Luther
breekt met Rome (7)
Maarten Luther was één van
de belangrijkste hervormers die door God werd uitgekozen om de kerk uit de
duisternis van het pausdom naar het licht van een zuiverder geloof te
leiden. Hij was ijverig, enthousiast en toegewijd. Hij vreesde alleen God
en beschouwde de Bijbel als de enige grondslag voor het christelijk
geloof. Hij was de man aan wie zijn tijd dringend behoefte had. Hij werd
door God uitgekozen om de kerk te hervormen en de wereld te verbeteren.
Zoals de eerste discipelen
kwam ook Luther uit een arm gezin. Zijn eerste levensjaren bracht hij door
in het eenvoudige huis van zijn ouders op het platteland. Zijn vader was
mijnwerker en moest hard werken om zijn zoon te laten studeren. Hij wilde
dat zijn zoon rechten zou studeren, maar God had de jonge Luther
uitgekozen om te werken aan de grote tempel die zo langzaam in de loop
der eeuwen werd opgetrokken. Ontberingen en strenge tucht waren de
middelen die God gebruikte om hem op zijn belangrijke levenstaak voor te
bereiden.
Luthers vader was
intelligent en had een sterke persoonlijkheid. Hij was eerlijk,
vastberaden en integer. Hij was ook consequent en ging recht door zee. Hij
gebruikte zijn gezond verstand en stond daardoor wantrouwig tegenover het
kloosterwezen. Hij was erg boos toen Luther zonder zijn toestemming in het
klooster trad. Het duurde twee jaar eer Luthers vader zich met zijn zoon
verzoende, maar ook toen bleef zijn vader op zijn standpunt staan.
Luthers ouders besteedden
veel zorg aan de opvoeding en opleiding van hun kinderen. Ze wilden hen
in de kennis van God opvoeden en hun de christelijke deugden aanleren.
Luthers vader bad vaak in bijzijn van zijn zoon dat de jongen God trouw
mocht blijven en eens zou mogen meewerken aan de verspreiding van de
waarheid. Ondanks het harde leven maakten zijn ouders dankbaar gebruik
van elke gelegenheid die zich voordeed om hun kinderen op moreel en
intellectueel gebied te begeleiden. Zij deden hun uiterste best om hun
kinderen voor te bereiden op een vroom en nuttig leven. Door hun
onwrikbaar karakter waren ze soms te streng. Luther gaf er zich later wel
rekenschap van dat zijn ouders het in sommige opzichten bij het verkeerde
eind hadden, maar vond in hun aanpak meer positiefs dan negatiefs.
Luther werd heel jong naar
school gestuurd en werd er met harde hand en zelfs met geweld behandeld.
Zijn ouders waren zó arm dat hij onderweg tussen zijn ouderlijk huis en
zijn school, die in een andere stad lag, gedurende enige tijd zelf aan de
kost moest zien te komen door van deur tot deur te zingen. In die tijd
leed hij vaak honger. De sombere, bijgelovige opvattingen van toen maakten
hem bang. Vaak ging hij verdrietig naar bed en zag hij de toekomst met
vrees tegemoet. De angst sloeg hem om het hart als hij aan God dacht, want
hij beschouwde Hem meer als een hardvochtige, meedogenloze rechter en een
wrede tiran dan als een liefhebbende hemelse Vader.
Ondanks de vele redenen om
ontmoedigd te zijn, streefde Luther toch vol overtuiging naar de hoge
morele en intellectuele idealen die hij zich had gesteld. Hij wilde altijd
méér weten en door zijn ernstige instelling en praktische aanleg had hij
meer belangstelling voor degelijkheid en nuttigheid dan voor het
opzienbarende en het oppervlakkige.
Toen hij op achttienjarige
leeftijd aan de universiteit van Erfurt ging studeren, stond hij er
financieel veel beter voor dan vroeger en waren zijn vooruitzichten
gunstiger dan in zijn jeugd. Zijn ouders waren door spaarzaamheid en
vlijt welgesteld geworden en konden hem alle hulp bieden die hij nodig
had. Onder invloed van enkele verstandige vrienden waren de negatieve
gevolgen van zijn vroegere opvoeding gedeeltelijk verdwenen. Hij legde
zich toe op de studie van de beste schrijvers, verwerkte vol ijver hun
diepste gedachten en wilde de wijsheid van de wijzen verwerven. Ondanks de
harde tucht van zijn vroegere leraren bleek hij al heel vroeg een
veelbelovend student te zijn. Dankzij de goede begeleiding maakte hij snel
vorderingen in zijn studie. Door zijn uitzonderlijk geheugen, zijn
levendige verbeelding, zijn buitengewone intelligentie en zijn volledige
toewijding was hij spoedig één van de beste studenten. De intellectuele
discipline stimuleerde zijn verstand, prikkelde zijn geest en scherpte
zijn kritische zin, zodat hij werd gewapend voor de levensstrijd.
Luther leefde in de vreze
des Heren. Daardoor kon hij in het geloof volharden en zich voor God
verootmoedigen. Hij was zich altijd bewust van zijn behoefte aan Gods
hulp. Hij begon elke dag met een gebed en vroeg God voortdurend om
leiding en steun. Hij zei dikwijls: „Goed bidden is méér dan de helft van
de studie" (1 D'Aubigné, b.2, ch.2).
Toen Luther eens langs de
boekenrekken in de universiteitsbibliotheek liep, ontdekte hij een bijbel
in het Latijn. Zo'n boek had hij nog nooit gezien. Hij wist zelfs niet dat
zoiets bestond. Hij had wel gedeelten uit de evangeliën en de brieven in
de kerk horen voorlezen en had altijd gedacht dat de Bijbel daarmee
volledig was. Voor de eerste keer in zijn leven zag hij het volledige
Woord van God. Met eerbied en verwondering sloeg hij de bladen van het
heilig Woord om. Zijn pols klopte sneller en zijn hart bonsde toen hij de
woorden des levens las. Af en toe stopte hij even en zei: „Ik hoop dat God
mij zo'n boek zal geven!" (Ibid., b.2, ch.2).
Engelen stonden naast hem en
lichtstralen van Gods troon wezen hem de weg in de schatkamer der
waarheid. Hij was altijd bang geweest dat hij God zou beledigen, maar nu
werd hij zich meer dan ooit bewust van zijn zondige toestand.
Hij wilde radicaal met de
zonde breken en vrede vinden bij God. Daarom besloot hij in het klooster
te treden en monnik te worden. In het klooster moest hij de meest
vernederende en geestdodende karweitjes opknappen. Hij moest van deur tot
deur gaan bedelen. Hij was op een leeftijd gekomen dat de mens erg veel
behoefte heeft aan waardering en begrip. Dit vernederende werk kwetste hem
uitermate, maar hij verdroeg deze vernederingen geduldig omdat hij dacht
dat hij op die manier voor zijn zonden moest boeten.
Zodra hij even vrij was,
wijdde hij zich aan de studie. Hij sliep te weinig en gunde zich
nauwelijks tijd om zijn karige maaltijden te gebruiken. Het liefste wat
hij deed was het overdenken van Gods Woord. Hij had een bijbel gevonden
die met een ketting aan de kloostermuur lag. Hij las er vaak in. Naarmate
zijn schuldgevoel groter werd, probeerde hij door zijn eigen goede werken
vergeving te krijgen en rust te vinden. Hij leidde een zeer streng leven
en wilde door vasten, waken en kastijding het kwaad in hem bedwingen, want
het kloosterleven had hem er niet van bevrijd.
