Gods wet
heilig en onveranderlijk (25)
„En de tempel Gods, die in de hemel is,
ging open en de ark van zijn verbond werd
zichtbaar in zijn tempel.” (Openbaring
11:19). De ark van Gods verbond staat in
het heilige der heiligen, de tweede
afdeling van het heiligdom. Bij de dienst
in het heiligdom op aarde, dat „een
afbeelding van de hemelse dingen” was,
werd dit tweede deel alleen op de Grote
Verzoendag geopend om het heiligdom te
„reinigen”.
De aankondiging dat de tempel Gods open
ging en de ark van zijn verbond zichtbaar
werd, wijst dus op het opengaan van het
heilige der heiligen in de hemel in 1844,
toen Christus daar binnenging om het
verzoeningswerk af te sluiten. De
gelovigen die hun Hogepriester volgden
toen Hij zijn dienst in het heilige der
heiligen aanving, zagen de ark van zijn
verbond. Nadat zij zich in het onderwerp
van het heiligdom hadden verdiept, kwamen
ze tot het inzicht dat Christus met een
andere dienst was begonnen. Ze zagen Hem
voor Gods ark waar Hij met zijn eigen
bloed pleitte voor zondaren.
In de ark van de tabernakel op aarde waren
er twee stenen tafelen waarop de geboden
van Gods wet waren geschreven. De ark was
slechts een bewaarplaats voor de tafelen
der wet en ontleende zijn waarde en
heiligheid aan de aanwezigheid van Gods
geboden. Toen de tempel Gods in de hemel
open ging, werd de ark van zijn verbond
zichtbaar. In het heilige der heiligen van
het hemelse heiligdom wordt Gods wet, die
door God zelf op de Sinaï werd
uitgesproken bij donderslagen en
bliksemstralen en met zijn eigen vinger in
de stenen tafelen werd gegrift, ook in een
ark bewaard.
De wet in de tempel Gods is het model, en
de geboden die in de stenen tafelen zijn
gegrift en door Mozes in zijn vijf boeken
zijn opgetekend, zijn een authentiek
afschrift. Zij die dit belangrijk punt
begrepen, kwamen tot het inzicht dat Gods
wet heilig en onveranderlijk is. Zij
begrepen de betekenis van Christus’
woorden beter dan ooit tevoren: „Voorwaar,
Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde
vergaat, zal er niet één jota of één
tittel vergaan van de wet” (Matteüs 5:18).
Daar Gods wet een openbaring is van zijn
wil en de uitdrukking van zijn karakter,
moet zij eeuwig blijven bestaan „als een
getrouwe getuige in de hemel”. Geen enkel
gebod is ingetrokken, geen jota of tittel
is veranderd. De dichter van de psalmen
zegt: „Voor eeuwig, o HERE, houdt uw woord
stand in de hemelen”. „Betrouwbaar zijn al
zijn bevelen, vastgesteld voor immer en
altoos” (Psalm 119:89; 111:7,8).
Het vierde gebod is het hart van de Tien
Geboden: „Gedenk de sabbatdag, dat gij die
heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al
uw werk doen; maar de zevende dag is de
sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij
geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw
dochter, noch uw dienstknecht, noch uw
dienstmaagd, noch uw vee, noch de
vreemdeling die in uw steden woont. Want
in zes dagen heeft de HERE de hemel en de
aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is,
en Hij rustte op de zevende dag; daarom
zegende de HERE de sabbatdag en heiligde
die” (Exodus 20:8-11).
Gods Geest beïnvloedde degenen die zijn
Woord onderzochten. Ze kwamen tot de
vaststelling dat zij dit gebod hadden
overtreden zonder dat ze het hadden
beseft, omdat ze de rustdag die de
Schepper had ingesteld niet heiligden. Ze
gingen na waarom men eigenlijk de eerste
dag van de week vierde in plaats van de
dag die God had geheiligd. In de Bijbel
konden ze geen enkel bewijs vinden voor de
afschaffing van het vierde gebod of voor
de verandering van de sabbat. De zegen die
in den beginne aan de zevende dag was
verbonden, was nooit ingetrokken.
Ze hadden er oprecht naar gestreefd Gods
wil te leren kennen en probeerden er ook
naar te leven. Daarom hadden ze er spijt
van toen het tot hen doordrong dat zij
Gods wet hadden overtreden. Door de
heiliging van Gods sabbat bewezen ze dat
ze Hem trouw waren.
Men deed van alles om hun geloof te
schokken. Iedereen begreep natuurlijk dat
als het heiligdom op aarde een afbeelding
was van het heiligdom in de hemel, de wet
in de ark van het heiligdom op aarde ook
een getrouw afschrift van de wet in de ark
in de hemel moest zijn.
Als men geloofde dat er een heiligdom in
de hemel is, moest men ook de eisen van
Gods wet en de heiliging van de sabbat van
het vierde gebod erkennen. Dit verklaart
waarom men zo fel gekant was tegen de
systematische uitleg van de Schrift, die
het hogepriesterlijk werk van Christus in
het hemelse heiligdom duidelijk aantoonde.
De mensen probeerden de deur te sluiten
die God had geopend en ze wilden de deur
openen die Hij had gesloten. Maar „Hij die
opent en niemand zal sluiten, en (...)
sluit en niemand opent” had gezegd: „Ik
heb een geopende deur voor uw aangezicht
gegeven, die niemand kan sluiten”
(Openbaring 3:7,8).
