodschap grotendeels
door leken werd verkondigd, werd als een argument
ertegen beschouwd. Zoals vroeger werd ondanks het
duidelijke getuigenis van Gods Woord de vraag
gesteld: „Heeft soms één van de oversten in Hem
geloofd, of van de Farizeeën?” Toen ze inzagen hoe
moeilijk het was om de argumenten die op de
profetische tijdrekening waren gebaseerd te
weerleggen, werkten velen het onderzoek van de
profetieën tegen en beweerden ze dat de
profetische boeken verzegeld waren en niet konden
worden begrepen. Zeer veel mensen stelden een
blind vertrouwen in hun predikanten en weigerden
naar de waarschuwing te luisteren. Anderen waren
wel van de waarheid overtuigd, maar durfden er
niet openlijk voor uit te komen uit vrees dat ze
„uit de synagoge zouden worden gebannen.” De
boodschap die God had gezonden om zijn gemeente te
louteren en te reinigen, bewees heel duidelijk dat
er velen waren die hun hart aan deze wereld hadden
verpand in plaats van het aan Christus te geven.
De banden waarmee ze aan de aarde waren gebonden,
waren sterker dan de aantrekkingskracht van boven.
Zij gaven er de voorkeur aan te luisteren naar de
stem van de wereldse wijsheid en keerden zich af
van de boodschap der waarheid, die het hart
doorzoekt.
Door
hun verwerping van de waarschuwing van de eerste
engel hebben ze ook de middelen verworpen die de
hemel voor hun herstel had geschonken. Ze hebben
de genadige boodschapper verworpen, die het kwaad
dat scheiding bracht tussen hen en God te niet zou
doen. Ze hebben toen met een nog groter verlangen
de vriendschap van de wereld gezocht. Dat was de
oorzaak van de vreselijke wereldsgezindheid, de
afvalligheid en de geestelijke dood die in 1844 in
de kerken bestond. In Openbaring 14 wordt de
eerste engel gevolgd door een tweede, die
uitroept: „Gevallen, gevallen is het grote Babylon,
dat van de wijn van de hartstocht zijner hoererij
al de volkeren heeft doen drinken.” (Openbaring
14:8). De term „Babylon” is afgeleid van „Babel”
en betekent ‘verwarring’. Deze naam wordt in de
Schrift gebruikt om verschillende vormen van valse
of afvallige godsdienst aan te duiden. In
Openbaring 17 wordt Babylon voorgesteld door een
vrouw - een beeld dat in de Bijbel wordt gebruikt
als het symbool van een gemeente; een deugdzame
vrouw stelt een reine gemeente voor en een onreine
vrouw stelt een afvallige gemeente voor.
In
de Bijbel wordt het heilige en onveranderlijke
karakter van de verhouding tussen Christus en zijn
gemeente voorgesteld door de huwelijksband. De
Here heeft zijn volk met Zichzelf verbonden door
een plechtig verbond: Hij heeft beloofd dat zij
zijn volk zouden zijn en zij hebben beloofd van
Hem en van Hem alleen te zijn. Hij zegt: „Ik zal u
Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot
bruid werven door gerechtigheid en recht, door
goedertierenheid en ontferming.” (Hosea 2:18). En
ook: „Ik ben Heer over u.” (Jeremia 3:14). Paulus
gebruikt hetzelfde beeld in het Nieuwe Testament
wanneer hij zegt: „Want ik heb u verbonden aan één
man, om u als een reine maagd voor Christus te
stellen.” (2 Korintiërs 11:2).