Geen offer was hem te groot,
als het hem maar van zijn zonden verloste, zodat hij door God „waardig
gekeurd" kon worden. „Ik was echt een vrome monnik. Ik hield mij zeer
stipt aan de regels van mijn orde. Als een monnik ooit door zijn eigen
goede werken de hemel kon verdienen ,zou ik daar zeker voor in aanmerking
komen..….. Als ik nog langer met mijn zelfkastijding was doorgegaan, zou
ik er beslist aan bezweken zijn" (Ibid., b.2, ch.3). Hij verzwakte door de
pijnlijke kastijdingen en viel vaak flauw. Hij is de gevolgen van zijn
„zelfdiscipline" eigenlijk nooit helemaal te boven gekomen. Ondanks al
zijn inspanningen vond hij geen rust. Op den duur was hij de wanhoop
nabij.
Toen Luther dacht dat zijn
geval hopeloos was, gaf God hem een vriend en helper. De vrome von
Staupitz legde hem het Woord van God uit en zei dat hij zijn aandacht niet
meer op zichzelf moest concentreren en niet meer aan de eeuwige straf op
de overtreding van Gods wet mocht denken.
Von Staupitz gaf hem de raad
zijn denken te richten op Jezus, zijn Verlosser, die vergeving kon
schenken. „Je moet je lichaam niet kastijden omdat je een zondaar bent,
maar je moet tot Jezus gaan. Vertrouw op Hem, op zijn gerechtigheid, op de
verzoening door zijn dood .…. Luister naar Gods Zoon. Hij werd mens om je
de zekerheid van Gods genade te geven". „Heb Hem lief die jou heeft
liefgehad" (Ibid., b.2, ch 4). Dit zei de boodschapper die hem Gods genade
verkondigde. Zijn woorden maakten diepe indruk op Luther. Na heel veel
strijd tegen de dwalingen waar hij al zo lang in geloofde, kreeg hij
steeds meer inzicht in de waarheid en kwam er een eind aan zijn
verwarring.
Luther ontving de
priesterwijding en werd daarna hoogleraar aan de universiteit van
Wittenberg. Hij legde zich toe op de studie van de Bijbel in de
oorspronkelijke talen. Hij begon college te geven over de Bijbel en leerde
zijn enthousiast publiek de psalmen, de evangeliën en de brieven kennen.
Von Staupitz, zijn vriend en
overste, spoorde hem aan om op de kansel te gaan en het Woord van God te
preken. Luther aarzelde echter omdat hij zichzelf niet waardig vond om in
de naam van Christus tot het volk te spreken. Pas na een lange strijd ging
hij op het verzoek van zijn vriend in. Hij kende de Bijbel toen al grondig
en Gods genade rustte op hem. Zijn welsprekendheid boeide zijn
toehoorders. Door de duidelijkheid en overtuigingskracht waarmee hij de
waarheid verkondigde, kon hij zijn publiek tot andere gevoelens en
gedachten brengen.
Hij was nog een trouwe zoon
van de rooms-katholieke kerk en zag dit trouwens als de enige
mogelijkheid. Door Gods voorzienigheid werd hij ertoe gebracht een
voetreis naar Rome te maken. Onderweg nam hij zijn intrek in kloosters. In
Italië verbaasde hij zich over de rijkdom, pracht en weelde die hij in de
kloosters zag. De monniken hadden een vorstelijk inkomen, woonden in mooie
kamers, droegen de duurste mantels en smulden aan een rijk gedekte tafel.
Luther was pijnlijk
getroffen door de tegenstelling tussen dit luilekkerland en de offers en
ontberingen in zijn eigen leven. Hij was gewoon verbijsterd.
Toen hij de stad op de zeven
heuvels in de verte zag verrijzen, knielde hij diep ontroerd neer en riep
uit: „Heilig Rome, ik groet u!" (Ibid., b.2, ch.6).
Hij trok de stad in, bezocht de kerken, luisterde naar de
verhaaltjes van de priesters en monniken en vervulde alle godsdienstige
plichten. Overal zag hij dingen die hem met verbazing en afschuw
vervulden. Hij stelde vast dat de geestelijkheid, van hoog tot laag, in
zonde leefde.
Prelaten vonden het niet
beneden hun waardigheid allerlei schunnige moppen te tappen. Luther werd
met stomheid geslagen door hun hemeltergend gedrag, dat ze zelfs tijdens
de mis niet konden nalaten. Bij zijn contacten met monniken en burgers
merkte hij dat losbandigheid en uitspattingen welig tierden. Overal waar
hij kwam, vond hij heiligschennis in plaats van heiligheid. „Men kan zich
gewoon niet voorstellen welke zonden en gruwelen er in Rome worden
bedreven. Men moet het met eigen ogen zien en met eigen oren horen. Daarom
zeggen de mensen dikwijls: „Als er een hel is, dan is Rome erop gebouwd:
Het is een poel van alle denkbare gruwelen" (Ibid., b.2, ch.6).
Kort tevoren had de paus een
aflaat beloofd aan iedereen die op zijn knieën de Pilatustrap zou
beklimmen. Volgens de overlevering zou Christus via deze trap naar beneden
zijn gegaan toen Hij de Romeinse rechtszaal verliet; de trap zou later op
wonderbaarlijke wijze van Jeruzalem naar Rome zijn overgebracht. Eens ging
Luther op zijn knieën deze trap op. Plots zei een stem als een donderslag:
„De rechtvaardige zal uit geloof leven" (Romeinen 1:17). Hij sprong
onmiddellijk overeind. Beschaamd en vol afgrijzen ging hij zo vlug
mogelijk weg.
Deze tekst heeft hem
trouwens nooit meer losgelaten. Vanaf dat ogenblik besefte hij duidelijker
dan ooit dat het helemaal geen zin heeft om voor zijn zaligheid op eigen
goede werken te rekenen en begreep hij de noodzaak van een vast geloof in
de verdiensten van Christus. Zijn ogen waren nu voorgoed geopend voor de
misleidingen van het pausdom. Hij keerde Rome letterlijk en figuurlijk de
rug toe. Dit was het begin van de steeds groter wordende kloof tussen hem
en de rooms-katholieke kerk die tenslotte uitliep op een definitieve breuk
met Rome.
Na zijn terugkeer uit Rome
promoveerde hij tot doctor in de godgeleerdheid aan de universiteit van
Wittenberg. Vanaf dat ogenblik kon hij zich meer dan ooit toeleggen op het
onderzoek van de Bijbel. Hij had zich heilig voorgenomen zijn geliefkoosd
onderwerp, het Woord van God, elke dag van zijn leven grondig te
bestuderen en alleen de Schrift - niet de uitspraken en leerstellingen van
pausen - in alle getrouwheid te verkondigen. Hij was nu niet alleen
monnik en hoogleraar, maar ook de gezaghebbende verdediger van de Bijbel.
God had hem uitgekozen om de herder te zijn van zijn kudde, die naar
waarheid hongerde en dorstte. Hij verklaarde uitdrukkelijk dat christenen
alleen leerstellingen mochten aannemen die op het gezag van de Heilige
Schrift steunden. Deze woorden, die het grondbeginsel van de Hervorming
uitdrukken, ondermijnden de grondslag van het pauselijk oppergezag.
Luther begreep hoe
gevaarlijk het is als menselijke theorieën boven het Woord van God worden
geplaatst. Hij viel de speculatieve wijsbegeerte van de scholastici
onvervaard aan. Hij kantte zich tegen de filosofie en theologie die zó
lang het denken van de mensen hadden beïnvloed. Hij vond ze niet alleen
nutteloos, maar ook gevaarlijk. Hij probeerde zijn toehoorders af te
wenden van de drogredenen van filosofen en theologen en wilde hun
aandacht vestigen op de eeuwige waarheden die de profeten en apostelen
hadden verkondigd.
