04 Het vierde gebod

Het vierde gebod

De Heilige Israëls op de berg Sinaï - Drie grote gaven aan de Israëlieten geschonken - De sabbat door Gods stem verkondigd - De plaats ervan in de zedenwet - Oorsprong van de sabbat - Bepaald karakter van het gebod - Omwenteling van de aarde om haar as - Naam van de sabbatsinzetting - De zevende dag van het gebod identiek aan de zevende dag van de nieuwtestamentische week - Getuigenis van Nehemia - Zedelijke verplichting van het vierde gebod.



Wij zijn nu gekomen bij het verslag van dat geweldige gebeuren, het nederdalen van de Heer zelf op de berg Sinaï. (1) Exodus 16 is, zoals wij gezien hebben, opmerkelijk doordat hier melding wordt gemaakt van het feit dat God de sabbat aan Israël heeft gegeven; in hoofdstuk 19 gaf God zichzelf aan dat volk in een geheiligde verbintenis van een heilig volk met Hemzelf; terwijl Exodus 20 wordt gekenmerkt door het bericht, dat de Allerhoogste aan Israël Zijn wet gaf. Het is gebruikelijk om de sabbat en de wet joods te noemen, omdat ze aan Israël zijn gegeven. Men zou zich evengoed kunnen afzetten tegen de Schepper, die hen uit Egypte leidde omdat Hij hun God was, en die zichzelf de God van Israël noemde. (2) De Israëlieten werden geëerd doordat aan hun de Sabbat en de wet werden toevertrouwd, maar dit maakte de sabbat, de wet en de Schepper daarom niet joods. De bijbelschrijvers spreken van grote eerbewijzen, aan Israël betoond, gelegen in het feit, dat hun Gods wet werd toevertrouwd. “Hij heeft Jacob zijn woorden bekend gemaakt, Israël zijn inzettingen en verordeningen. Aldus heeft Hij aan geen enkel volk gedaan, en zijn verordeningen kennen zij niet. Halleluja.” “Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats toch dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd.” “Zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften; hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen.” (3)



Nadat de Allerhoogste het volk op plechtige wijze met zich had verbonden als zijn bijzondere schat op aarde, (4) werden zij uit de legerplaats geleid om God te ontmoeten. “En de berg Sinaï stond geheel in rook, omdat de Here daarop neerdaalde in vuur; de rook daarvan steeg op als de rook van een oven en de gehele berg beefde zeer.” Uit het midden van het vuur verkondigde God de tien woorden van zijn wet. (5)

Het vierde van deze geboden is het grote sabbatsgebod. Aldus sprak de grote Wetgever:

“Gedenk de sabbatdag, dat gij dien heiligt; zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde dien.”



De waarde die de Wetgever hechtte aan de sabbat blijkt uit het feit, dat Hij deze een plaats waardig achtte in Zijn wet der tien geboden, en de sabbat op deze wijze plaatste temidden van negen onveranderlijke geboden. We moeten er niet te licht over denken dat de Allerhoogste die de grote zedelijke beginselen één voor één noemde tot ze alle gegeven waren, waarna Hij er niets aan toevoegde, (6) onder die tien geboden de viering van zijn geheiligde rustdag heeft geteld. Dit gebod werd nadrukkelijk gegeven om de viering van het grote gedenkteken van de Schepper te bekrachtigen; en, in tegenstelling tot alle andere geboden, voert deze verplichting terug tot de schepping, toen dat gedenkteken werd ingesteld.

De sabbat moet herdacht en geheiligd worden omdat God deze dag heeft geheiligd, d.w.z. heeft aangewezen voor een heilig gebruik aan het einde van de eerste week. En deze heiliging van de rustdag, nadat de eerste zevende dag voorbij was, betekende het plechtig afzonderen van elke latere zevende dag als gedenkteken aan de rust van de Schepper.