De
ontrouw van de gemeente tegenover Christus blijkt
uit het feit dat zij Hem haar vertrouwen en liefde
niet schenkt en dat zij de ziel in beslag laat
nemen door liefde voor wereldse zaken. Deze
ontrouw wordt vergeleken met het verbreken van de
huwelijksbelofte. De zonde die Israël heeft begaan
door zich van de Here te verwijderen, wordt door
dit beeld voorgesteld en de wonderbaarlijke liefde
van God, die zij daardoor afgewezen hebben, wordt
door deze treffende woorden uitgedrukt: „Ik ging
onder ede een verbond met u aan, luidt het woord
van de Here HERE; zo werd gij de mijne.” „En gij
werd uitermate schoon, ja, het koningschap
waardig. Zo ging er een roep van u uit onder de
volken vanwege uw schoonheid, want die was
volmaakt, dank zij de sieraden waarmee ik u
getooid had (...). Maar gij hebt op uw schoonheid
vertrouwd en ontucht gepleegd, trots op uw faam,
en gij hebt aan iedere voorbijganger uw ontucht
opgedrongen: het zou voor hem zijn.” „Zo’n
overspelige vrouw, die vreemden aanhaalt, terwijl
zij gehuwd is!” „Zoals een vrouw ontrouw wordt aan
haar vriend, zo zijt gij Mij ontrouw geworden,
huis Israëls, luidt het woord des Heren.” (Ezechiël
16:8,13-15,32; Jeremia 3:20).
In
het Nieuwe Testament worden woorden van gelijke
strekking gericht tot mensen die zich christenen
noemen, maar de vriendschap van de wereld
verkiezen boven Gods gunst. De apostel Jacobus
zegt: „Overspeligen, weet gij niet, dat de
vriendschap met de wereld vijandschap tegen God
is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt
metterdaad een vijand van God.”
In
Openbaring 17 lezen wij dat de vrouw (Babylon)
gehuld was „in purper en scharlaken en rijk
versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en
zij had in haar hand een gouden beker, vol
gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij. En
op haar voorhoofd was een naam geschreven, een
geheimenis: het grote Babylon, moeder van de
hoeren.” De profeet zegt: „En ik zag de vrouw
dronken van het bloed der heiligen en van het
bloed der getuigen van Jezus.” Babylon wordt ook
nog genoemd „de grote stad, die het koningschap
heeft over de koningen der aarde.” (Openbaring
17:4-6,18).
Rome
is de macht die zovele eeuwen achtereen een
despotische heerschappij heeft gevoerd over de
koningen van de christelijke wereld. Het purper en
scharlaken, het goud, de edelstenen en de parels
geven een duidelijk beeld van de pracht en
koninklijke praal die de hoogmoedige paus van Rome
ten toon spreidt. Van geen enkele andere macht kan
men met het volste recht zeggen dat zij „dronken
is van het bloed der heiligen” als juist van die
kerk die de volgelingen van Christus zo wreed
heeft vervolgd. Babylon wordt er ook van
beschuldigd in een onwettige verhouding met „de
koningen der aarde” te hebben geleefd. Door van
God af te wijken en een verbintenis met de
heidenen aan te gaan, is de Joodse gemeente een
hoer geworden, Rome, dat zichzelf op gelijkaardige
wijze heeft verdorven door het zoeken van steun
bij wereldlijke machten, hoort hetzelfde oordeel
over zich uitspreken.
Babylon wordt „de moeder van de hoeren” genoemd.
Haar dochters moeten dan de kerken voorstellen die
haar leer en overlevering onderschrijven en haar
voorbeeld volgen door de waarheid op te offeren en
Gods goedkeuring prijs te geven ten einde een
onwettige verbintenis met de wereld aan te gaan.
De boodschap van Openbaring 14, die de val van
Babylon voorzegt, moet van toepassing zijn op
godsdienstige groeperingen die eens rein waren,
maar nu verdorven zijn. Aangezien deze boodschap
volgt op de waarschuwing tegen het oordeel, moet
ze in de eindtijd worden verkondigd en kan ze dus
betrekking hebben op de rooms-katholieke kerk,
want die kerk is al eeuwen afvallig. Bovendien
wordt Gods volk in het achttiende hoofdstuk van de
Openbaring opgeroepen uit Babylon te gaan. In
welke godsdienstige instelling kan men op dit
ogenblik de overgrote meerderheid van de
volgelingen van Christus vinden? Zonder enige
twijfel in de protestantse kerken. In de tijd van
hun ontstaan hebben deze kerken edelmoedig voor
God en de waarheid gekozen, en rustte zijn zegen
op hen. Zelfs de ongelovige wereld moest de
positieve resultaten die volgden op het aannemen
van de beginselen van het evangelie erkennen. De
woorden van de profeet Ezechiël waren op hen van
toepassing: „Zo ging er een roep van u uit onder
de volken vanwege uw schoonheid, want die was
volmaakt, dank zij de sieraden waarmee Ik u
getooid had, luidt het woord van de Here HERE.”