De mensen luisterden
aandachtig naar zijn waardevolle boodschap. Zij hadden zoiets nog nooit
gehoord. Het goede nieuws van een liefdevolle Heiland en de verzekering
van vergeving en vrede door zijn verzoenend bloed maakte de mensen blij en
gaf hun een onvergankelijke hoop. In Wittenberg werd een licht ontstoken
dat tot de verste uithoeken van de aarde zou schijnen en tot het einde der
tijden steeds helderder zou stralen.
Licht en duisternis kunnen
echter niet samengaan. Waarheid en dwaling zijn absoluut onverenigbaar.
Als men de waarheid verkondigt en verdedigt, valt men onvermijdelijk het
bedrog aan, en omgekeerd. Christus zei: „Ik ben niet gekomen om vrede te
brengen, maar het zwaard" (Matteüs 10:34). Enkele jaren na het begin van
de Hervorming zei Luther: „God leidt me niet, Hij stuwt me voort. Hij
sleept me mee. Ik ben geen baas meer over mezelf. Ik wil rustig leven,
maar moet van Hem in het strijdperk treden" (D'Aubigné, b.5, ch.2). Hij
stond op het punt dat ook te doen.
De rooms-katholieke kerk had
Gods genade tot koopwaar gemaakt. De tafels van de geldwisselaars (Matteüs
21:12) stonden naast haar altaren. Kopers en verkopers boden luidkeels
tegen elkaar op. De paus had geld nodig voor de bouw van de
Sint-Pieterskerk in Rome en bood onder dit voorwendsel in het openbaar
aflaten voor de zonde te koop aan. Met de prijs die de mensen voor hun
zonden betaalden, wilde hij een tempel voor God bouwen en met het loon van
de ongerechtigheid zou hij de hoeksteen leggen! Maar de middelen die
werden gekozen om Rome luisterrijker te maken, brachten een zware slag toe
aan haar grootheid en macht. Hierdoor werd één van de hardnekkigste en
meest succesvolle vijanden van het pausdom tot actie aangezet. Er
ontbrandde een strijd die de pauselijke troon aan het wankelen bracht en
de tiara bijna van het hoofd van de paus stootte.
Tetzel werd door Rome belast
met de verkoop van aflaten in Duitsland. Hij was veroordeeld voor de
gemeenste misdaden tegen de samenleving en was schuldig aan de ergste
vergrijpen tegen Gods wet. Hij slaagde er echter in door de mazen van het
net te glippen en werd ingeschakeld om de schraapzuchtige, gewetenloze
plannen van de paus te bevorderen. Hij vertelde zonder enige schaamte de
grofste leugens en diste allerlei verzinsels op om de onwetende,
lichtgelovige massa te misleiden. Als zij Gods Woord hadden zouden zij
niet om de tuin zijn geleid. De mensen mochten de Bijbel echter niet lezen
omdat men ze onder het juk van het pausdom wilde houden om de eerzuchtige
leiders machtiger en rijker te maken, (zie John C. L. Giesiler, A
Compendium of Ecclesiastical History, par.4, sec. l, par.5).
Wanneer Tetzel in een stad
kwam, werd hij voorafgegaan door een heraut die aankondigde: „Wij brengen
de genade van God en van de heilige Vader" (D'Aubigné, b.3, ch.l).
Het volk verwelkomde de
godlasterende bedrieger alsof hij God zelf was, die uit de hemel was
gekomen. Deze schandelijke handel werd in de kerk gedreven. Tetzel
verkondigde vanaf de kansel dat de aflaten het kostbaarste geschenk van
God waren. Hij beweerde dat elke zonde die een afnemer van zijn
aflaatbrieven later zou begaan, op grond van zijn aflaten zou worden
vergeven en dat de betrokkene zelfs geen berouw hoefde te hebben" (Ibid.,
b.3, ch.l). Hij gaf zijn publiek bovendien de verzekering dat de aflaten
niet alleen de levenden, maar ook de doden konden redden. Zodra het
geldstuk op de bodem van zijn geldkoffer zou rinkelen, zou de ziel van
degene voor wie men had betaald uit het vagevuur worden verlost en naar de
hemel gaan (zie K. R. Hagenbach, History of the Reformation, vol. l,
p.96).
Toen Simon de tovenaar de
apostelen geld aanbood om ook wonderen te kunnen verrichten, zei Petrus:
„Uw geld zij met u ten verdërve, daar gij gemeend hebt de gave Gods voor
geld te kunnen verwerven" (Handelingen 8:20). Maar duizenden gingen
gretig op het aanbod van Tetzel in. Goud en zilver vloeiden in zijn
schatkist. Verlossing die men met geld kon kopen, was gemakkelijker dan
wanneer men berouw en geloof moest hebben en zich moest inspannen om de
zonde te weerstaan en te overwinnen (zie Aanhangsel onder „De mis").
De leer van de aflaten werd
door geleerde en vrome mannen in de rooms-katholieke kerk bestreden. Velen
hechtten absoluut geen geloof aan beweringen die zowel in strijd met de
rede als met de openbaring waren. Geen enkele prelaat durfde deze zondige
handel te veroordelen. De mensen werden verontrust en velen vroegen zich
bezorgd af of God niet door iemand kon ingrijpen om zijn kerk te
zuiveren.
Hoewel Luther nog altijd
zeer pausgezind was, vervulden de godlasterende beweringen van deze
aflaatverkopers hem met afschuw. Veel monniken van zijn eigen orde hadden
aflaatbrieven gekocht en gingen naar hun biechtvader om hun zonden te
belijden. Ze wilden de absolutie hebben, niet omdat zij berouw hadden en
hun leven wilden beteren, maar op grond van de aflaat. Luther weigerde ze
echter de absolutie te geven en waarschuwde hen dat zij in hun zonden
zouden sterven als ze geen berouw hadden en hun leven niet wilden beteren.
Verbijsterd keerden ze naar Tetzel terug om zich erover te beklagen dat
hun biechtvader zijn aflaatbrieven niet wilde aannemen. Sommigen wilden
hun geld onmiddellijk terug hebben. Tetzel barstte van woede. Hij sprak de
vreselijkste vloeken uit, liet vuren op de pleinen aansteken en verklaarde
dat „de paus hem de opdracht had gegeven alle ketters die zich tegen zijn
allerheiligste aflaten zouden verzetten, te laten verbranden" (D'Aubigné,
b.3, ch.4).
Luther trad toen onbevreesd
in het strijdperk als voorvechter van de waarheid. Hij liet zijn plechtige
waarschuwing van de kansel horen. Hij wees het volk op het weerzinwekkende
van de zonde en leerde dat de mens onmogelijk door eigen werken zijn
schuld kan verminderen of aan de straf kan ontkomen. De zondaar kan alleen
gered worden door zijn berouw tegenover God en door geloof in Christus. De
genade van Christus is geen koopwaar, maar een geschenk. Hij gaf de mensen
de raad geen aflaten te kopen, maar hun vertrouwen te stellen in de
gekruisigde Christus. Hij vertelde zijn eigen pijnlijke ervaring toen hij
tevergeefs zijn zaligheid wilde bewerken door zelfkastijding en
boetedoening en hij verzekerde zijn toehoorders dat hij vrede en vreugde
had gevonden toen hij zijn aandacht niet meer op zichzelf concentreerde,
maar in Christus geloofde.
