De
vooruitgang van de Hervorming in Duitsland (10)
Overal in Duitsland
was men ontsteld over de geheimzinnige verdwijning van Luther en
vroeg men zich af wat er met hem gebeurd was. De wildste geruchten
deden de ronde en velen dachten dat hij vermoord was. Niet alleen
zijn trouwe vrienden, maar ook duizenden anderen die niet openlijk
de zijde van de Hervorming hadden gekozen, treurden. Velen
beloofden plechtig dat ze zijn dood zouden wreken.
De leiders van de
rooms-katholieke kerk stelden met schrik vast hoezeer de publieke
opinie zich tegen hen gekeerd had. Hoewel ze aanvankelijk blij waren
toen ze het gerucht hoorden dat Luther dood was, wilden ze zich
later zo goed mogelijk voor de woede van het volk verbergen. Zijn
vijanden waren lang niet zo bang geweest voor zijn meest gedurfde
acties toen hij nog in hun midden was als nu, na zijn verdwijning.
Zij die in hun woede de moedige hervormer uit de weg wilden ruimen,
waren erg bang nu hij een weerloze gevangene was. Eén van hen zei:
„Wij kunnen ons alleen nog redden als wij fakkels ontsteken en
Luther in alle hoeken en gaten gaan zoeken om hem aan het volk te
geven, want ze willen hem terug" (D' Aubigné b.9, ch. 1).
Het edict van de
keizer scheen een dode letter te zullen worden. De pauselijke
legaten waren bijzonder verontwaardigd toen ze zagen dat de mensen
er veel minder belangstelling voor hadden dan voor het lot van
Luther.
Het nieuws dat hij
gevangen genomen was, maar toch in goede handen was, stelde het volk
gerust en bezorgde Luther een nog grotere populariteit. Men las
zijn werken met grotere belangstelling dan ooit tevoren. Steeds meer
mensen kozen partij voor deze held, die het Woord van God tegen zo'n
geduchte overmacht verdedigd had. De Hervorming won steeds meer aan
kracht en het zaad dat Luther had gezaaid, schoot overal op.
Zijn afwezigheid
bracht dingen tot stand die tijdens zijn aanwezigheid niet mogelijk
waren. Door de verdwijning van de grote leider werden anderen zich
meer bewust van hun verantwoordelijkheid. Ze deden met meer geloof
en toewijding hun uiterste best om het werk dat zo prachtig begonnen
was, voort te zetten.
Maar Satan bleef niet
werkeloos toezien. Hij wilde nu doen wat hij bij alle andere
hervormingsbewegingen ook al had geprobeerd: hij streefde ernaar de
mensen te bedriegen en wilde hun geestelijke ondergang bewerken
door ze een namaak van de echte hervorming aan te smeren. Zoals er
in de begintijd van het christendom valse Christussen waren,
stonden er in de zestiende eeuw valse profeten op.
Enkele mensen waren
diep getroffen door de beroering in de godsdienstige wereld en
beeldden zich in dat ze speciale openbaringen van God hadden
ontvangen. Ze zeiden dat God hun de opdracht had gegeven om de
Hervorming, die ondanks het optreden van Luther volgens hen nog in
de kinderschoenen stond, te voltooien. In werkelijkheid ondermijnden
ze het werk dat Luther had opgebouwd. Ze verwierpen het
grondbeginsel van de Hervorming - het Woord van God is de enige
regel voor geloof en leven - en vervingen deze onfeilbare gids door
een veranderlijke, onbetrouwbare norm. Hun eigen gevoelens en
indrukken. Door hun verwerping van deze belangrijke toetssteen, die
dwaling en bedrog aan het licht brengt, zetten ze de deur open voor
Satan om de geesten te beheersen zoals hij wilde.
Een van deze profeten
zei dat de engel Gabriël hem richtlijnen had gegeven. Een student
die met hem samenwerkte, gaf zijn studie op omdat hij vond dat God
hem wijsheid had gegeven om zijn Woord uit te leggen. Anderen die
van nature tot fanatisme geneigd waren, sloten zich bij hen aan. De
activiteiten van deze fanatici verwekten veel opschudding. Door de
prediking van Luther waren de mensen zich ervan bewust geworden dat
de hervorming noodzakelijk was, maar door de uitspraken van deze
nieuwe profeten werden sommige oprechte gelovigen op een dwaalspoor
gebracht.