Maar ze zijn gevallen door dezelfde begeerte die
de vloek en de ondergang van Israël werd: de wens
om de gebruiken van de goddelozen na te volgen en
de vriendschap van de ongelovigen te zoeken. „Maar
gij hebt op uw schoonheid vertrouwd en ontucht
gepleegd.” (Ezechiël 16:14,15).
Veel
protestantse kerken volgen Rome’s voorbeeld van de
verderfelijke verbintenis met „de koningen der
aarde”; de staatskerken door hun betrekkingen met
de wereldlijke overheid en de andere kerken
doordat zij ernaar streven de gunst van de wereld
te winnen. De term „Babylon” - verwarring - is
heel toepasselijk voor deze instellingen, daar ze
allemaal beweren dat hun leer bijbels is, maar
toch in een bijna ontelbaar aantal sekten met zeer
tegenstrijdige geloofspunten en theorieën
uiteenvallen.
Naast een zondige verhouding met de wereld hebben
de kerken die zich van Rome hebben afgescheiden
nog andere kenmerken. Een rooms-katholiek werk
beweert dat, „als de kerk van Rome ooit schuldig
is geweest aan afgodendienst in verband met de
heiligen, haar dochter, de ‘Anglicaanse Kerk’,
daar even schuldig aan is, daar tien van haar
kerken aan Maria zijn gewijd tegen één die aan
Christus is gewijd.” (Richard
Challoner, The Catholic Christian Instructed,
Preface, pp. 21, 22).
In
„Een verhandeling over het Millennium” zegt dr.
Hopkins: „Er is geen enkele reden om aan te nemen
dat de antichristelijke geest en gebruiken beperkt
zijn tot wat men tegenwoordig de kerk van Rome
noemt. De protestantse kerken hebben veel
anti-christelijke elementen en zijn nog lang niet
volledig gezuiverd van... verdorvenheid en
ongerechtigheid.” (Samuel Hopkins, Works, vol. 2,
p. 328). Dr. Guthrie schrijft over de afscheiding
van de presbyteriaanse kerk van die van Rome het
volgende: „Driehonderd jaar geleden trad onze kerk
met een open Bijbel in haar banier en met de leus
‘Onderzoekt de Schriften’ uit de Rooms-Katholieke
Kerk.” Hij stelt dan de belangrijke vraag: „Zijn
wij wel volledig uit Babylon gegaan?” (Thomas
Guthrie, The Gospel in Ezekiel, p. 237).
Spurgeon zegt: „De ‘Anglicaanse Kerk’ schijnt
overwoekerd te zijn door het sacramentalisme, maar
de andere, afgescheiden kerken schijnen bijna
evenzeer doortrokken te zijn van ongeloof. Mensen
van wie we beter hadden verwacht, keren zich één
voor één af van de grondslagen van het geloof. Ik
ben ervan overtuigd dat zelfs het hart van
Engeland overwoekerd is door een verderfelijk
ongeloof dat bovendien nog op de kansel durft te
gaan staan en zichzelf christelijk durft te
noemen.”
Wat
is de oorsprong van de grote afval geweest? Hoe is
de kerk afgeweken van de evangelische eenvoud?
Door de gebruiken van het heidendom aan te nemen
om het de heidenen makkelijk te maken tot het
christendom over te gaan. De apostel Paulus zei al
in zijn dagen: „Het geheimenis der wetteloosheid
is reeds in werking.” (2 Tessalonicenzen 2:7).