Toen Tetzel niet met zijn
handel en goddeloze beweringen wilde ophouden besloot Luther krachtiger te
protesteren tegen zijn hemeltergende misbruiken. Kort daarna kreeg hij
daartoe de kans. In de slotkerk van Wittenberg waren er veel relikwieën
die op bepaalde kerkelijke feestdagen aan het volk werden getoond.
Iedereen die op zo'n hoogtijdag naar de kerk ging en biechtte, kreeg
volledige kwijtschelding van zonden. Het volk stroomde op die dagen dan
ook naar de kerk. Eén van de belangrijkste kerkelijke feestdagen, het
feest van Allerheiligen, naderde. De dag vóór het feest liep Luther mee
met de mensen die al op weg waren naar de kerk en plakte zijn
vijfennegentig stellingen tegen de leer van de aflaten op de kerkdeur.
Hij verklaarde daarin dat hij bereid was de volgende dag zijn stellingen
op de universiteit te verdedigen tegen alle bezwaren van opponenten.
Zijn stellingen waren het
gesprek van de dag. Ze werden gelezen, herlezen en overal herhaald. Er was
veel opschudding op de universiteit en in de stad. Luther poneerde dat de
bevoegdheid om zonden te vergeven en straffen kwijt te schelden nooit aan
de paus of aan enig ander mens was gegeven. Het systeem was een klucht,
een list om geld af te troggelen door handig misbruik te maken van de
bijgelovigheid van het volk, een plan van Satan om de levens van allen
die zulke leugens willen geloven in het verderf te storten. Hij stelde
dat het evangelie van Christus de kostbaarste schat van de kerk is en dat
de genade van God die daarin geopenbaard wordt overvloedig wordt verleend
aan allen die er in geloof en in ootmoed naar verlangen.
De stellingen van Luther
lokten discussie uit, maar niemand durfde op zijn uitdaging in te gaan. De
problemen die hij stelde, werden in enkele dagen tijd over het hele Duitse
rijk verspreid en vonden in enkele weken tijd in heel Europa weerklank.
Veel trouwe rooms-katholieken die het vreselijke zedenverval in de kerk
zagen en betreurden, maar niet wisten hoe ze de voortwoekering ervan
moesten stuiten, namen met grote blijdschap kennis van de stellingen en
dachten dat God nu wel zou ingrijpen en zijn hand zou uitstrekken om de
snel wassende vloed van corruptie die van de pauselijke stoel uitging te
keren. De vorsten en notabelen lachten in hun vuistje omdat de macht die
hun het recht ontzegde tegen haar beslissingen in hoger beroep te gaan,
zou worden gekortwiekt.
Maar de aan de zonde
verknochte, bijgelovige massa was ontsteld toen de drogredenen die hun
angst hadden gesust, stuk voor stuk werden weerlegd. De sluwe
geestelijken waren woedend omdat ze werden gehinderd in hun pogingen om
misdrijven door de vingers te zien en omdat ze zich ook financieel
bedreigd voelden. Ze staken de koppen bij elkaar om hun zaak te
verdedigen. De hervormer moest het hoofd bieden aan de felle aanvallen van
zijn tegenstanders.
Sommigen beschuldigden hem
van onbezonnen en impulsief optreden. Anderen vonden hem arrogant en
beweerden dat hij niet door God werd geleid, maar werd gedreven door
hoogmoed en betweterij. Zijn reactie was: „Het is een algemeen bekend
feit dat de meeste mensen die met nieuwe ideeën komen als hoogmoedigen en
onruststokers worden beschouwd .…..
Waarom zijn Christus en alle martelaren ter dood gebracht? Omdat men vond
dat ze de wijsheid van hun tijd verachtten en omdat ze met nieuwe ideeën
voor de dag kwamen zonder dat ze de gezaghebbende instanties eerst om hun
zegen hadden gewaagd."
Hij zei ook: „Wat ik wil
doen, zal niet door menselijke beslissingen, maar door het besluit van
God tot stand worden gebracht. Als God ervoor is, wie kan er dan tegen
zijn? Wie zal dit werk tot een goed eind kunnen brengen als het Gods
goedkeuring niet wegdraagt? Niet mijn wil, niet de hunne, niet de onze,
maar uw wil, o heilige Vader, die in de hemel is" (Ibid., b.3, ch.6).
Hoewel Luther door Gods
Geest werd aangezet om tot de hervorming over te gaan, moest hij veel
strijd leveren. De laster van zijn vijanden, hun verkeerde voorstelling
van zijn bedoelingen en de onrechtvaardige, gemene verdachtmakingen in
verband met zijn karakter en zijn motieven troffen hem zeer pijnlijk en
bleven niet zonder uitwerking.
Hij was ervan overtuigd
geweest dat de leiders van het volk, zowel in de kerk als in de
onderwijsinstellingen, graag met hem zouden willen samenwerken om de
hervorming te verwezenlijken. De aanmoediging van invloedrijke personen
had hem met blijdschap en hoop vervuld. Hij zag al een nieuwe tijd voor
de kerk aanbreken. Maar nu beschuldigden en veroordeelden ze hem. Veel
burgerlijke en kerkelijke gezagsdragers waren wel overtuigd van de
juistheid van zijn stellingen, maar zagen ook onmiddellijk in dat het
aannemen van deze waarheden tot grote veranderingen zou leiden.
Als zij het volk informatie
verstrekten en naar het evangelie terugvoerden, zouden zij het gezag van
Rome ondermijnen, de duizenden inkomstenbronnen van haar schatkist
afsnijden en daardoor de weelde en verkwisting van de kerkelijke leiders
grotendeels besnoeien.
Als zij het volk kritisch
leerden denken en leerden dat zij op Christus moesten vertrouwen voor hun
verlossing zouden ze de pauselijke troon omverwerpen en uiteindelijk hun
eigen gezag ondermijnen. Daarom wezen zij de kennis die van God kwam van
de hand en stelden zij zich op tegen Christus en de waarheid door hun
verzet tegen de man die God had gezonden om hun meer inzicht te geven.
Luther beefde wanneer hij
eraan dacht dat hij alleen stond tegenover de grootste machten op aarde.
Hij twijfelde er soms aan of God hem inderdaad in zijn verzet tegen het
gezag van de kerk had geleid. „Wie was ik dat ik mij wilde verzetten tegen
de majesteit van de paus, voor wie ... de koningen der aarde en alle
mensen beefden? ...
Niemand weet welke angst ik
in de eerste twee jaar heb doorstaan en hoe moedeloos, ja hoe wanhopig ik
toen was" (Ibid., b.3, ch.6). Maar God zorgde ervoor dat er een eind kwam
aan zijn ontmoediging. Toen de mensen hem in de steek lieten, rekende hij
alleen op God en besefte hij dat hij helemaal veilig was als God zijn
bondgenoot was.
Luther schreef aan een
vriend die positief stond tegenover de Hervorming: „Wij kunnen de
Bijbel niet door studie of door ons eigen verstand doorgronden. Je moet
eerst bidden. Bid God om je in zijn grote genade het juiste inzicht in
zijn Woord te schenken.
Er is geen andere uitlegger
voor het Woord van God dan de Schrijver van het Woord, die immers zelf
heeft gezegd: ,,Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan
moet".