De leiders van deze
beweging gingen naar Wittenberg en wilden hun opvattingen aan
Melanchton en zijn medewerkers opdringen. Ze zeiden: „God heeft ons
gezonden om het volk te onderwijzen. We zijn in zeer nauw contact
met God geweest en weten wat er zal gebeuren. We zijn met andere
woorden apostelen en profeten en beroepen ons op dr.
Luther" (Ibid., b.9, ch.7).
De Hervormers waren
verbaasd en van hun stuk gebracht. Zoiets was hun nog nooit
overkomen en ze wisten niet goed hoe ze de zaak moesten aanpakken.
Melanchton zei: „Deze mannen worden ongetwijfeld gedreven door een
buitengewone geest. Maar wat voor geest?.…. We moeten voorzichtig
zijn dat we Gods Geest niet aan banden leggen, maar dienen er ook
voor te zorgen dat de geest van Satan ons niet op een dwaalspoor
brengt" (Ibid., b.9, ch.7).
De resultaten van deze
nieuwe leer lieten niet lang op zich wachten. De mensen hadden
weinig of geen belangstelling voor de Bijbel of zeiden ronduit dat
ze er helemaal niets mee te maken wilden hebben.
Er heerste grote
verwarring op de universiteiten. De studenten weigerden zich aan de
discipline te onderwerpen, wilden niet studeren en verlieten de
universiteit. De mannen die zichzelf zo bekwaam vonden om de
Hervorming nieuw leven in te blazen, brachten haar alleen aan de
rand van de ondergang. De rooms-katholieken kregen meer
zelfvertrouwen en zeiden triomfantelijk: „Nog een laatste
krachtsinspanning en wij zijn de overwinnaars" (Ibid., b.9, ch.7).
Toen Luther op de
Wartburg hoorde wat er aan de hand was, werd hij erg bezorgd: „Ik
wist wel dat Satan ons met deze plaag zou kwellen" (Ibid., b.9,
ch.7).
Hij doorzag de ware
aard van deze zogenaamde profeten en onderkende het gevaar dat de
waarheid bedreigde. Hij was lang niet zo bang geweest voor de
tegenstand van paus en keizer. Enkele mensen die zich voor trouwe
aanhangers van de Hervorming hadden uitgegeven, bleken nu haar
ergste vijanden te zijn. Dezelfde waarheden die hem zoveel
blijdschap en troost hadden geschonken, werden gebruikt om
tweedracht te zaaien en verwarring te stichten in de gemeente.
Onder leiding van Gods
Geest was Luther bij zijn hervorming veel verder gegaan dan hij zelf
had gewild. Het had niet in zijn bedoeling gelegen zulke radicale
standpunten in te nemen of zulke ingrijpende veranderingen in te
voeren. Hij was slechts een instrument in handen van de Almachtige.
Toch maakte hij zich dikwijls zorgen over het resultaat van zijn
werk.
Op een dag had hij
gezegd: „Als ik wist dat mijn leer iemand, één enkel mens, hoe
eenvoudig en onbelangrijk hij ook is, zou kwetsen - wat niet kan,
want ik verkondig wat het evangelie zegt - zou ik liever tien keer
sterven dan haar niet te herroepen" (Ibid., b.9, ch.7).
En nu kwam Wittenberg,
het hart van de Hervorming, steeds meer in de greep van fanatisme en
wetteloosheid. Deze toestand was geen gevolg van Luthers leer, maar
toch stelden zijn vijanden in heel Duitsland hem daar wel voor
verantwoordelijk. Hij vroeg zich soms verbitterd af: „Zal dit het
einde van de Hervorming zijn?" (Ibid., b.9,
ch.7).
Toen hij met God in
gebed worstelde, kwam er weer vrede in zijn hart. „De hervorming is
niet mijn werk, maar Uw werk", zei hij, „U zult er wel voor zorgen
dat het niet door bijgeloof of fanatisme verknoeid wordt". Maar de
gedachte dat hij zich in zo'n crisis niet in de strijd mocht mengen,
werd hem ondraaglijk. Daarom besloot hij naar Wittenberg terug te
keren.