Gedurende de tijd van de apostelen is de gemeente
betrekkelijk zuiver gebleven. Maar „tegen het
einde van de tweede eeuw hadden de meeste
gemeenten een gedaanteverwisseling ondergaan. De
oorspronkelijke eenvoud was er niet meer en
naarmate de oude discipelen in het graf werden
gelegd, traden hun kinderen met de nieuwe
bekeerlingen onmerkbaar op de voorgrond en gaven
het christendom een andere gedaante.” (Robert
Robinson, Eccliastical Researches, ch. 6, par. 17,
p. 51). De verheven banier van het christelijk
geloof werd omlaag gehaald om zieltjes te winnen
en het gevolg daarvan was dat „een heidense
vloedgolf de gemeente binnenspoelde en heidense
gebruiken, praktijken en afgoden achterliet.”
(Gavazzi, Lectures, p. 278).
Naarmate het christendom in de gunst kwam
te staan bij en steun kreeg van wereldlijke
heersers, werd het slechts in naam aangenomen door
de grote massa. Terwijl velen in schijn christenen
waren, bleven ze „in wezen heidenen, die in het
geheim vooral hun afgoden aanbaden.” (Ibid., p.
278).
Heeft dezelfde geschiedenis zich niet herhaald in
bijna elke kerk die zich protestants noemt? Toen
de stichters, die de ware hervormingsgeest hadden,
waren gestorven, traden hun opvolgers op de
voorgrond en zorgden voor een
„gedaanteverwisseling”. Doordat ze zich
blindelings vastklampten aan het geloof van hun
vaderen, maar weigerden iedere nieuwe waarheid aan
te nemen, zijn de kinderen van de hervormers erg
afgeweken van hun voorbeeld van nederigheid,
zelfopoffering en wereldverzaking. Op die manier
„verdwijnt de oorspronkelijke eenvoud.” Een
wereldse vloedgolf spoelt de kerk binnen en „laat
heidense gebruiken, praktijken en afgoden achter.”
Ongelukkig genoeg stellen vele gelovigen
„vriendschap met de wereld”, die „vijandschap
tegen God” is, tegenwoordig bijzonder op prijs! De
populaire kerken in de christelijke wereld zijn
erg afgeweken van de bijbelse maatstaf van
nederigheid, zelfverloochening, eenvoud en
godsvrucht. John Wesley zei met betrekking tot het
juiste gebruik van geld: „Verspil geen cent van
zo’n kostbaar bezit aan overbodige en dure kleren
of aan overbodige versierselen alleen maar om de
begeerte der ogen te bevredigen. Verspil het niet
aan allerlei onnodige voorwerpen voor uw huis, aan
overbodige of kostbare meubelen, aan dure
schilderijen, prenten of goudwerk... Geef geen
cent uit om op grote voet te leven, om de
bewondering en de lof van de mensen te winnen...
‘Zolang u veel geld uitgeeft, zullen de mensen
goed van u spreken’. Zolang u in purperen gewaden
en in fijn linnen gekleed gaat en ‘iedere dag
overdadig leeft’, zullen velen ongetwijfeld uw
goede smaak, vrijgevigheid en gastvrijheid loven.
Maar betaal niet zo’n hoge prijs voor hun lof.
Wees liever tevreden met de eer die van God komt.”
(Wesley, Works, Sermon 50, „The
Use of Money”). Maar in veel kerken van
onze tijd worden deze opvattingen verworpen.
Lid
zijn van een kerk is tegenwoordig populair in de
wereld. Ministers, politici, advocaten, dokters,
zakenlieden sluiten zich bij een of andere kerk
aan als een middel om de achting en het vertrouwen
van de maatschappij te winnen en om hun eigen
wereldse belangen te bevorderen. Op die manier
proberen zij al hun oneerlijke praktijken te
verbergen onder de dekmantel van het christendom.