Reken niet op je eigen
werken, vertrouw niet op je eigen inzichten, maar op God alleen en op de
invloed van zijn Geest. Neem dit aan van iemand die uit ervaring spreekt"
(Ibid., b.3, ch.7). Dit is een uitermate belangrijke les voor degenen die
denken dat God hen geroepen heeft om de plechtige waarheden voor hun tijd
aan anderen bekend te maken. Deze waarheden zullen de vijandschap van
Satan en van de mensen die dol zijn op hun eigen verzinsels opwekken. Voor
de strijd tegen de machten van het kwaad is er meer nodig dan
intelligentie en menselijke wijsheid.
Wanneer zijn vijanden zich
op de gebruiken van de kerk, op de overlevering of op de uitspraken en het
gezag van de paus beriepen, weerlegde Luther alles met de Bijbel en met de
Bijbel alléén. Zij waren machteloos tegenover dit wapen. Daarom wilden de
slaven van vormendienst en bijgeloof hem vermoorden. Ze volgden het
voorbeeld van de joden, die luidkeels om het bloed van Christus hadden
geroepen. „Hij is een ketter", brulden de rooms-katholieke fanatici.
„Het is hoogverraad tegen de
kerk als men zo'n ketter nog een uur langer laat leven. Breng hem
onmiddellijk naar het schavot" (Ibid., b.3, ch.9).
Luther viel niet ten prooi
aan hun woede. God had een taak voor hem weggelegd. Hij zond engelen uit
de hemel om Luther te beschermen. Velen die van Luther het kostbare licht
hadden ontvangen, werden het mikpunt van Satans gramschap en doorstonden
onbevreesd foltering en dood ter wille van de waarheid.
Luthers leerstellingen
trokken de aandacht van alle kritische geesten in het Duitse rijk. Zijn
preken en publicaties droegen bij tot de bewustwording van duizenden en
verschaften hun inzicht. Een levend geloof kwam in de plaats van het dode
formalisme, dat de gelovigen zo lang slaafs hadden gevolgd. Elke dag
opnieuw verloren de mensen hun vertrouwen in de bijgelovige praktijken van
het rooms-katholicisme. Vooroordelen moesten wijken. Het Woord van God,
waaraan Luther iedere leerstelling en iedere uitspraak toetste, was als
een tweesnijdend zwaard dat diep in de harten van de mensen doordrong.
Overal begon men naar
vooruitgang in het geestelijk leven te verlangen. Overal dorstten de
mensen naar gerechtigheid. Zoiets was al in eeuwen niet meer voorgekomen.
De mensen die zó lang hun vertrouwen in menselijke riten en aardse
middelaars hadden gesteld, kwamen vol berouw en in geloof „tot Christus en
die gekruisigd".
De algemene belangstelling
verontrustte de rooms-katholieke leiders nog meer. Luther werd gedagvaard
om zich in Rome te verantwoorden voor zijn ketterijen. Zijn vrienden
werden bang toen ze hoorden dat er zo'n bevel was uitgevaardigd. Ze waren
zich maar al te goed bewust van het gevaar dat hem bedreigde in die
verdorven stad, die reeds dronken was van het bloed van de martelaren voor
Christus. Zij protesteerden tegen zijn vertrek naar Rome en vroegen of hij
zich in eigen land mocht verdedigen.
Rome keurde dit voorstel na
enige tijd goed. Er werd een pauselijke legaat aangewezen om de zaak te
behandelen. In de richtlijnen die hij van de paus kreeg, werd gezegd dat
Luther al tot ketter was veroordeeld. Daarom moest de legaat hem
„onverwijld vervolgen en laten opsluiten". Als hij zich bleef verzetten
en als de legaat er niet in slaagde hem te grijpen, mocht hij „hem in elke
streek van het Duitse rijk vogelvrij laten verklaren. Al zijn aanhangers
moesten worden verbannen, vervloekt en in de ban van de kerk worden
gedaan" (Ibid., b.4, ch.2).
Met het oog op de
definitieve uitroeiing van deze „verderfelijke ketterij" gaf de paus zijn
legaat bovendien opdracht dat allen die weigerden Luther en zijn
aanhangers gevangen te nemen om hen aan de wraak van Rome over te leveren
ook in de ban van de kerk moesten worden gedaan, ongeacht hun burgerlijke
of kerkelijke functie. Er mocht alleen een uitzondering worden gemaakt
voor de keizer.
Hieruit bleek de ware geest
van het pausdom. Er was geen greintje christelijke naastenliefde en zelfs
geen gevoel van elementaire rechtvaardigheid in het hele document te
vinden. Luther was ver van Rome. Hij was niet in de gelegenheid gesteld om
zijn standpunt uit te leggen of te verdedigen. Nog voor zijn zaak was
onderzocht, werd hij zonder vorm van proces tot ketter veroordeeld en op
dezelfde dag vermaand, beschuldigd en gevonnist. Dit was dan het werk van
een man die zichzelf „Heilige Vader" noemde en zichzelf als de enige,
hoogste en onfeilbare autoriteit in Kerk en Staat beschouwde!
In die dagen toen Luther
zoveel behoefte had aan begrip en steun van een ware vriend zond God in
zijn voorzienigheid Melanchton naar Wittenberg. Hij was jong, bescheiden
en bedachtzaam en stond bij iedereen in hoog aanzien vanwege zijn gezond
oordeel, zijn grondige kennis, zijn innemendheid, zijn welsprekendheid en
zijn rechtschapenheid. Hij viel op door zijn uitzonderlijke talenten en
zijn innemend karakter. Na heel korte tijd werd hij een oprechte
volgeling van het evangelie en de beste vriend en meest gewaardeerde
aanhanger van Luther. Zijn vriendelijkheid, voorzichtigheid en stiptheid
vulden de moed en werkkracht van Luther aan. Hun samenwerking kwam de
Hervorming buitengewoon ten goede en was ook een bron van aanmoediging
voor Luther.
Het proces zou in Augsburg
plaatsvinden. De hervormer ging er te voet heen. Men was erg bezorgd over
het lot dat hem te wachten stond. Zijn tegenstanders hadden openlijk
gezegd dat ze hem onderweg gevangen zouden nemen en vermoorden. Zijn
vrienden smeekten hem om zich niet in het hol van de leeuw te wagen. Ze
hadden hem zelfs dringend verzocht voor enige tijd uit Wittenberg weg te
gaan en een veilige schuilplaats te zoeken bij degenen die hem wilden
beschermen. Maar Luther wilde de plaats die God hem had aangewezen niet
verlaten. Hij moest ondanks de stormen die hem boven het hoofd hingen
trouw blijven aan de waarheid. Hij zei: „Ik ben zoals Jeremia een strijder
en een teken van verdeeldheid. Hoe erger hun bedreigingen, des te groter
mijn blijdschap. Mijn goede naam en faam hebben ze al door de modder
gehaald. Ik heb nog één ding: mijn ellendig lichaam. Als ze me gevangen
nemen, kunnen ze mijn leven maar een paar uur verkorten. Maar aan mijn
ziel kunnen ze niet komen. Wie het Woord van Christus aan de wereld wil
brengen, moet op elk ogenblik gereed zijn om te sterven" (Ibid., b.4,
ch.4).
De pauselijke legaat was
heel blij toen hij hoorde dat Luther in Augsburg was aangekomen. De
vervelende ketter die de aandacht van de hele wereld op zich vestigde,
scheen nu in de macht van Rome en de legaat was vastbesloten hem niet te
laten ontsnappen.
De hervormer had niet voor
een vrij geleide gezorgd. Zijn vrienden hadden hem gesmeekt niet zonder
vrijgeleide voor de legaat te verschijnen; daarom zorgden zij zelf voor
een vrijgeleide van de keizer. De legaat wilde Luther zo mogelijk alles
laten herroepen. Als hij daar niet in slaagde, zou hij hem naar Rome
laten overbrengen om hetzelfde lot als Hus en Hiëronymus te ondergaan.