Hij begon onmiddellijk
aan zijn gevaarlijke reis. Hij was in de rijksban gedaan. Zijn
vijanden mochten hem ongestraft van het leven beroven en zijn
vrienden mochten hem niet helpen en hem geen onderdak verschaffen.
Bovendien nam het rijksbestuur de strengste maatregelen tegen zijn
aanhangers. Luther zag dat de verkondiging van het evangelie in
gevaar was; terwille van God trok hij er onbevreesd op uit om voor
de waarheid te strijden.
In een brief aan de
keurvorst schreef Luther dat hij van plan was de Wartburg te
verlaten en verklaarde: „Ik wens uwe hoogheid mee te delen dat ik
naar Wittenberg ga onder bescherming van Iemand die veel machtiger
is dan vorsten en keurvorsten. Het ligt niet in mijn bedoeling uwe
hoogheid te vragen mij te beschermen. Integendeel! Ik zou u willen
beschermen. Als ik wist dat uwe hoogheid mij kon of wou steunen, zou
ik helemaal niet naar Wittenberg gaan. Deze zaak kan niet door het
zwaard worden bevorderd. God moet alles zelf doen, zonder hulp of
medewerking van de mens. Wie het grootste geloof heeft, kan anderen
het best beschermen" (Ibid., b.9, ch.8).
In een tweede brief
die hij op weg naar Wittenberg schreef, zei Luther ook nog: „Ik ben
bereid mij het misnoegen van uwe hoogheid en de woede van de hele
wereld op de hals te halen. Zijn de inwoners van Wittenberg niet
mijn schapen? Heeft God ze mij niet toevertrouwd? En behoor ik mijn
leven niet voor hen in de waagschaal te stellen als dat absoluut
noodzakelijk is? Bovendien vrees ik dat er een geweldige opstand in
Duitsland zal uitbreken. Hiermee wil God ons volk straffen" (Ibid.,
b.9, ch.7).
Zeer voorzichtig en
bescheiden, maar toch resoluut en vastberaden pakte hij deze zaak
aan. „Met het woord moeten wij alles wat door geweld tot stand kwam,
ongedaan maken en vernietigen", zei hij. „Ik zal geen geweld tegen
bijgelovigen en ongelovigen gebruiken... Men mag niemand forceren.
Vrijheid en geloof behoren altijd samen te gaan" (Ibid., b.9,
ch.8).
Het gerucht dat Luther
terug was en zou preken, verspreidde zich als een lopend vuurtje
door Wittenberg. Van alle kanten stroomden de mensen samen. Er was
niet genoeg plaats in de kerk voor allen die hem wilden horen. Hij
ging op de kansel en met veel wijsheid en tact onderwees, vermaande
en berispte hij zijn toehoorders. Naar aanleiding van het gedrag
van sommigen die geweld hadden gebruikt om de mis af te schaffen zei
hij:
„De mis is verkeerd.
God is ertegen. Ze moet worden afgeschaft. Ik zou willen dat ze in
de hele wereld wordt vervangen door het avondmaal van het evangelie.
Maar men mag geen geweld gebruiken om iemand het bijwonen van de mis
te verbieden. Wij dienen deze zaak aan God over te laten. Zijn Woord
moet het werk doen, niet wij. 'Waarom?', zal iemand vragen. 'Omdat
ik het hart van de mensen niet in mijn handen heb, zoals de
pottenbakker de klei.
We hebben wel het
recht te spreken, maar hebben niet het recht te handelen. Wij moeten
het woord verkondigen. God zal dan de rest doen. Wat zou het
resultaat zijn als ik geweld gebruikte? Schijnheiligheid,
godsdienst voor de vorm, naäperij, menselijke inzettingen en
huichelarij... Maar er zou geen oprechtheid, geen geloof en geen
naastenliefde zijn. Waar deze drie ontbreken, ontbreekt alles en van
zo'n resultaat wil ik niets weten. God doet meer door zijn Woord
alleen dan u en ik en alle anderen met vereende kracht. God spreekt
tot het hart en wanneer het hart gewonnen is, is alles gewonnen...
„Ik ben bereid te
preken, te discussiëren en te schrijven, maar ik wil niemand
dwingen, want geloven is iets dat je uit vrije wil moet doen. Kijk
wat ik gedaan heb: Ik heb me verzet tegen de paus, de aflaten en de
papisten, maar ik heb geen geweld gebruikt en heb geen opschudding
veroorzaakt. Ik heb het woord van God verkondigd, ik heb gepreekt en
geschreven. En dat was alles.