Op deze wijze gaat het vierde gebod terug en omvat het de instelling van de sabbat in het paradijs; terwijl de heiliging van de sabbat in het paradijs reikt tot in de verre toekomst. De geschiedenis in de woestijn Sin hecht deze beide op bewonderenswaardige wijze vast aaneen. Daar immers vinden wij de sabbat, geheiligd voor de Here, met een duurzame verplichting die dag te vieren, en dat voordat het vierde gebod werd gegeven, en er in die geschiedenis geen gebod voor de verplichting daarvan is te vinden. Deze verplichting is afkomstig uit dezelfde bron waaruit het vierde gebod afstamt, en wel de heiliging van de sabbat in het paradijs, wat laat zien dat het een bestaande verplichting was en geen nieuw gebod. We mogen nooit vergeten dat het vierde gebod zijn verplichting niet ontleent aan de woestijn Sin, maar aan de schepping, - een beslissend bewijs dat de sabbat niet in de woestijn Sin is ontstaan -. Het vierde gebod is opmerkelijk duidelijk omschreven. Het bevat in de eerste plaats een gebod: “Gedenk de sabbatdag, dat gij dien heiligt;” ten tweede, een uiteenzetting van dit gebod: “Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God; dan zult gij geen werk doen; gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw diensknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont;” ten derde: de redenen waarop dit gebod berust, die de oorsprong van de instelling omvatten alsmede de daden waardoor deze tot stand kwam, terwijl dit alles wordt bekrachtigd door het voorbeeld van de Wetgever zelf; (7) “Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde dien.” De rustdag van de Here onderscheidt zich op deze wijze van de zes dagen waarop Hij heeft gewerkt.



De zegen en de heiliging hebben betrekking op de dag waarop de Schepper heeft gerust. Er is daarom geen onzekerheid in het gebod. Het is niet zomaar een dag uit de zeven, maar die dag van de zeven, waarop de Schepper heeft gerust en waaraan Hij zijn zegen heeft gegeven, nl. de zevende dag. (8) En deze dag is duidelijk en met name door God aangewezen: “De zevende dag is de sabbat (d.i. de rustdag) van de Here uw God”. Duidelijk kan worden aangetoond dat de zevende dag van het vierde gebod de zevende dag van de Nieuw Testamentische week is. In het verhaal van de begrafenis van onze Here schrijft Lucas als volgt:

“En het was de dag der voorbereiding en de sabbat brak aan. En de vrouwen, die met Hem uit Galilea gekomen waren, volgden en zij bezagen het graf en hoe zijn lichaam gelegd werd; en toen zij teruggekeerd waren, maakten zij specerijen en mirre gereed. En op de sabbat rustten zij naar het gebod, maar op de eerste dag der week gingen zij reeds vroeg in de morgenstond met de specerijen, die zij gereedgemaakt hadden, naar het graf.” (9)



Lucas getuigt dat deze vrouwen de “sabbat hielden naar het gebod”. Het gebod luidt: “De zevende dag is de sabbat van de Here uw God.” De dag, die op deze wijze werd gevierd was de zevende dag van de week, want de daarop volgende dag (10) was de eerste dag der week. Dus is de zevende dag van het gebod de zevende dag van de Nieuw Testamentische week. Het getuigenis van Nehemia is van grote betekenis. “Op de berg Sinaï zijt Gij nedergedaald en hebt met hen gesproken uit de hemel, en hun inzettingen en geboden gegeven. Ook hebt Gij hen uw heilige sabbat doen kennen en hun geboden, inzettingen en een wet gegeven door de dienst van uw knecht Mozes.” (11) Opmerkelijk is dat van God wordt gezegd dat Hij zijn sabbat heeft bekendgemaakt toen Hij aldus neerdaalde op de berg; want de Israëlieten hadden de sabbat reeds toen zij bij de Sinaï aankwamen. Deze bewoording moet daarom betrekking hebben op de volledige uiteenzetting van de instelling van de sabbat, zoals deze in het vierde gebod wordt gegeven. En let eens op de uitdrukking, “uw heilige sabbat doen kennen” (12) niet: uw sabbat voor hen hebt gemaakt - een bewoording die duidelijk het reeds bestaan ervan inhoudt, en de gedachten terugvoert naar de rust van de Schepper als oorsprong van deze inzetting. (13) De zedelijke verplichting van het vierde gebod, die zo vaak wordt geloochend, kan duidelijk worden aangetoond door heen te wijzen naar de oorsprong van alle dingen. God heeft de wereld geschapen, en de mens daarop doen ontstaan. Hij heeft hem leven, adem en alle dingen gegeven. De mens heeft daarom alles aan God te danken. Heel zijn denken, al zijn krachten en al zijn tijd zijn het rechtmatige eigendom van de Schepper. Het was daarom aan de Schepper en diens goedheid te danken dat de mens zes dagen kreeg voor zijn eigen behoeften. En toen de Allerhoogste de zevende dag tot heiliging afzonderde, als gedenkteken van zijn eigen rust, behield Hij voor zichzelf één van de zeven dagen, waarop Hij terecht aanspraak kon maken als de zijne. De zes dagen zijn Gods geschenk aan de mens, om op de juiste wijze te worden gebruikt voor dagelijkse zaken, maar de zevende dag is niet de gave van de mens aan God. Het vierde gebod eist daarom niet dat de mens iets van het zijne aan God zal geven; maar het eist dat de mens zich niet toeëigent wat God heeft afgezonderd voor Zijn eredienst. De viering van deze dag houdt dus in dat we God de dingen geven die van Hem zijn; deze dag ons toe te eigenen betekent eenvoudig God beroven.