Daarom probeerde hij Luther door middel van tussenpersonen zover te
krijgen dat hij zonder vrijgeleide zou verschijnen, waardoor hij aan zijn
genade overgeleverd zou zijn. De hervormer wees dit onvoorwaardelijk van
de hand. Pas toen hij het document had ontvangen waarin hem de bescherming
van de keizer werd toegezegd, verscheen hij voor de afgezant van de paus.
De rooms-katholieken wilden
Luther door vriendelijkheid voor zich winnen. De legaat deed zich heel
vriendelijk voor in zijn gesprekken met Luther, maar eiste dat Luther
zich onvoorwaardelijk aan het gezag van de kerk zou onderwerpen en ieder
punt zonder discussie of twijfel zou toegeven. De legaat had het karakter
van de man met wie hij te doen had niet juist beoordeeld. Luther zei in
zijn repliek dat hij eerbied had voor de kerk, naar waarheid verlangde,
bereid was alle bezwaren tegen zijn leerstellingen te beantwoorden en ze
ook aan sommige belangrijke universiteiten wilde voorleggen.
Hij protesteerde echter ook
tegen de tactiek van de kardinaal, die eiste dat hij zijn leer zou
herroepen zonder dat hij hem had aangetoond op welke punten hij dwaalde.
Het enige antwoord dat hij daarop gaf, was: „Je moet alles herroepen!" De
hervormer toonde aan dat hij zijn standpunten aan de hand van de Bijbel
kon bewijzen. Hij verklaarde uitdrukkelijk dat hij de waarheid niet kon
herroepen, de legaat kon de argumenten van Luther niet weerleggen en
overstelpte hem met een vloed van verwijten, hatelijkheden en vleierij,
doorspekt met citaten uit de traditie en uitspraken van de kerkvaders,
maar gaf de hervormer geen kans aan het woord te komen. Luther begreep dat
de bijeenkomst op die manier helemaal zinloos zou zijn en kreeg met veel
moeite toestemming om schriftelijk te antwoorden. Hij schreef aan een
vriend: „Door deze benadering hebben de verdrukten twee voordelen: In de
eerste plaats kan men iets dat schriftelijk is vastgelegd aan het oordeel
van anderen voorleggen; in de tweede plaats kan men beter gebruik maken
van vrees en eventueel ook invloed uitoefenen op het geweten van een
verwaande, wauwelende despoot, die je anders door zijn aanmatigende taal
zou overdonderen" (Martyn, The Life and Times of Luther, pp. 271,272).
Bij het volgende onderhoud
gaf Luther een duidelijke, beknopte en overtuigende uiteenzetting van zijn
opvattingen, gestaafd met een groot aantal bijbelteksten. Nadat hij de
uiteenzetting had voorgelezen, gaf hij de tekst aan de kardinaal, die het
document echter met minachting terzijde schoof en zei: „Een hoop ijdele
woorden en irrelevante citaten!" Luther ging toen over in het offensief en
viel de trotse prelaat aan op zijn eigen terrein: de traditie en de leer
van de kerk. Luther boorde al zijn beweringen in de grond.
Toen de prelaat zag dat
Luthers uiteenzetting onweerlegbaar was, barstte hij van woede en brulde:
„Herroep alles of ik laat je naar Rome overbrengen om te verschijnen voor
de rechters die jouw dossiers hebben onderzocht. Ik zal je in de ban
doen, met al je aanhangers en sympathisanten en jullie uit de kerk
stoten". Hij besloot zijn scheldpartij op een hoogmoedige en nijdige toon:
„Herroep alles of verdwijn" (D'Aubigné, b.4, ch.8).
De hervormer trok zich
onmiddellijk met zijn vrienden terug. Hiermee wilde hij duidelijk te
kennen geven dat ze er niet op hoefden te rekenen dat hij iets zou
herroepen. Dat was niet de bedoeling van de kardinaal geweest. Hij had
zich met de hoop gevleid dat hij Luther met geweld tot onderwerping kon
brengen. Hij bleef alleen met zijn aanhangers achter. Ze keken elkaar
uiterst geërgerd aan vanwege de onverwachte mislukking van hun listen.
De ontmoeting was niet
nutteloos. De vele aanwezigen konden de twee mannen met elkaar vergelijken
en zelf oordelen over hun instelling, degelijkheid en oprechtheid. Wat
een opvallende tegenstelling! De hervormer was eenvoudig, nederig,
overtuigd en sterk in de kracht van God, met de waarheid aan zijn kant. De
vertegenwoordiger van de paus was verwaand, aanmatigend, trots en
onredelijk; hij voerde geen enkel argument uit de Bijbel aan, maar
schreeuwde: „Herroep alles of ik laat je naar Rome overbrengen om gestraft
te worden."
Hoewel Luther een
vrijgeleide had gekregen, wilden de aanhangers van de paus hem grijpen en
in de gevangenis laten opsluiten. Zijn vrienden zeiden hem dat het
helemaal geen zin had nog langer te blijven. Ze vonden dat hij
onmiddellijk naar Wittenberg moest terugkeren. Men moest ervoor zorgen
dat niets van deze plannen uitlekte. Vóór zonsopgang verliet hij Augsburg
te paard en was slechts vergezeld door een gids die het stadsbestuur hem
ter beschikking had gesteld.
Met angstige voorgevoelens
trok hij door de donkere, stille straten van de stad. Waakzame en wrede
vijanden wilden hem vermoorden. Zou hij ontkomen aan de strikken die zij
hadden gespannen? Hij was erg bang, maar vond kracht in het gebed. Hij
kwam aan een kleine poort in de stadsmuur, die voor hem werd geopend zodat
hij ongehinderd met zijn gids verder kon trekken. Toen zij eenmaal veilig
buiten de stad waren, spoorden de vluchtelingen de paarden aan om harder
te draven. Toen de legaat hoorde dat Luther was vertrokken, was hij al
buiten het bereik van zijn vervolgers. Satan en zijn medewerkers hadden
het onderspit gedolven. Ze dachten dat ze Luther in hun macht hadden, maar
hij ontkwam als een vogel aan de strik van de vogelvanger.
Toen de legaat vernam dat
Luther ontsnapt was, werden zijn verbazing en zijn woede hem te machtig.
Hij had gehoopt dat hij geëerd zou worden voor zijn wijsheid en voor de
manier waarop hij deze rustverstoorder had aangepakt. Maar daarin had hij
zich deerlijk vergist. In een brief aan Frederik, keurvorst van Saksen,
gaf hij uiting aan zijn woede en viel hij Luther fel aan. De legaat wilde
dat keurvorst Frederik de hervormer naar Rome zou sturen of hem uit
Saksen zou verbannen.
In zijn verweerschrift drong
Luther erop aan dat de legaat of de paus hem op grond van de Bijbel zou
bewijzen dat hij dwaalde. Hij beloofde plechtig dat hij zijn
leerstellingen zou herroepen als zij konden aantonen dat zijn leer in
strijd was met Gods Woord. Hij dankte God dat hij waardig bevonden was om
voor zo'n heilige zaak te lijden.
De keurvorst kende nog niet
veel van de leerstellingen van de Reformatie, maar de oprechtheid, kracht
en duidelijkheid van Luthers woorden hadden grote indruk op hem gemaakt.