Maar terwijl ik
sliep....bracht het woord dat ik gepredikt had het pausdom ten val;
geen enkele vorst of keizer heeft het zulke zware slagen
toegebracht. Toch heb ik zelf niets gedaan. Het Woord deed alles.
Als ik geweld had willen gebruiken, zou er in heel Duitsland
misschien een verschrikkelijk bloedbad zijn aangericht. Maar wat
zou daar het gevolg van zijn? Verderf en verwoesting voor lichaam en
ziel. Daarom heb ik me kalm gehouden en heb ik alleen het Woord door
de wereld laten gaan" (Ibid., b.9, ch.8).
Luther preekte een
hele week lang elke dag voor aandachtig luisterende menigten. Het
Woord van God maakte een eind aan de betovering van de fanatieke
rage. De kracht van het evangelie bracht de misleide mensen terug
in het spoor van de waarheid.
Luther wilde niets te
maken hebben met de fanatici, die al zoveel kwaad hadden gesticht.
Hij wist dat ze onevenwichtig en impulsief waren en dat ze niet de
minste tegenspraak duldden; hij wist dat ze zelfs niet naar
opbouwende kritiek of raad wilden luisteren, terwijl ze beweerden
dat ze bijzonder licht uit de hemel hadden ontvangen. Ze meenden dat
ze recht hadden op het hoogste gezag en eisten dat iedereen hun
aanspraken kritiekloos zou erkennen.
Toen ze de zaak met
Luther wilden bespreken, ging hij echter op hun verzoek in en
ontzenuwde hun aanspraken zó grondig dat de bedriegers onmiddellijk
uit Wittenberg verdwenen.
Men had het fanatisme
voor een tijdje de kop ingedrukt, maar verscheidene jaren later was
er een veel ernstiger uitbarsting met rampzaliger gevolgen. Luthers
uitspraak over de leiders van deze beweging was: „De Heilige Schrift
is voor hen een dode letter. Toen riepen ze in koor:
'De Geest! De Geest!'
Maar ik wil hen beslist niet volgen naar de plaats waar hun geest
hen leidt. Moge God mij in zijn genade bewaren voor een kerk die
alleen uit heiligen bestaat. Ik wil omgaan met de eenvoudigen, de
zwakken en de zieken, die zich bewust zijn van hun zonde en God
voortdurend uit de grond van hun hart smeken om hen te steunen en te
troosten" (Ibid., b.10, ch.10).
Thomas Münzer, de
actiefste vertegenwoordiger van deze fanatieke beweging, was een
zeer bekwaam man. Als hij zijn talenten op de juiste manier had
gebruikt, zou hij veel goeds hebben kunnen doen. Hij had echter geen
notie van de meest elementaire beginselen van ware godsdienst. ,,Hij
was bezeten door de gedachte dat hij de wereld moest hervormen, maar
hij vergat zoals alle dwepers dat iemand die de wereld wil
veranderen bij zichzelf moet beginnen" (Ibid., b.9, ch.8).
Hij streefde naar
macht en invloed en wilde aan niemand ondergeschikt zijn, zelfs
niet aan Luther. Hij zei dat de hervormers het gezag van de paus
door het gezag van de Schrift hadden vervangen, maar dat ze daardoor
slechts een andere vorm van pausdom hadden ingevoerd. Hij beweerde
dat hij van God de opdracht had gekregen om de ware hervorming tot
stand te brengen. „Wie deze geest bezit, heeft het ware geloof, al
ziet hij de Schrift geen dag in zijn leven" (Ibid., b. l0, ch. 10).
De fanatieke leraren
werden door hun indrukken geleid en beschouwden elke gedachte en
elke emotie als de stem van God. Ze vervielen dan ook in uitersten.
Sommigen verbrandden zelfs hun Bijbel onder het motto: „De letter
doodt, maar de Geest maakt levend". De leer van Münzer bevredigde
het verlangen van de mens naar het wonderbaarlijke, terwijl het ook
hun hoogmoed streelde omdat het eigenlijk menselijke gedachten en
opvattingen boven het Woord van God plaatste.