Voetnoten

Verwijzingen:

(1) Dat de Here daar zelf was met Zijn engelen, kunt u naast het verslag in Exodus 19,20,32 tot 34 ook lezen in Deut.33:2; Richt.5:5; Neh.9:6-13; Ps.68:17.

(2) Ex.24:10; Lev.22:32,33; Num.15:41; Jes.41:17.

(3) Ps.147:19,20; Rom.3:1,2; 9:4,5. Het volgende van W. Miller brengt dit helder naar voren: “Ik zeg, en ik geloof dat ik hierin door de Bijbel wordt ondersteund, dat de zedenwet nooit uitsluitend aan de Joden als volk is gegeven; maar dat zij een tijdlang daarvan de bewaarders zijn geweest. Door hen zijn de wet, de geboden en de getuigenissen aan ons doorgegeven. Zie de verklaring van Paulus in Rom.2,3 en 4 over dit onderwerp.” Miller’s Life and Views, p.161.

(4) Ex.19; Deut.7:6; 14:2; 2 Sam.7:23; 1 Kon.8:53; Amos 3:1,2.

(5) Ex.20:1-17; 34:28; Deut.5:4-22; 10:4 (kantt).

(6) Deut.5:22.

(7) Hij die de wereld op de eerste dag heeft geschapen, en deze in zes dagen heeft voltooid, rustte op de zevende dag en werd verfrist. Gen.1 en 2; Ex.31:17.

(8) Als tegenwerping wordt hier aangevoerd dat als gevolg van de omwenteling van de aarde om haar as, de dag in het oosten eerder begint dan bij ons, en dat er bijgevolg geen bepaalde zevende dag voor de wereld van het mensdom is. Om hen, die dit aanvoeren in het gelijk te stellen, zou de wereld niet moeten draaien. Maar in dat geval zou de moeilijkheid niet worden weggenomen, want er zou dan helemaal geen zevende dag zijn; de ene kant van de aarbol zou gedurig dag zijn, terwijl de andere zijde nacht zou hebben. De waarheid is, dat alles afhangt van de omwenteling van de aarde. God heeft de sabbat gemaakt voor de mens (Mark.2:27); Hij heeft de mens op de aarde doen wonen (Hand.17:26); Hij doet de aarde draaien om haar as, zodat daaraan de dagen van de week kunnen worden afgemeten; Hij maakt dat de zon de aarde beschijnt, terwijl deze van het westen naar het oosten draait en op deze wijze de dag van het oosten naar het westen rond de wereld doet gaan. Zeven van deze omwentelingen vormen een week; de zevende omwenteling brengt de sabbat naar de hele wereld.

(9) Luc.23:54-56; 24:1.

(10) Zie ook Matt.28:1; Mark.16:1,2.

(11) Neh.9:13,14.

(12) Deze uitdrukking wordt treffend belicht in Ex.20:5, waarvan God wordt gezegd dat Hij zich in Egypte aan Israël heeft bekend gemaakt. Dit kan niet betekenen dat het volk de ware God niet kende, hoe goddeloos sommigen ook konden zijn, want zij waren Gods bijzonder volk van de dagen van Abraham af. Ex.2:23-25; 3:6,7; 4:31. De bewoording houdt in dat zowel de Wetgever als Zijn sabbat eerder bestonden, als er wordt gezegd dat zij aan zijn volk “werden bekend gemaakt”.

(13) Wij moeten nooit vergeten dat de benaming Sabbatdag ‘rustdag’ betekent; dat de sabbat van de Here de rustdag van de Here is; bijgevolg heeft de uitdrukking “Uw heilige sabbat” betrekking op de rustdag van de Schepper, en op het feit dat Hij deze dag heeft gezegend en geheiligd.