De verschillende christelijke instellingen worden
door de rijkdom en de invloed van deze gedoopte
wereldlingen gesteund en ze proberen nog meer in
de gunst te komen en de steun van de mensen te
krijgen. Prachtige kerken, op de meest
buitensporige manier ingericht, worden in de
drukste straten gebouwd. De kerkgangers hebben de
duurste kleren aan en zijn volgens de laatste mode
gekleed. Men betaalt een hoog salaris aan een
welsprekend predikant om de mensen aangenaam bezig
te houden en aan te trekken. Zijn preken mogen
niet handelen over algemeen voorkomende zonden,
maar moeten vlot zijn en het oor strelen. Zo
worden zondaren in kerkregisters ingeschreven en
worden algemeen aanvaarde zonden bedekt onder een
schijn van godsvrucht.
Eén
van de belangrijkste niet-kerkelijke tijdschriften
geeft het volgende commentaar op de houding van
zogenaamde christenen tegenover de wereld:
„Ongemerkt heeft de kerk toegegeven aan de
tijdgeest en heeft ze haar vormen van aanbidding
aangepast aan de moderne behoeften”. „De kerk
bedient zich nu inderdaad van alle middelen die er
toe bijdragen de godsdienst aantrekkelijk te
maken”. Een schrijver in de Independent van New
York zegt het volgende over het methodisme: „De
scheidingslijn tussen het goddelijke en het
goddeloze vervaagt en ijverige mannen aan beide
zijden van die lijn proberen elk verschil tussen
elkaars handelwijze en genoegens uit te wissen.”
„De populariteit van de godsdienst draagt er in
belangrijke mate toe bij dat het aantal mensen die
er wel de voordelen van willen hebben, zonder
eerlijk aan de verplichtingen te voldoen,
toeneemt.”
Howard Crosby zegt: „Het is een uitermate
verontrustende zaak dat de gemeente van Christus
zo weinig beantwoordt aan hetgeen de Here met zijn
gemeente heeft voorgehad. Net zoals de Israëlieten
God uit het oog hebben verloren door hun
vertrouwelijke omgang met heidense volken... is de
gemeente nu door een vals bondgenootschap met een
ongelovige wereld de goddelijke beginselen van
haar ware leven aan het prijsgeven en is zij zich
aan het overgeven aan de verderfelijke, maar toch
vaak verklaarbare gewoonten van een onchristelijke
maatschappij. Ze gebruikt daarbij argumenten en
trekt conclusies die niets van doen hebben met de
openbaring van God en in strijd zijn met elke
groei in genade.” (The Healthy
Christian: An Appeal to the Church, pp. 141, 142).
In
deze vloed van wereldsgezindheid en genotzucht
zijn zelfverloochening en zelfopoffering om
Christus’ wil bijna volledig verdwenen. „Sommige
mannen en vrouwen die nu een functie in onze
gemeente bekleden, hebben als kind offers leren
brengen om iets aan Christus te kunnen geven of
iets voor Hem te doen.” Maar „als er nu geld nodig
is... hoeft men niemand te vragen om iets te
geven. O nee! Men organiseert een
liefdadigheidsbazaar, een ontspanningsavond of
geeft een liefdadigheidsbanket - als het maar iets
is waar de mensen plezier aan beleven.”
Gouverneur Washburn van de staat Wisconsin zei in
zijn nieuwjaarsboodschap van 9 januari 1873: „Er
schijnen wetten nodig te zijn om scholen waar
dobbelaars gekweekt worden op te doeken. Die
scholen bestaan overal. De kerk doet zonder het te
beseffen mee aan het werk van de duivel.
Concerten, ‘party’s’, loterijen, die soms worden
gehouden om godsdienstige of liefdadige
instellingen te steunen, maar vaak ook voor minder
goede doeleinden worden georganiseerd, zijn
allemaal manieren om aan geld te komen zonder een
tegenprestatie te leveren. Er is niets dat zozeer
bijdraagt tot zedenverval en geestelijke
afstomping - vooral onder de jongeren - als het
krijgen van geld en goederen zonder er arbeid voor
te moeten verrichten. Daar eerbare burgers aan
deze kansspelen deelnemen en hun geweten sussen
met de gedachte dat het geld voor een goed doel
is, is het niet verwonderlijk dat de jongeren die
in onze staat wonen zo vaak verslaafd raken aan
gewoonten die bijna zeker veroorzaakt worden door
de opwinding die gepaard gaat met kansspelen.”