Duizenden namen zijn
leerstellingen aan. Het duurde niet lang of hij kantte zich tegen
elke vorm van orde in de kerkdienst en zei dat gehoorzaamheid aan de
vorsten gelijk stond met een poging om zowel God als Belial te
dienen.
Het volk begon het juk
van het pausdom van zich af te schudden en kreeg ook een steeds
grotere afkeer van de vrijheidsbeperking die door de burgerlijke
overheid werd opgelegd. De revolutionaire leer van Münzer, die
volgens hem van God kwam, was er de oorzaak van dat het volk zich
aan elk gezag onttrok en de vrije teugel liet aan hun vooroordelen
en hartstochten. Daardoor brak er een verschrikkelijke opstand en
strijd uit, die de akkers van Duitsland met bloed doordrenkte.
Luther had lang
geleden veel angst doorstaan in Erfurt, maar die werd nog veel
groter toen hij de gevolgen van het fanatisme zag en wist dat men de
Hervorming daar verantwoordelijk voor stelde.
De rooms-katholieke
vorsten beweerden dat de opstand een logisch uitvloeisel was van de
leerstellingen van Luther en velen waren bereid daar geloof aan te
hechten. Hoewel deze beschuldiging van elke grond ontbloot was, deed
ze de hervormer toch veel verdriet. Hij vond het onaanvaardbaar dat
de zaak van de waarheid in het gedrang werd gebracht omdat men haar
op één lijn stelde met het laagste fanatisme. Anderzijds haatten de
leiders van de opstand Luther omdat hij zich niet alleen tegen hun
leer had gekant en hun aanspraak op goddelijke inspiratie had
verworpen, maar hen ook opstandelingen tegen het burgerlijk gezag
had genoemd. Uit wraak noemden ze hem een gemene huichelaar. Hij
scheen zich zowel de vijandschap van de vorsten als van het volk op
de hals te hebben gehaald.
De rooms-katholieken
waren blij omdat ze dachten dat de ondergang van de Hervorming niet
lang meer op zich zou laten wachten. Ze gaven Luther de schuld van
alles, zelfs van de dwalingen, die hij fel bestreden had.
De fanatici slaagden
erin een groot deel van het volk voor zich te winnen door ten
onrechte te beweren dat men hen erg onrechtvaardig behandeld had.
Zoals vaker het geval is met mensen die de verkeerde kant kiezen,
werden zij als martelaren beschouwd. Zo werden degenen die hun
uiterste best deden om de Hervorming tegen te werken, beklaagd en
geprezen als slachtoffers van wreedheid en verdrukking. Dit was het
werk van Satan, gedreven door de zelfde geest van rebellie die zich
vroeger al in de hemel had geopenbaard.
Satan is er
voortdurend op uit om de mensen te misleiden en hij wil hen zover
krijgen dat ze het kwade goed noemen en het goede kwaad. Daar heeft
hij bijzonder veel succes mee! Heel vaak worden Gods trouwe
boodschappers beschuldigd of veroordeeld omdat ze de waarheid
onbevreesd verdedigen. Mensen die slechts medewerkers van Satan
zijn, worden geprezen, gevleid en zelfs als martelaren beschouwd,
terwijl degenen die vanwege hun trouw aan God gewaardeerd en
gesteund dienen te worden, verdacht, gewantrouwd en aan hun lot
overgelaten worden.
Valse heiligheid en
heiligmaking doen nog steeds hun bedrieglijk werk. In diverse vormen
openbaren ze dezelfde geest als in de tijd van Luther. Ze leiden de
geesten van de Schrift af en zorgen ervoor dat de mensen hun eigen
gevoelens en indrukken volgen in plaats dat ze Gods wet gehoorzamen.
Dit is één van Satans geslaagde listen om de zuiverheid en de
waarheid in diskrediet te brengen.
Onverschrokken
verdedigde Luther het evangelie tegen alle aanvallen. Bij ieder
geschil bleek het Woord van God een machtig wapen te zijn. Met dat
Woord streed hij tegen de onrechtmatige pauselijke aanspraken op
gezag en tegen de rationalistische filosofie van de scholastici,
terwijl hij zich hardnekkig verzette tegen de fanatici die zich bij
de Hervorming wilden aansluiten.