Christus had „de deur”, of de dienst in
het heilige der heiligen, geopend. Dankzij
het licht dat door die geopende deur van
het heiligdom in de hemel scheen, ontdekte
men dat het vierde gebod een onderdeel is
van de wet die in het heiligdom wordt
bewaard. Wat God had ingesteld kon door
geen mens worden afgeschaft.
De gelovigen die het verzoeningswerk van
Christus en de onveranderlijkheid van Gods
wet hadden aangenomen, kwamen tot de
vaststelling dat dit dezelfde punten waren
die ook in Openbaring 14 voorkomen. In dit
hoofdstuk gaf God een drievoudige
waarschuwing (Zie Aanhangsel onder ‘Een
drievoudige Boodschap’) om de mensen op
Christus’ wederkomst voor te bereiden.
De uitspraak: „De ure van zijn oordeel is
gekomen” wijst op de afsluiting van
Christus’ verzoeningswerk voor de
verlossing van de mens. Deze waarheid moet
tot het einde van Christus’ middelaarschap
en zijn terugkeer worden verkondigd. Het
onderzoekend oordeel dat in 1844 begon,
gaat door tot er een beslissing is
gevallen over het lot van allen, zowel de
levenden als de doden. Daarom zal het tot
het einde van de genadetijd worden
voortgezet. De boodschap moet de mensen
voorbereiden op het oordeel en waarschuwt
hen daarom: „Vreest God en geeft Hem eer
(...) en aanbidt Hem, die de hemel en de
aarde, en de zee en de waterbronnen
gemaakt heeft.”
Het gevolg van de aanvaarding van deze
boodschappen wordt uitgedrukt door de
woorden: „Hier blijkt de volharding der
heiligen, die de geboden Gods en het
geloof in Jezus bewaren”. Willen de mensen
gereed zijn voor het oordeel, dan moeten
ze Gods wet onderhouden. Die wet zal in
het oordeel de maatstaf voor het karakter
zijn. De apostel Paulus zegt: „Allen, die
onder de wet gezondigd hebben, zullen door
de wet geoordeeld worden... ten dage, dat
God het in de mensen verborgene oordeelt
volgens mijn evangelie, door Christus
Jezus”. En hij zegt ook: „De daders der
wet zullen gerechtvaardigd worden”
(Romeinen 2:12-16). Geloof is een
noodzakelijke vereiste om Gods wet te
onderhouden, want „zonder geloof is het
onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn”. „En
al wat niet uit geloof is, is zonde”
(Hebreeën 11:6; Romeinen 14:23).
De eerste engel roept de mensen op om „God
te vrezen en Hem eer te geven”, Hem te
aanbidden als Schepper van hemel en aarde.
Om dit te kunnen doen, moeten wij zijn wet
gehoorzamen. De prediker zegt: „Vrees God
en onderhoud zijn geboden, want dit geldt
voor alle mensen” (Prediker 12:13). Men
kan God niet welgevallig zijn als men Hem
aanbidt zonder zijn geboden te
gehoorzamen. „Want dit is de liefde Gods,
dat wij zijn geboden bewaren”. „Wie zijn
oor afwendt van het horen der wet, diens
gebed zelfs is een gruwel” (1 Johannes
5:3; Spreuken 28:9).
We moeten God dienen omdat Hij de Schepper
is en omdat alle andere levende wezens hun
bestaan aan Hem te danken hebben. Wanneer
de Bijbel zegt dat we God moeten eren en
aanbidden in plaats van de goden van de
heidenen, wordt de scheppingsmacht als
argument gebruikt. „Want alle goden der
volken zijn afgoden, maar de HERE heeft de
hemel gemaakt” (Psalm 96:5).
„Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat
Ik hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige.
Heft uw ogen naar omhoog en ziet; wie
heeft dit alles geschapen?” „Want zo zegt
de Here, die de hemelen geschapen heeft -
die de aarde geformeerd en haar gemaakt
heeft... Ik ben de HERE en er is geen
ander” (Jesaja 40:25,26;45:18). De dichter
van de psalmen zegt: „Erkent, dat de HERE
God is; Hij heeft ons gemaakt, en Hem
behoren wij toe”. „Treedt toe, laten wij
ons nederwerpen en ons buigen, knielen
voor de HERE, onze Maker” (Psalm 100:3;
95:6). De heilige wezens, die God in de
hemel dienen, motiveren hun aanbidding met
de woorden: „Gij, onze Here en God, zijt
waardig te ontvangen de heerlijkheid, de
eer en de macht; want Gij hebt alles
geschapen” (Openbaring 4:11).
In Openbaring 14 worden de mensen
opgeroepen de Schepper te aanbidden en de
profetie wijst op het bestaan van een
groep mensen die dankzij de drievoudige
boodschap de geboden Gods bewaren. Een van
deze geboden verwijst rechtstreeks naar
God als de Schepper. Het vierde gebod
luidt: „Maar de zevende dag is de sabbat
van de HERE, uw God;... Want in zes dagen
heeft de HERE de hemel en de aarde
gemaakt, de zee en al wat daarin is, en
Hij rustte op de zevende dag; daarom
zegende de HERE de sabbatdag en heiligde
die” (Exodus 20:10,11).