Frederik besloot de hervormer te beschermen tot men had bewezen dat hij
dwaalde. In antwoord op het verzoek van de legaat schreef hij: „Aangezien
dr. Maarten Luther te Augsburg verschenen is, zou u daar genoegen mee
moeten nemen. Wij hadden niet gedacht dat u hem zou willen laten herroepen
zonder hem van zijn dwaling te hebben overtuigd. Geen enkele geleerde in
ons vorstendom heeft mij laten weten dat de leer van Luther goddeloos,
antichristelijk of ketters is". Bovendien weigerde de vorst Luther naar
Rome te sturen of hem uit zijn vorstendom te verbannen" (D'Aubigné, b.4,
ch.10).
De keurvorst was er zich van
bewust dat er grondige hervormingen nodig zouden zijn om een eind te maken
aan het algemene zedenverval in de samenleving. Het ingewikkelde en dure
gerechtsapparaat, dat misdrijven moest beteugelen en bestraffen, zou
overbodig zijn als de mensen de geboden van God en de stem van hun gevormd
geweten zouden erkennen en gehoorzamen. Hij wist dat Luther hiernaar
streefde en verheugde er zich in stilte over dat een frisse wind door de
kerk begon te waaien.
Hij wist ook dat Luther zijn
werk op de universiteit uitstekend deed. De hervormer had zijn
leerstellingen amper een jaar geleden aan de slotkerk geplakt, maar het
aantal pelgrims dat op Allerheiligen naar de kerk kwam, was al sterk
verminderd. Rome had minder kerkgangers en offergaven, maar er kwamen nu
andere mensen naar Wittenberg: geen pelgrims om relikwieën te vereren,
maar studenten die de collegezalen vulden. De publicaties van Luther
hadden overal belangstelling gewekt voor de Heilige Schrift.
Niet alleen uit alle delen
van Duitsland, maar ook uit andere landen kwamen studenten bij Luther
college lopen. Jongemannen die voor de eerste keer Wittenberg zagen
„hieven hun handen naar de hemel en loofden God omdat Hij het licht van de
waarheid uit deze stad had laten schijnen. Wittenberg werd als het Sion
van vroeger zijn licht bereikte zelfs de verst afgelegen landen."
(Ibid., b.4, ch.10).
Luther was nog maar
gedeeltelijk van de dwalingen van het rooms- katholicisme bekeerd. Hij
stond telkens stomverbaasd wanneer hij de Bijbel met de pauselijke
decreten en verordeningen vergeleek. Hij schreef: „Ik ben de decreten van
de pausen aan het lezen en... ik weet niet of de paus de antichrist zelf
of zijn apostel is, want Christus wordt in de pauselijke documenten
helemaal verkeerd voorgesteld en gekruisigd" (Ibid., b.5, ch.l). Toch was
Luther op dat ogenblik nog een aanhanger van de roomse kerk en dacht hij
er helemaal niet aan ooit met die kerk zou breken.
De werken en de leer van de
hervormer werden in alle landen van Europa verspreid. Het werk breidde
zich uit tot Zwitserland en Nederland. Zijn publicaties werden uitgegeven
in Frankrijk en Spanje. In England werd zijn leer ontvangen als het
levende woord. Ook in Nederland en Italië drong de waarheid door.
Duizenden ontwaakten uit hun geestelijke slaap en kenden de vreugde en
hoop van een rijk geloofsleven.
De aanvallen van Luther
ergerden Rome steeds meer. Sommige van zijn fanatieke tegenstanders en
zelfs enkele geleerden van rooms-katholieke universiteiten beweerden dat
hij die de opstandige Luther vermoordde geen zonde deed. Eens kwam een
onbekende man met een pistool onder zijn mantel op Luther af. Hij vroeg de
hervormer waarom hij alleen op weg was gegaan. „Ik ben in Gods hand",
antwoordde Luther. „Hij is mijn kracht en mijn schild. Wat kan een mens
dan tegen mij doen?" (Ibid., b.6, ch.2). Toen de
onbekende dit hoorde, schrok hij en vluchtte. Het was alsof hij door
engelen werd achtervolgd."
Rome wilde Luther absoluut
uit de weg ruimen, maar God beschermde hem. Zijn leer werd overal
verkondigd - „in huizen en kloosters ….. in de kastelen van edelen, op de
universiteiten en in de paleizen van koningen". Overal werd hij door fijne
mensen gesteund. (Ibid., b.6, ch.2)
In die tijd ontdekte Luther
bij het lezen van de publicaties van Hus dat de belangrijke waarheid van
de rechtvaardiging door het geloof die hij verdedigde en verkondigde ook
door de hervormer uit Bohemen was onderwezen. „Wij allen - Paulus,
Augustinus en ik zelf -zijn zonder dat wij het wisten Hussieten geweest!"
„God zal de wereld zeker laten weten dat de waarheid een eeuw geleden is
gepredikt en met vuur is bestreden!" (Wylie, b.6, ch. 1).
In een oproep tot de keizer
en de Duitse adel ten gunste van de hervorming van het christendom
schreef Luther over de paus: „Het is verschrikkelijk dat de man die zich
de stedehouder van Christus noemt een pracht ten toon spreidt die geen
enkele keizer kan evenaren. Is hij zoals de arme Jezus en de nederige
Petrus? Men noemt hem de heer van de wereld! Maar Christus, wiens
plaatsvervanger hij beweert te zijn, zei: „Mijn koninkrijk is niet van
deze wereld." Kan de heerschappij van een stedehouder verder reiken
dan die van zijn meerdere?" (D'Aubigné, b.6, ch.3).
Over de universiteiten
schreef Luther het volgende: „Ik vrees ten zeerste dat de universiteiten
de grote poorten van de hel zullen blijken te zijn als ze zich niet
volledig inspannen om de Heilige Schrift uit te leggen en haar in het
verstand van de jongeren griffen. Ik raad iedereen aan zijn kinderen niet
te sturen naar instellingen waar de Schrift niet de eerste plaats inneemt.
Iedere instelling waar mensen niet voortdurend met Gods Woord bezig zijn,
wordt zeker verdorven" (Ibid., b.6, ch.3).
Deze oproep werd snel in het
hele Duitse rijk verspreid en had grote invloed op de bevolking. Het hele
rijk werd in beroering gebracht en zeer velen sloten zich aan bij de
Hervorming. Luthers tegenstanders waren weer op wraak belust. Ze
verzochten de paus dringend om radicale maatregelen tegen hem te nemen. Er
werd bepaald dat zijn leer onmiddellijk veroordeeld moest worden. De
hervormer en zijn aanhangers kregen zestig dagen de tijd. Als zij hun
dwaling niet openlijk wilden erkennen, zouden ze in de ban van de kerk
worden gedaan.
Dit was een vreselijke
beproeving voor de Hervorming. Eeuwenlang had de banvloek van Rome
machtige vorsten met angst vervuld en grote rijken in nood en ellende
gedompeld. Zij die door de banvloek waren getroffen, werden door iedereen
met vrees en afschuw behandeld. Ze mochten geen contact meer hebben met
hun medemensen. Ze werden vogelvrij verklaard, vervolgd en uitgeroeid.
Luther was niet blind voor de storm die over hem zou losbarsten.
Hij week echter geen
duimbreed en was er zeker van dat Christus zijn steun en schild zou zijn.
Met het geloof en de moed van een martelaar schreef hij: ,,Ik weet niet
wat er ons te wachten staat. Het doet er trouwens niet toe ... Laat de
slag maar neerkomen; ik ben niet bang. Zelfs een blad valt niet van de
boom zonder dat onze hemelse Vader het wil.