Elk van deze
rivaliserende bewegingen wilde op haar manier de Heilige Schrift
uitschakelen en beschouwde menselijke wijsheid als de bron van
godsdienstige waarheid en kennis.
Het rationalisme
aanbidt de rede en beschouwt haar als het criterium voor de
godsdienst.
Het rooms-katholicisme
leert dat de paus erfgenaam is van de inspiratie die in
ononderbroken lijn van de apostelen tot hem is gekomen en door de
tijden heen onveranderd is gebleven. Deze godsdienst biedt
ruimschoots gelegenheid om allerlei buitensporigheden en corruptie
achter de heiligheid van de apostolische opdracht te verbergen. De
inspiratie waar Münzer en zijn medewerkers zich op beriepen,
vloeide slechts voort uit hun grillige verbeelding en leidde tot de
ondermijning van alle gezag, zowel menselijk als goddelijk. Het
ware christendom beschouwt het Woord van God als de grote schatkamer
van de geïnspireerde waarheid en de toetssteen van elke inspiratie.
Na zijn terugkeer van
de Wartburg voltooide Luther zijn vertaling van het Nieuwe Testament
en kort nadien kregen de inwoners van Duitsland het evangelie in de
volkstaal. Deze vertaling werd met grote vreugde ontvangen door
iedereen die de waarheid liefhad, maar werd minachtend afgewezen
door hen die de voorkeur gaven aan menselijke overleveringen en
geboden.
De gedachte dat het
gewone volk voortaan met hen zou kunnen discussiëren over de
voorschriften van Gods Woord en dat hun eigen onwetendheid op die
manier aan het licht zou komen, verontrustte de priesters. De wapens
van hun zinnelijke redenering waren machteloos tegen het zwaard van
de Geest.
Rome zette alles op
alles om de verspreiding van de Bijbel tegen te werken, maar
decreten, banvloeken en foltering baatten niets. Hoe meer men de
Schrift veroordeelde en verbood, des te groter werd het verlangen
van het volk om te weten wat er eigenlijk in stond. Iedereen die kon
lezen, wilde Gods Woord zelf bestuderen. Ze hadden het altijd bij
zich, lazen en herlazen het en waren pas tevreden als ze grote
gedeelten uit het hoofd kenden. Toen Luther zag hoe gunstig het
Nieuwe Testament was ontvangen, begon hij direct aan de vertaling
van het Oude Testament, dat in afleveringen werd uitgegeven.
De geschriften van
Luther werden zowel in de steden als in de dorpen goed ontvangen.
„Wat Luther en zijn medewerkers schreven, werd door anderen
verspreid. Monniken die ervan overtuigd waren dal hun
kloostergeloften waardeloos waren en hun leeglopersbestaan wilden
stopzetten om iets nuttigs te doen, maar niet genoeg geschoold waren
om Gods Woord te verkondigen, trokken door het land en bezochten
gehuchten en hutten om de boeken van Luther en zijn medewerkers te
verkopen. Duitsland werd overspoeld door deze moedige colporteurs" (Ibid.,
b.9, ch.ll).
Deze werken werden
door rijk en arm, door geleerden en ongeletterden met grote
belangstelling gelezen, 's Avonds lazen de onderwijzers van de
dorpsscholen ze voor aan groepen die rond de haard zaten. Elke keer
opnieuw werden enkelen van de waarheid overtuigd, namen het woord
met blijdschap aan en gingen op hun beurt het goede nieuws aan
anderen vertellen.
Wat in de Bijbel was
gezegd, werd bevestigd: „Het openen van uw woorden verspreidt licht,
het geeft de onverstandigen inzicht" (Psalm 119:130). Het onderzoek
van de Schrift was de oorzaak van een ingrijpende verandering in
het hart en in het denken van de mensen.
Het pausdom had het
volk een ijzeren juk opgelegd om het dom te houden. Men hield zich
angstvallig aan een bijgelovige vormencultus, terwijl het gemoed en
het verstand slechts een ondergeschikte rol speelden in de
eredienst. Door de prediking van Luther, waarin de duidelijke
waarheid van Gods Woord naar voren werd gebracht, en door de
verspreiding van dit Woord onder het gewone volk, werden de mensen
uit hun geestelijke slaap gewekt, waardoor hun geest gezuiverd en
veredeld werd en hun verstand nieuwe kracht en sterkte kreeg.