Over de sabbat zegt de Here ook: „Deze
zullen een teken zijn tussen Mij en u,
opdat gij weet, dat Ik, de HERE, uw God
ben” (Ezechiël 20:20). „Want in zes dagen
heeft de HERE de hemel en de aarde
gemaakt, en op de zevende dag heeft Hij
gerust en adem geschept” (Exodus 31:17).
„Het belang van de sabbat als het
gedenkteken van de Schepping ligt in het
feit dat het ons altijd aan de ware reden
van onze godsaanbidding herinnert”; God is
de Schepper en wij zijn z’n schepselen.
„De sabbat is daarom het fundament van
onze aanbidding, want geen enkele andere
inzetting leert ons deze belangrijke
waarheid zo duidelijk. De ware reden voor
de aanbidding van God - niet alleen van
onze aanbidding op de zevende dag, maar
van elke aanbidding - ligt in het verschil
tussen de Schepper en zijn schepselen. Dit
belangrijk punt kan nooit verouderen en
mag nooit uit het oog worden verloren” (J.N.
Andrews, History of the Sabbath, ch.27).
God heeft de sabbat in het paradijs
ingesteld om de mensen altijd aan deze
waarheid te herinneren. Zolang wij God
moeten dienen omdat Hij onze Schepper is,
net zolang zal de sabbat ook het symbool
en gedenkteken daarvan zijn. Als alle
mensen altijd de sabbat hadden gevierd,
zouden zij hun Schepper ook altijd hebben
aanbeden en zouden er nooit
afgodendienaars, godloochenaars of
ongelovigen zijn geweest. Het heiligen van
de sabbat is een teken van trouw aan de
ware God, „Hij die de hemel en de aarde en
de zee en de waterbronnen gemaakt heeft”.
Het is dan ook logisch dat de boodschap
die de mensen leert dat ze God moeten
aanbidden en zijn geboden moeten
onderhouden vooral de nadruk zal leggen op
het houden van het vierde gebod.
De derde engel wijst op de tegenstelling
tussen degenen „die de geboden Gods en het
geloof in Jezus bewaren”, en een andere
groep. Er wordt een ernstige en
verschrikkelijke waarschuwing tegen hun
dwalingen uitgesproken: „Indien iemand het
beest en zijn beeld aanbidt en het
merkteken op zijn voorhoofd of op zijn
hand ontvangt, die zal ook drinken van de
wijn van Gods gramschap” (Openbaring
14:9,10). Wil men deze boodschap goed
begrijpen dan moet men de symbolen juist
interpreteren. Wat stellen het beest, het
beeld en het merkteken voor?
De profetie waarin men deze symbolen
vindt, begint bij Openbaring 12, met de
draak die Christus bij zijn geboorte wilde
verslinden. In vers 9 van dit hoofdstuk
lezen we dat de draak Satan voorstelt; hij
spoorde Herodes aan om Christus te doden.
Maar het belangrijkste middel dat Satan in
de eerste eeuwen gebruikte om oorlog tegen
Christus en zijn volk te voeren was het
Romeinse rijk, waarin het heidendom de
overheersende godsdienst was. De draak
stelt dus in de eerste plaats Satan voor,
maar is in de tweede plaats ook het
symbool van het heidense Rome.
In hoofdstuk 13 (vers 1-10) wordt een
ander beest, „een luipaard gelijk”,
beschreven. „En de draak gaf hem zijn
kracht en zijn troon en grote macht”. De
meeste protestanten geloven dat dit
symbool het pausdom voorstelt, dat beslag
heeft gelegd op de troon en de macht van
het oude Romeinse rijk. Johannes zegt over
het beest, „een luipaard gelijk”:
„En hem werd een mond gegeven, die grote
woorden en godslastering spreekt... En
(het beest) opende zijn mond tot
lasteringen tegen God, om zijn naam te
lasteren en zijn tent en hen, die in de
hemel wonen. En hem werd gegeven om tegen
de heiligen oorlog te voeren en hen te
overwinnen; en hem werd macht gegeven over
elke stam en natie en taal en volk”. Deze
profetie, die bijna gelijk is aan de
beschrijving van de kleine horen van
Daniël 7, heeft ontegensprekelijk
betrekking op het pausdom.
„En hem werd macht gegeven dit
tweeënveertig maanden lang te doen”. De
profeet zegt ook: „En (ik zag) een van
zijn koppen als ten dode gewond”; en:
„Indien iemand met het zwaard zal doden,
dan moet hij zelf met het zwaard gedood
worden”. De „tweeënveertig maanden” komen
overeen met „een tijd en tijden en een
halve tijd” - drieëneenhalf jaar - of de
1260 dagen van Daniël 7; de tijd waarin
het pausdom Gods volk zou verdrukken. In
de vorige hoofdstukken hebben we al
aangetoond dat deze periode begon met de
opperheerschappij van de paus in 538 na
Chr. en eindigde in 1798. In dat jaar werd
de paus door het Franse leger gevangen
genomen, ontving het pausdom „de dodelijke
wonde” en ging de profetie „indien iemand
in gevangenschap voert, dan gaat hij in
gevangenschap” in vervulling.
Dan wordt een nieuw symbool gebruikt. De
profeet zegt: „En ik zag een ander beest
opkomen uit de aarde en het had twee
horens als die van het Lam” (Openbaring
13:11). Zowel het uiterlijk van het beest
als de manier waarop het ten tonele
verschijnt, tonen aan dat het land dat
erdoor wordt voorgesteld anders is dan de
andere landen die door de voorgaande
symbolen worden voorgesteld. De grote
wereldrijken werden door de profeet Daniël
voorgesteld door roofdieren die uit de zee
opstegen toen „de vier winden des hemels
de grote zee in beroering brachten” (Daniël
7:2).