Hoeveel te meer zal Hij voor
ons zorgen! Het valt mij niet zwaar voor het Woord te sterven, aangezien
het Woord dat vleesgeworden is, zelf gestorven is. Als wij met Hem
sterven, zullen wij met Hem leven. Als wij meemaken wat Hij vóór ons
heeft meegemaakt, zullen wij komen waar Hij is en eeuwig bij Hem blijven"
(Ibid., 3d London ed., Walther, 1840,b.6,ch.9).
Toen Luther de pauselijke
bul ontving, zei hij: „Ik veracht en verwerp deze bul, omdat zij
goddeloos en vals is... Christus zelf wordt erin veroordeeld ... Ik ben
blij dat ik zoveel moet lijden voor de beste zaak ter wereld. Ik voel me
al heel wat vrijer. Nu weet ik tenminste dat de paus de antichrist is
en dat hij op de troon van Satan zit" (D'Aubigné, b.6, ch.9).
Toch bleef het bevelschrift
van Rome niet zonder uitwerking. Gevangenschap, foltering en het zwaard
waren wapens die gehoorzaamheid konden afdwingen. De zwakke, bijgelovige
massa beefde voor het decreet van de paus. Velen sympathiseerden wel met
Luther, maar vonden dat hun leven te veel waard was om het voor de
Hervorming in de waagschaal te stellen.
Alles scheen erop te wijzen
dat dit de genadeslag voor het werk van de hervormer zou zijn.
Maar Luther was nog altijd
even onbevreesd. Rome had haar banvloeken over hem uitgesproken. De
wereld keek toe. Iedereen was er zeker van dat hij zijn verzet met de dood
zou moeten bekopen of zou moeten zwichten. Maar met volle overtuiging
verwierp hij het vonnis van de paus en verklaarde in het openbaar dat hij
vastbesloten was definitief met Rome te breken. In aanwezigheid van
studenten, geleerden en burgers van elke stand verbrandde Luther de
pauselijke bul, samen met de kerkelijke wetten, de pauselijke beslissingen
en sommige werken waarin de macht van de paus werd verdedigd.
„Mijn vijanden hebben door
het verbranden van mijn boeken in de geest van het gewone volk afbreuk
gedaan aan de waarheid en zijn erin geslaagd hun ziel te verwoesten.
Daarom heb ik hun boeken ook verbrand. Dit is het begin van een ernstige
strijd. Tot nu toe heb ik de paus heel zacht aangepakt. Ik ben dit werk in
opdracht van God begonnen. Het zal zonder mij, maar door Zijn macht,
worden voltooid" (Ibid., b.6, ch.10).
Toen zijn vijanden hem
spottend wezen op het feit dat zijn zaak er zo slecht voor stond,
antwoordde Luther: „Wie weet of God mij niet gekozen en geroepen heeft.
Zij zouden zich moeten afvragen of zij God niet verwerpen als ze met mij
spotten. Bij het vertrek uit Egypte stond Mozes alleen. Elia stond alleen
in het rijk van koning Achab.
Jesaja stond alleen in
Jeruzalem. Ezechiël stond alleen in Babyion ... God heeft nooit de
hogepriester of een andere belangrijke persoonlijkheid als profeet
uitgekozen. Hij koos gewoonlijk nederige, verachte mannen. Eens
koos hij zelfs een schapenfokker: Amos.
De heiligen hebben altijd
invloedrijke mensen, koningen, vorsten, priesters en wijzen moeten
vermanen en hebben daardoor zelfs hun eigen leven in gevaar gebracht ...Ik
zeg niet dat ik een profeet ben, maar beweer wel dat zij heel voorzichtig
moeten zijn omdat ik alleen sta en zij talrijk zijn. Ik ben er zeker van
dat het Woord van God mij gelijk geeft en dat zij ongelijk hebben" (Ibid.,
b.6, ch.10).
Pas na een vreselijke
innerlijke strijd besloot Luther definitief met de kerk te breken. In die
tijd schreef hij: „Het wordt me elke dag duidelijker hoe moeilijk het is
de gewetensbezwaren die je van kindsbeen af hebt meegekregen van je af te
zetten. Hoewel de Schrift mij gelijk gaf, heeft het mij toch enorm veel
pijn gedaan toen ik mij tegen de paus verzette en hem de antichrist
noemde!
Mijn hart heeft veel
beproevingen doorstaan. Ik heb mezelf vaak verbitterd de vraag gesteld
die ik al zo vaak van de verdedigers van de paus had gehoord: „Ben jij
alleen verstandig? Hebben alle anderen ongelijk? En als jij het nou bij
het verkeerde eind hebt en in je dwaling zoveel zielen meesleept die voor
eeuwig verdoemd zullen zijn?" „Het was alsof ik tegen mezelf en tegen
Satan vocht tot Christus mij met zijn onfeilbaar Woord kracht gaf en een
eind maakte aan mijn twijfel" (Martyn, pp.372,373).
De paus had gedreigd Luther
in de ban van de kerk te zullen doen als hij zijn dwalingen niet wilde
herroepen. Deze bedreiging werd nu uitgevoerd. Er werd een nieuwe bul
uitgegeven waarin Luthers definitieve breuk met de rooms-katholieke kerk
bekend werd gemaakt en de hervormer werd gebrandmerkt als een door God
vervloekte, terwijl allen die zijn leer zouden aannemen door dezelfde
veroordeling werden getroffen. De grote strijd was nu in alle hevigheid
ontbrand.
Iedereen die door God wordt
uitgekozen om de waarheid voor zijn tijd te verkondigen, moet op verzet
rekenen. In Luthers dagen was er een belangrijke waarheid die speciaal
voor zijn tijd bestemd was. Er is ook een speciale waarheid voor Gods
gemeente in die tijd. De Almachtige plaatst mensen in verschillende
omstandigheden en geeft hun een taak die beantwoordt aan de behoefte van
hun tijd en aan de omstandigheden waarin zij leven.
Als zij het licht dat ze al
hebben op prijs stelden, zouden zij een bredere kijk op de waarheid
krijgen. Maar de meeste mensen verlangen tegenwoordig niet méér naar
waarheid dan toen de aanhangers van de paus zich tegen Luther verzetten.
Ze willen net als de mensen van vroeger menselijke theorieën en
overleveringen aannemen in plaats van het Woord van God. De verkondigers
van de waarheid voor deze tijd moeten niet denken dat ze beter zullen
worden ontvangen dan de hervormers in het verleden. De grote strijd lussen
waarheid en dwaling, tussen Christus en Satan zal tot het einde van de
geschiedenis van deze wereld in hevigheid toenemen.
Jezus zei aan zijn
discipelen: „Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare
liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de
wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld.
Gedenkt het woord, dat Ik
tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij
vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord
bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren" (Johannes 15:19,20).
Christus zei ook onomwonden:
„Wee u, wanneer alle mensen wél van u spreken; immers, op dezelfde wijze
hebben hun vaderen met de valse profeten gehandeld" (Lucas 6:26).
De geest van de wereld is
tegenwoordig niet méér in overeenstemming met de geest van Christus dan
vroeger. Zij die het Woord van God in al zijn zuiverheid verkondigen,
zullen nu niet beter worden ontvangen dan toen. De vormen van het verzet
tegen de waarheid kunnen veranderen en de vijandschap is misschien minder
openlijk omdat zij sluwer is, maar dezelfde tegenstand bestaat nog altijd
en zal tot het einde der tijden tot uiting komen.
("Het Grote Conflict" E.G.White)