Mensen uit alle lagen
van de bevolking verdedigden de leer van de Hervorming met de Bijbel
in de hand. De aanhangers van het pausdom hadden het onderzoek van
de Schrift aan priesters en monniken overgelaten en deden nu een
beroep op hen om de nieuwe leer te weerleggen, maar daar ze noch de
Schrift, noch de kracht Gods kenden, werden ze verslagen door
degenen die zij als achterlijk en ketters hadden bestempeld.
Een rooms-katholiek
schrijver zei: „Het is erg jammer dat Luther zijn volgelingen ervan
doordrongen heeft dat ze alleen geloof mogen hechten aan de
uitspraken van de Heilige Schrift" (D' Aubigné, b.9, ch.11).
Vaak stroomden grote
menigten samen om naar de waarheid te luisteren. Deze werd verdedigd
door mensen met weinig ontwikkeling, die zelfs met geleerden en
welsprekende theologen debatteerden. De schandelijke onwetendheid
van deze grote mannen kwam duidelijk aan het licht wanneer hun
argumenten door de eenvoudige leer van Gods Woord werden weerlegd.
Arbeiders, soldaten, vrouwen en zelfs kinderen kenden meer van de
Bijbel dan priesters en geleerde theologen.
„De tegenstelling
tussen de volgelingen van het evangelie en de verdedigers van het
rooms-katholieke bijgeloof was even opvallend onder geleerden als
onder het gewone volk. De oude voorvechters van het pausdom, die het
taalonderzoek en de kennis van de letterkunde hadden verwaarloosd,
kwamen te staan tegenover edelmoedige jongeren die zich volledig aan
de studie wijdden, de Schrift grondig onderzochten en zich
verdiepten in dé meesterwerken van de Oudheid.
Deze jongemannen waren
intelligent, enthousiast en onverschrokken. Na korte tijd hadden ze
zo'n grondige kennis verworven dat niemand hen gedurende lange tijd
kon evenaren... Het spreekt vanzelf dat wanneer deze jeugdige
verdedigers van de Hervorming het op een bijeenkomst tegen de
rooms-katholieke theologen moesten opnemen, ze hen met zo'n gemak en
zelfvertrouwen aanvielen dat deze achterlijke mannen aarzelden, in
verlegenheid gebracht werden en zich het misprijzen van de
toehoorders op de hals haalden, wat volgens allen hun verdiende
loon was" (Ibid., b.9, ch.l1).
Toen de
rooms-katholieke geestelijken merkten dat er minder mensen naar hen
kwamen luisteren, riepen ze de hulp van de overheid in en wilden met
alle mogelijke middelen hun toehoorders terug hebben.
Maar het volk vond dat
de nieuwe leer een antwoord gaf op hun geestelijke vragen en lieten
degenen die hen zó lang met het waardeloze kaf van bijgelovige riten
en menselijke overleveringen hadden gevoed, links liggen.
Toen de vervolging
tegen de leraren van de waarheid losbrak, dachten ze aan de woorden
van Christus: „Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar een
andere" (Mattheüs 10:23).
Het licht drong overal
door. De vluchtelingen werden gewoonlijk wel ergens gastvrij
ontvangen en terwijl ze daar verbleven, verkondigden ze Christus;
soms was dat in de kerk, maar als dat niet mocht, in woonhuizen of
in de open lucht. Elke plaats waar zij gehoor vonden, werd een
gewijde tempel. De waarheid werd met veel geestdrift en
zelfvertrouwen verkondigd en verspreidde zich met onweerstaanbare
kracht.
Tevergeefs deed men
een beroep op de burgerlijke en kerkelijke overheid om de ketterij
te verpletteren. Tevergeefs nam men zijn toevlucht tot
gevangenisstraffen, foltering, brandstapel en het zwaard. Duizenden
aanhangers bezegelden hun geloof met hun bloed, maar toch ging het
werk vooruit. De vervolgingen droegen alleen bij tot de verspreiding
van de waarheid. Door het fanatisme dat Satan aan de Hervorming
wilde koppelen, werd de tegenstelling tussen het werk van Satan en
het werk van God des te duidelijker. ("Het Grote Conflict" E.G.White)