De
christelijke kerken zijn hoe langer hoe meer
bereid zich aan de wereld aan te passen. Robert
Atkins heeft in een preek in Londen een somber
beeld geschilderd van het geestelijk verval in
Engeland: „De ware rechtvaardigen zijn in aantal
afgenomen en niemand bekommert zich erom. De
gelovigen van vandaag - ongeacht tot welke kerk ze
behoren - hebben zich aan de wereld aangepast, ze
zijn gemakzuchtig en willen door anderen worden
gewaardeerd. Ze zijn geroepen om met Christus te
lijden, maar schrikken al terug voor een
verwijt... Afvalligheid, afvalligheid,
afvalligheid is in de gevel van elke kerk
gebeiteld. En als zij dat wisten en het voelden,
zou er nog hoop zijn, maar helaas, zij zeggen:
`Wij zijn rijk en wij hebben ons verrijkt en
hebben aan niets gebrek.’”
(Second Advent Library, tract No. 39).
De
grote zonde die Babylon ten laste wordt gelegd, is
dat ze „van de wijn van de hartstocht harer
hoererij” al de volken te drinken heeft gegeven.
Deze bedwelmende beker die zij aan de wereld
geeft, stelt de valse leer voor die ze heeft
aangenomen door haar onwettige verbintenis met de
groten van deze aarde. Vriendschap met de wereld
heeft het geloof van de kerk verdorven en zij
oefent op haar beurt een verderfelijke invloed uit
op de wereld door het onderwijzen van valse
leerstellingen, die in strijd zijn met de
duidelijke uitspraken van de Heilige Schrift.
Rome
heeft de mensen de Bijbel onthouden en heeft
geëist dat alle mensen in plaats daarvan haar leer
zouden aannemen. De Hervorming heeft de Bijbel aan
de mensen teruggegeven. Maar is het niet heel vaak
zo dat in de kerken van onze tijd de mensen
geleerd wordt hun geloof en hun leerstellingen
veeleer op de geloofsbelijdenis dan op de Schrift
te bouwen? Charles Beecher heeft over de
protestantse kerken gezegd: „Zij deinzen met
dezelfde gevoeligheid terug voor een hard woord
tegen hun geloofsijver als de heilige vaders
gedaan zouden hebben voor een hard woord tegen de
toenemende verering van heiligen en martelaren,
een verering die zij zelf aanmoedigden... De
protestantse kerken hebben hun eigen en elkaars
handen zo vast gebonden dat niemand ergens
predikant kan worden zonder een of ander boek aan
te nemen naast de Bijbel... Er is niets
denkbeeldigs in de uitspraak dat de macht van de
geloofsbelijdenis tegenwoordig de Bijbel op
dezelfde manier begint te verbieden als Rome dat
gedaan heeft, maar op een subtielere manier.”
(Preek over „The Bible a
Sufficient Creed”, gehouden te Fort Wayne,
Indiana, 22 februari 1846).
Wanneer trouwe leraren Gods Woord uitleggen,
zeggen geleerde mannen - predikanten die de
Schrift beweren te kennen - dat de gezonde leer
ketterij is en brengen degenen die naar waarheid
zoeken daardoor op een dwaalspoor. Als de wereld
niet hopeloos bedwelmd was door de wijn van
Babylon zouden grote groepen mensen overtuigd en
bekeerd worden door de duidelijke, scherpsnijdende
waarheid van Gods Woord. Maar het geloof blijkt zo
verward en tegenstrijdig te zijn dat de mensen
niet weten wat ze als waarheid moeten aannemen. De
schuld van de onboetvaardigheid van de wereld ligt
bij de kerk.