In Openbaring 17 zegt een engel: „De
wateren, die gij zaagt (...) zijn natiën
en menigten en volken en talen”
(Openbaring 17:15). Winden zijn het
symbool van strijd. De „vier winden des
hemels”, die de grote zee in beroering
brengen, zijn de bloedige veroveringen en
revoluties waardoor deze rijken aan de
macht zijn gekomen.
Maar de profeet zag in zijn visioen het
beest dat twee horens had als die van het
Lam „uit de aarde” opkomen. Het land dat
aan deze symbolen beantwoordt, zal geen
andere rijken overwinnen om zijn eigen
heerschappij te vestigen, maar moet
opkomen in een nog onbewoond gebied en
moet zich geleidelijk en vreedzaam
ontwikkelen.
Het kon dus onmogelijk verrijzen uit de
tegen elkaar strijdende mensenmassa’s van
de Oude Wereld, de onstuimige zee van
„natiën en menigten en volken en talen”.
Het moet dus op het westelijk halfrond
worden gezocht.
Welk land van de Nieuwe Wereld verrees
omstreeks 1798 en beloofde machtig en
groot te worden, terwijl het de aandacht
van de wereld trok? De verklaring van de
symbolen is boven elke twijfel verheven.
Eén land, en maar één, beantwoordt aan de
kenmerken die in deze profetie worden
gegeven. Dit land is onmiskenbaar de
Verenigde Staten van Amerika. Steeds weer
hebben sprekers en historici bij de
beschrijving van de opkomst en groei van
Amerika onbewust de gedachten en bijna
dezelfde woorden als de geïnspireerde
schrijver gebruikt. Johannes zag het beest
„opkomen uit de aarde” en volgens de
bijbelvertalers betekent het woord dat in
onze vertaling wordt weergegeven door
‘opkomen’ letterlijk ‘opgroeien of
opschieten als een plant’.
Zoals we hebben gezien, moest het volk
opkomen in een onbewoond gebied. Een
vooraanstaand auteur beschrijft de opkomst
van de Verenigde Staten als volgt: „Het
geheimenis van hun opkomst uit het niet”
en zegt: „Als een zaadje dat in stilte
groeit, zijn wij uitgegroeid tot een
wereldrijk” (G.A.Townsend, The New World
Compared With the Old, p. 462). Een
Europees tijdschrift beschouwde de
Verenigde Staten in 1850 als een
fantastische wereldmacht die „aan het
opkomen” was en „te midden van de stilte
der aarde dagelijks in kracht en macht
toenam” (Dublin Nation). Edward Everett
zei in een toespraak over de Pelgrim
Fathers: „Zocht de kleine gemeente van
Leiden naar een afgelegen plek, die
onbekend en verlaten was en daarom ook
veilig en ongevaarlijk, waar ze
gewetensvrijheid hadden? Kijk maar naar de
uitgestrekte gebieden waar ze in hun
vreedzame verovering... de kruisbanier
hebben gedragen!” (Toespraak gehouden te
Plymouth, Massachusetts, 22 december 1824,
p. 11).
„En het had twee horens als die van het
Lam.” De horens „als die van het Lam”
wijzen op de jeugdigheid, onschuld en
tederheid: De juiste beschrijving van het
karakter van de Verenigde Staten toen ze
in 1798 „opkwamen”, zoals de profeet had
gezegd. Onder de eerste christelijke
ballingen die naar Amerika vluchtten om te
ontsnappen aan verdrukking door de kroon
en aan de onverdraagzaamheid van de
geestelijkheid, waren er velen die een
staat wilden stichten op de brede basis
van burgerrechten en godsdienstvrijheid.
Hun opvattingen werden uitgewerkt in de
Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring,
die de belangrijke waarheid onderstreept
dat „alle mensen gelijk geschapen zijn” en
begiftigd zijn met het onvervreemdbare
recht op „leven, vrijheid en geluk”.
De Amerikaanse Grondwet erkent het recht
op zelfbestuur en bepaalt dat de wetten
moeten worden gemaakt door de
vertegenwoordigers van het volk. De
Grondwet erkent ook het recht op
godsdienstvrijheid; iedereen heeft het
recht om zijn God te dienen volgens zijn
eigen geweten. De republikeinse staatsvorm
en het protestantisme werden de
grondbeginselen van het Amerikaanse volk.
Deze beginselen verklaren zijn kracht en
welvaart. De verdrukten en vervolgden uit
de hele christelijke wereld kwamen met
hoop en optimisme naar dit land. Miljoenen
zijn de zeeën overgestoken en de Verenigde
Staten behoren nu tot de machtigste landen
ter wereld.
Maar het beest met de horens als die van
het Lam „sprak als de draak. En oefent al
de macht van het eerste beest voor diens
ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde en
zij, die daarop wonen, het eerste beest
zullen aanbidden, welks dodelijke wond
genezen was... En het zegt tot hen, die op
de aarde wonen, dat zij een beeld moeten
maken voor het beest, dat de wond van het
zwaard had en (weer) levend geworden is.”
(Openbaring 13:11-14).