De
boodschap van de tweede engel van Openbaring 14
werd voor het eerst in de zomer van 1844
verkondigd en was toen in het bijzonder van
toepassing op de kerken van de Verenigde Staten,
waar de waarschuwing voor het oordeel op zeer
grote schaal was verkondigd, maar door de meesten
was verworpen en waar de afval in de kerken het
snelst was geweest. De boodschap van de tweede
engel ging echter niet volledig in vervulling in
1844. In de kerken was er toen een moreel verval
omdat ze hadden geweigerd het licht van de
Adventboodschap aan te nemen. Toch was dit
zedenverval niet volledig. Omdat ze volhardden in
hun afwijzing van de waarheid voor deze tijd, zijn
ze steeds dieper gezonken. Toch kan men nog niet
zeggen: „Babylon is gevallen... omdat zij al de
volken van de wijn van de hartstocht harer
hoererij heeft doen drinken”. Dit is nog niet met
alle volken gebeurd. De geest van aanpassing aan
de wereld en de onverschilligheid tegenover de
beslissende waarheid voor onze tijd bestaan en
hebben terrein gewonnen in de protestantse kerken
in alle landen van de christelijke wereld en deze
kerken vallen ook onder het plechtige en
vreselijke oordeel van de tweede engel. Maar de
afval heeft zijn dieptepunt nog niet bereikt.
De
Bijbel zegt dat voor de wederkomst van Christus,
Satan „met allerlei krachten, tekenen en
bedrieglijke wonderen, en met allerlei verlokkende
ongerechtigheid” zal werken. Zij die „de liefde
tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij
hadden kunnen behouden worden” zullen een dwaling
ontvangen, „die bewerkt, dat zij de leugen
geloven.” (2 Tessalonicenzen 2:9-11). Pas wanneer
deze voorwaarde is vervuld en in de hele
christelijke wereld de eenheid van de kerk met de
wereld volledig is bereikt, zal Babylon helemaal
vallen. Deze verandering vindt geleidelijk plaats
en de volledige vervulling van Openbaring 14:8
ligt nog in de toekomst.
Ondanks de geestelijke duisternis en vervreemding
van God die voorkomen in de kerken waaruit Babylon
bestaat, kan men nog altijd een zeer grote groep
ware volgelingen van Christus in al die kerken
vinden. Er zijn velen onder hen die de bijzondere
waarheid voor deze tijd nog nooit hebben gehoord.
Velen zijn ontevreden over hun geestelijke
toestand en verlangen naar meer licht. Ze zoeken
tevergeefs naar het beeld van Christus in de
kerken waartoe ze behoren. Naarmate deze kerken
steeds verder van de waarheid afdwalen en zich
steeds meer bij de wereld aansluiten, zal het
verschil tussen de twee groepen groter worden en
zal het tot een scheiding komen. Er zal een
ogenblik komen dat zij die God in de eerste plaats
liefhebben niet langer in contact kunnen blijven
met degenen „met meer liefde voor genot dan voor
God, die met een schijn van godsvrucht de kracht
daarvan verloochend hebben.”
Openbaring 18 heeft betrekking op de tijd wanneer
de kerk door de verwerping van de drievoudige
waarschuwing van Openbaring 14:6-12 de voorwaarde
zal hebben vervuld die door de tweede engel is
voorzegd, en Gods volk dat nog in Babylon is, zal
worden opgeroepen om er definitief mee te breken.
Dit is de laatste boodschap die ooit aan de wereld
zal worden gebracht en ze zal haar doel niet
missen.
Wanneer zij die „de waarheid niet geloofd hebben,
doch
een welgevallen hebben gehad in de
ongerechtigheid” (2 Tessalonicenzen 2:12),
zullen worden overgegeven aan de dwaling, en de
leugen zullen geloven, zal het licht van de
waarheid schijnen in de harten van allen die
bereid zijn het te ontvangen, en al de kinderen
van God die in Babylon zijn, zullen gevolg geven
aan de oproep: „Gaat uit van haar, mijn volk.”
(Openbaring 18:4). ("Het Grote Conflict" E.G.White)