De lamshorens en het spreken als de draak
onderstrepen de opvallende tegenstelling
tussen hetgeen dit land zegt en wat het in
de praktijk doet. Het „spreken” van een
land is de werking van zijn wetgevende en
rechterlijke macht. Bij de uitoefening
daarvan zal het de liberale en
vredelievende beginselen die het voor zijn
beleid had aangenomen met voeten treden.
De uitspraak dat het lam zal spreken „als
de draak” en
„al de
macht van het eerste beest voor diens ogen
zal uitoefenen” wijst duidelijk op
het ontstaan van onverdraagzaamheid en
vervolging - de kenmerken van de volken
die worden voorgesteld door de draak en
het beest dat op een luipaard lijkt. De
uitspraak dat „het beest met de twee
horens bewerkt, dat de aarde en zij, die
daarop wonen, het eerste beest zullen
aanbidden”, betekent dat de macht van dit
volk zo zal worden uitgeoefend dat het
iets verplicht zal stellen, waardoor er
hulde wordt gebracht aan het pausdom.
Dit zal lijnrecht indruisen tegen de
principes van deze regering, tegen de
geest van haar vrije instellingen, tegen
de duidelijk en plechtige uitspraken van
de Amerikaanse
Onafhankelijkheidsverklaring en tegen de
Amerikaanse Grondwet. De stichters van de
natie hebben er wijselijk voor gezorgd dat
de kerk geen wereldlijke macht kan
uitoefenen, want dat leidt onvermijdelijk
tot onverdraagzaamheid en vervolging.
De Grondwet bepaalt dat „het Congres geen
wet mag maken die de officiële erkenning
van een godsdienst beoogt of de vrije
uitoefening daarvan verbiedt”, en
stipuleert ook dat „iemands godsdienstige
overtuiging geen rol mag spelen bij zijn
benoeming in een openbaar ambt in de
Verenigde Staten”. Alleen door een
flagrante schending van deze waarborgen
voor de vrijheid van elke burger kan de
burgerlijke overheid haar onderdanen
dwingen een bepaalde godsdienstige
inzetting na te leven. Zo’n inconsequente
houding is even grotesk als het symbool;
het beest met „horens als die van het Lam”
is slechts in schijn rein, zacht en
onschuldig. In werkelijkheid spreekt het
als de draak.
„En het zegt tot hen, die op de aarde
wonen, dat zij een beeld moeten maken voor
het beest”. In deze tekst is er duidelijk
sprake van een regeringsvorm waarvan de
wetgevende macht bij het volk berust. Uit
deze tekst blijkt ook dat de Verenigde
Staten aan deze profetie beantwoorden.
Wat betekent dan „het beeld van het beest”
en hoe zal het worden gemaakt? Het beeld
wordt gemaakt door het beest met de twee
horens en het is een beeld voor het
beest. Het wordt ook wel het beeld van
het beest genoemd. Willen we dus weten wat
het beeld is en hoe het zal worden
gemaakt, dan moeten we de kenmerken van
het beest zelf - het pausdom - bestuderen.
Toen de eerste gemeente afvallig werd
omdat velen van de eenvoud van het
evangelie waren afgeweken en heidense
riten en gebruiken overnamen, trok Gods
Geest zich terug.
De kerkelijke leiders wilden het geweten
van de mensen beheersen en zochten steun
bij de wereldlijke overheid. Zo ontstond
het pausdom: De kerk beheerste de
wereldlijke macht en gebruikte haar om
haar eigen doelstellingen te bevorderen.
Ze deed dit vooral om zogenaamde
„ketterijen” te bestraffen. De Verenigde
Staten zullen een beeld voor het beest
kunnen maken wanneer de Kerk de Staat
zodanig onder controle heeft dat ze de
Staat kan gebruiken om haar eigen
doelstellingen te verwezenlijken. Telkens
wanneer de kerk wereldlijke macht kreeg,
gebruikte ze die om andersdenkenden te
straffen.
De protestantse kerken die het voorbeeld
van Rome hebben gevolgd en betrekkingen
met de overheid hebben aangeknoopt, hebben
de gewetensvrijheid ook willen beperken.
Een voorbeeld hiervan is de langdurige
vervolging van degenen die zich van de
Anglicaanse kerk hadden afgescheiden.
In de zestiende en zeventiende eeuw werden
duizenden zogenaamde ‘nonconformistische’
(= afgescheiden) predikanten gedwongen hun
kerken te verlaten. Zowel de predikanten
als hun kerkleden kregen een geldboete,
werden gevangen genomen en gefolterd of
stierven als martelaren.
Het
was afval die de vroeg christelijke kerk
ertoe leidde om de hulp van de burgerlijke
overheid in te roepen. Uit deze verhouding
is het pausdom, het beest, ontstaan.
Paulus zei: „Eerst moet de afval
komen en de mens der wetteloosheid zich
openbaren” (2 Tessalonicenzen 2:3). Op
dezelfde wijze zal de afval in de gemeente
de weg bereiden voor het beeld van het
beest.
De Bijbel leert dat de afval die er zal
heersen voor de wederkomst van Christus
veel gemeen zal hebben met de afval in de
eerste eeuwen. „Weet wel, dat er in de
laatste dagen zware tijden zullen komen;
want de mensen zullen zelfzuchtig zijn,
geldgierig, pochers, vermetel,
kwaadsprekers aan hun ouders ongehoorzaam,
ondankbaar, onheilig, liefdeloos,
trouweloos, lasteraars, onmatig,
onhandelbaar, afkerig van het goede,
verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met
meer liefde voor genot dan voor God, die
met een schijn van godsvrucht de kracht
daarvan verloochend hebben” (2 Timoteüs
3:1-5).
„Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in
latere tijden sommigen zullen afvallen van
het geloof, doordat zij dwaalgeesten en
leringen van boze geesten volgen” (1
Timoteüs 4:1). Satan zal werken „met
allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke
wonderen, en met allerlei verlokkende
ongerechtigheid, voor hen, die verloren
gaan, omdat zij de liefde tot de waarheid
niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden
kunnen behouden worden. En daarom zendt
God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij
de leugen geloven” (2 Tessalonicenzen
2:9-11). Wanneer dit geestelijk dieptepunt
zal zijn bereikt, zullen dezelfde
resultaten te zien zijn als in de eerste
eeuwen.
De sterk uiteenlopende geloofsopvattingen
in de verschillende protestantse kerken
worden door velen beschouwd als het
doorslaggevende bewijs dat er nooit een
poging zal worden gedaan om tot een
gedwongen eenheid te komen. Maar in de
protestantse kerken is er al jaren een
sterke stroming om tot een eenheid te
komen op grond van gemeenschappelijke
geloofspunten. Om tot zo’n eenheid te
komen moet men onvermijdelijk afzien van
elke discussie over punten waar niet
iedereen het over eens is, hoe belangrijk
deze punten vanuit bijbels oogpunt ook
mogen zijn.
Charles Beecher zei in een preek in 1846
dat de predikanten van „de protestantse
kerken, van laag tot hoog, niet alleen
vreselijk bang zijn voor de mensen, maar
ook, leven, zich bewegen en ademen, in een
door en door corrupte sfeer en ieder
ogenblik een beroep moeten doen op hun
laagste instincten om de waarheid te
verzwijgen en de knieën te buigen voor de
macht van de afval. Is dit ook niet het
geval geweest met Rome? Gaan we niet
dezelfde weg op? Wat staat ons in de
nabije toekomst nog te wachten? Nog een
oecumenisch concilie! Een wereldraad! Een
evangelische alliantie en een oecumenische
geloofsbelijdenis!” (Preek
over „The Bible a Sufficient Creed”,
gehouden te Fort Wayne, Indiana, 22
februari 1846).
Wanneer we zover zijn, hoeft er in het
streven naar eenheid onder de kerken nog
maar één stap te worden gezet om tot de
uitoefening van dwang over te gaan.
Wanneer de belangrijkste kerken van de
Verenigde Staten een eenheid vormen op
grond van hun gemeenschappelijke
geloofspunten en de Staat zullen
beïnvloeden om hun bepalingen uit te
voeren en hun instellingen te steunen, zal
het protestantse Amerika een beeld van het
pausdom hebben gemaakt en zullen er
onvermijdelijk burgerlijke straffen worden
opgelegd aan mensen die er een andere
mening op na houden.
Het beest met de twee lamshorens „maakt (=
beveelt), dat aan allen, de kleinen en de
groten, de rijken en de armen, de vrijen
en de slaven, een merkteken gegeven wordt
op hun rechterhand of op hun voorhoofd,
(en) dat niemand kan kopen of verkopen,
dan wie het merkteken, de naam van het
beest, of het getal van zijn naam heeft”
(Openbaring 13:16,17).
De waarschuwing van de derde engel luidt:
„Indien iemand het beest en zijn beeld
aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofd
of op zijn hand ontvangt, die zal ook
drinken van de wijn van Gods gramschap”.
„Het beest” van deze tekst, wiens
aanbidding door „het beest met de twee
horens” wordt opgelegd, is het eerste
beest, „een luipaard gelijk”, van
Openbaring 13 en stelt het pausdom voor.
„Het beeld van het beest” stelt het
afvallige protestantisme voor, dat zal
ontstaan wanneer de protestantse kerken de
hulp van de burgerlijke overheid zullen
inroepen om hun leer aan anderen op te
leggen. Het „merkteken van het beest” moet
nu nog nader worden bepaald.
Na de waarschuwing tegen de aanbidding van
het beest en van zijn beeld zegt de
profeet: „Hier blijkt de volharding der
heiligen, die de geboden Gods en het
geloof in Jezus bewaren”. Aangezien „de
heiligen die Gods geboden bewaren” worden
geplaatst tegenover degenen die het beest
en zijn beeld aanbidden en zijn merkteken
ontvangen, is het logisch dat het
onderhouden van Gods wet enerzijds en de
overtreding daarvan anderzijds, de
scheidingslijn zal vormen tussen degenen
die God aanbidden en zij die het beeld
aanbidden.
Het overtreden van Gods geboden is het
speciale kenmerk van het beest en dus ook
van zijn beeld. Daniël zegt over de kleine
horen, het pausdom, het volgende: „Hij zal
er op uit zijn tijden en wet te
veranderen” (Daniël 7:25). Paulus noemde
dezelfde macht „de mens der wetteloosheid
(...) die zich verheft tegen al wat God of
voorwerp van verering heet.” De ene
profetie vult de andere aan. Het pausdom
kon zich alleen boven God verheffen door
Gods wet te veranderen. Als men weet dat
Gods wet is veranderd en men houdt zich
toch aan de gewijzigde vorm, bewijst men
de hoogste eer aan de macht die de
verandering heeft ingesteld.
Gehoorzaamheid aan pauselijke wetten is
een bewijs van trouw aan de paus, in
plaats van aan God.
Het pausdom heeft Gods wet willen
veranderen. Het tweede gebod, dat het
aanbidden van „gesneden beelden” verbiedt,
is uit de wet geschrapt en het vierde
gebod is zo veranderd dat het de viering
van de eerste dag in plaats van de ware
sabbat voorschrijft. Maar pausgezinden
beweren dat het tweede gebod is weggelaten
omdat het niet nodig is, daar het in het
eerste gebod besloten ligt en dat zij de
wet uitleggen zoals God het bedoelt. Dit
kan dus niet de verandering zijn die de
profeet heeft voorzegd. Er is sprake van
een opzettelijke, weloverwogen
verandering: „Hij zal er op uit zijn
tijden en wet te veranderen” (Hij zal
menen - Statenvertaling).
De verandering van het vierde gebod
beantwoordt precies aan deze profetie. Om
deze verandering te rechtvaardigen wordt
er uitsluitend een beroep gedaan op het
gezag van de kerk. In dit geval verheft de
pauselijke macht zich openlijk boven God.
Terwijl de gelovigen die God dienen zich
zullen onderscheiden door hun stipte
naleving van het vierde gebod - het teken
van Gods scheppingsmacht en van zijn recht
op eerbied - zullen degenen die het beest
aanbidden opvallen door hun pogingen om
het gedenkteken van de Schepper af te
breken om de inzetting van Rome te
verheerlijken. Het pausdom liet zijn
arrogante uitspraken voor het eerst horen
naar aanleiding van de zondagsheiliging
(zie aanhangsel onder ‘Suprematie van de
Bisschoppen van Rome’).
Toen het pausdom voor de eerste keer een
beroep deed op de Staat was het om de
viering van de zondag als „de dag des
Heren” op te dringen. Maar de Bijbel zegt
dat de zevende dag en niet de eerste dag
„de dag des Heren” is. Christus zei: „Alzo
is de Zoon des mensen Heer ook over de
sabbat”. Het vierde gebod luidt: „De
zevende dag is de sabbat van de HERE, uw
God”. Bij monde van de profeet Jesaja
noemde God de sabbat: „De heilige dag des
HEREN” (Marcus 2:28; Jesaja 58:13).
Het zo dikwijls aangevoerde argument dat
Christus de sabbat heeft veranderd, wordt
door Christus’ eigen woorden weerlegd. In
de bergrede zei Hij: „Meent niet, dat Ik
gekomen ben om de wet of de profeten te
ontbinden; Ik ben niet gekomen om te
ontbinden, maar om te vervullen. Want
voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de
aarde vergaat, zal er niet één jota of één
tittel vergaan van de wet, eer alles zal
zijn geschied. Wie dan een van de kleinste
deze geboden ontbindt en de mensen zo
leert, zal zeer klein heten in het
Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet
en leert, die zal groot heten in het
Koninkrijk der hemelen”. (Mattheüs
5:17-19).
De protestanten geven toe dat er geen
enkele tekst in de Bijbel is te vinden
waarmee men de verandering van de sabbat
kan rechtvaardigen. Dit blijkt duidelijk
uit de publikatie van de „American Tract
Society and the American Sunday School
Union” (Amerikaanse Traktaat Genootschap
en de Amerikaanse Zondagsschool Unie). Een
van deze werken geeft toe dat „er in het
Nieuwe Testament geen enkel uitdrukkelijk
gebod is dat de viering van de sabbat
(bedoeld is; zondag, de eerste dag van de
week) oplegt” (George Elliot, The Abiding
Sabbath, p. 184).
Een ander werk zegt: „Tot aan de dood van
Christus is er in die dag geen verandering
gekomen” en „voor zover wij uit de teksten
kunnen opmaken, hebben zij (de apostelen)
geen uitdrukkelijk bevel gegeven waardoor
de sabbat van de zevende dag vervallen
wordt verklaard en de viering daarvan naar
de eerste dag van de week wordt
verschoven” (A.E.Waffle, The Lord’s Day,
pp. 186-188).
De rooms-katholieken geven toe dat de
verandering van de sabbat is gebeurd op
gezag van de rooms-katholieke kerk en
beweren dat de protestanten
door de viering van de zondag dat gezag
ook erkennen. In de Catholic
Catechism of Christian Religion lezen we
de volgende verklaring in antwoord op de
vraag welke dag men eigenlijk moet
heiligen als men het vierde gebod wil
onderhouden: „In het Oude Testament moest
men de zaterdag heiligen, maar de kerk
heeft, door Christus daartoe bevolen en
door de Heilige Geest geleid, de zaterdag
vervangen door de zondag. Daarom heiligen
wij nu de eerste en niet de zevende dag.
De zondag is nu de dag des Heren”.
Volgens rooms-katholieke schrijvers blijkt
het gezag van de rooms-katholieke kerk uit
„de verandering van de sabbat en het
instellen van de zondag, waar protestanten
nu mee akkoord gaan;... want door het
vieren van de zondag erkennen zij dat de
kerk het recht heeft feestdagen in te
stellen en het niet-vieren daarvan als
zonde te beschouwen”.
(Henry Tuberville, An Abridgement of the
Christian Doctrine, p. 58).
Is de verandering van de sabbat dan niet
het teken, het merkteken van het gezag van
de rooms-katholieke kerk, met andere
woorden „het merkteken van het beest?”
De rooms-katholieke kerk heeft haar
aanspraak op suprematie niet laten varen.
Wanneer de wereld en de protestantse
kerken een rustdag erkennen die zij heeft
ingesteld, terwijl ze de sabbat van de
Bijbel verwerpen, zijn ze het eigenlijk
eens met haar onrechtmatige aanspraak.
Als ze zich op het gezag van de
overlevering en van de kerkvaders
beroepen, loochenen ze het beginsel dat
het protestantisme van Rome scheidt -
namelijk „dat de Bijbel en de Bijbel
alleen de maatstaf is voor de protestant”.
De rooms-katholieken weten dat de
protestanten zichzelf misleiden en
opzettelijk hun ogen sluiten voor feiten
die zo voor de hand liggen. Wanneer de
beweging die de zondagsviering verplicht
wil stellen meer terrein wint, zullen de
rooms-katholieken zich in de handen
wrijven omdat alle protestanten zich
uiteindelijk onder de banier van Rome
zullen scharen.
Rooms-katholieken zeggen dat „de
zondagsheiliging van de protestanten een
eer is die zij aan het gezag van de
(rooms-katholieke) kerk bewijzen” (Mgr.
Segur, Plain Talk About the Protestantism
of Today, p. 213). Als de protestantse
kerken de zondagsviering opleggen, zetten
ze de mensen er toe aan het pausdom - het
beest - te aanbidden. Wie de eisen van het
vierde gebod kent en de valse in plaats
van de ware sabbat wil heiligen, bewijst
daarmee eer aan de macht die de valse
sabbat heeft ingesteld. Maar juist omdat
de kerken de wereldlijke macht gebruiken
om een godsdienstige inzetting op te
leggen, zullen ze zelf een beeld voor het
beest maken. De verplichting om in de
Verenigde Staten de zondag te heiligen,
zal dus neerkomen op een verplichting om
het beest en zijn beeld te aanbidden.
Christenen hebben vroeger de zondag
gevierd omdat ze dachten dat zij de sabbat
van de Bijbel heiligden. Er zijn op dit
ogenblik in alle kerken - de
rooms-katholieke kerk niet uitgezonderd -
oprechte christenen die geloven dat de
zondag de sabbat van het vierde gebod is.
God aanvaardt hun oprechtheid en
eerlijkheid. Maar wanneer de
zondagsheiliging wettelijk zal worden
opgelegd en de wereld ervan op de hoogte
zal zijn gebracht dat men de ware sabbat
moet heiligen, zal iedereen die het gebod
van God overtreedt om een bevel te
gehoorzamen dat slechts van Rome komt, het
pausdom de eer bewijzen die God toekomt.
Men bewijst dan eer aan Rome en aan de
macht die toeziet op de naleving van de
inzetting van Rome.
Men aanbidt dan het beest en zijn beeld.
Wanneer de mensen de inzetting verwerpen
die volgens God een teken is van zijn
gezag en in plaats daarvan het teken
vereren dat Rome heeft gekozen als bewijs
van haar heerschappij zullen zij het teken
van trouw aan Rome, namelijk „het
merkteken van het beest”, ontvangen. Pas
wanneer deze kwestie duidelijk aan de
mensen is uitgelegd en zij hebben kunnen
kiezen tussen de geboden van God en de
geboden van mensen, zullen zij die in deze
overtreding volharden „het merkteken van
het beest” ontvangen.
De boodschap van de derde engel bevat de
ergste bedreiging die ooit aan sterfelijke
wezens is gericht. Het moet wel een
verschrikkelijke zonde zijn, die Gods
gramschap onvermengd, dus zonder genade,
oproept. De mensen moeten op de hoogte
worden gebracht van dit belangrijke
onderwerp. De waarschuwing tegen deze
zonde moet aan de wereld worden gebracht
voor God met zijn oordelen komt, zodat
iedereen kan weten waarom deze straf wordt
opgelegd en ook de kans krijgt om aan de
toorn te ontkomen. De profetie zegt dat de
eerste engel de boodschap zal verkondigen
„aan alle volk en stam en taal en natie”.
De waarschuwing van de derde engel, die
een onderdeel is van dezelfde drievoudige
boodschap, moet ook aan „allen die op de
aarde gezeten zijn”, worden verkondigd. De
profetie zegt dat ze „met luider stem”
wordt verkondigd door een engel die vliegt
„in het midden des hemels” en dat ze de
aandacht van de hele wereld zal trekken.
Aan het einde van de strijd zal de
christelijke wereld in twee grote groepen
zijn verdeeld: zij die de geboden Gods en
het geloof van Jezus bewaren en zij die
het beest en zijn beeld aanbidden en zijn
merkteken ontvangen. Hoewel Kerk en Staat
hun krachten zullen bundelen om „allen, de
kleinen en de groten, de rijken en de
armen, de vrijen en de slaven” (Openbaring
13:16) te verplichten „het merkteken van
het beest” te ontvangen, zal Gods volk het
niet ontvangen. De ziener van Patmos ziet
„de overwinnaars van het beest en van zijn
beeld en van het getal van zijn naam,
staande aan de glazen zee, met de citers
Gods. En zij zingen het lied van Mozes, de
knecht Gods, en het lied van het Lam.”
(Openbaring 15:2,3). ("Het Grote
Conflict" E.G.White)