De brief aan de Hebreeën en de val van Jeruzalem
De brief aan de Hebreeën werd door de apostel Paulus in 66/67 na Christus geschreven. Dat zijn heel belangrijke gegevens, want zij vertellen ons de ware achtergrond van de brief.Wat gebeurde er in 66? In dat jaar belegerde Cestus, een Romeinse generaal de stad Jeruzalem. En terwijl Cestus de stad belegert hoort Paulus dat. Hij ziet de gemeente in Jeruzalem voor zich zoals hij die meegemaakt had.
Paulus was gevangen genomen, nadat hij de tempel binnengegaan was om een offer te brengen. Let wel de Paulus die overal verkondigde dat Jezus het Lam Gods was dat de zonde der wereld wegneemt, wordt door de broeders in Jeruzalem overgehaald om een paar mensen, die de nazireeër gelofte afgelegd hadden, vrij te kopen. Terwijl hij bezig is om een offerdier te kopen, wordt hij gevangen genomen. Handelingen 21: 15-30.
Als hij dan in de gevangenis komt heeft hij alle tijd om na te denken over wat hem overkomen is. Hij ziet opnieuw dat hij op reis is naar Jeruzalem. Hij ziet hoe mensen, door God geleid, pogen om hem van zijn voornemen af te brengen om naar Jeruzalem te gaan. Handelingen 21: 1-4.
De Heilige Geest waarschuwde hem om niet te gaan. Handelingen 21: 4. Maar hij begreep het niet en ging toch. Als hij dat alles overdenkt, dan komt zijn besluit opnieuw bij hem boven.
Dat besluit was tweevoudig:
1. Dat wat ik nu gedaan heb, mij onderwerpen aan de rituele wetgeving en daarmee het eigenlijke offer van Christus loochenen, zal mij nooit meer overkomen.
2. Zijn tweede besluit was; de eerste de beste gelegenheid aangrijpen om de kerk in Jeruzalem en in het Joodse land, deze ijveraars voor de wet, (vers 20, 21), voor altijd los te scheuren van de tempel en de rituele diensten.
Dat alles komt nu weer boven en hij besluit dat nu de tijd gekomen is, want hij ziet het al gebeuren. De apostelen en de gemeente in Jeruzalem waren dagelijks in de tempel. En Cestus die rondom de stad gelegerd was, de kerk die zich nog in de stad bevond, dat vormde een levensbedreigende situatie. Bij de eerste gelegenheid die zich aanbood moest de kerk de stad verlaten. (Lucas 21: 20-24). Maar de kerk en de tempel waren onlosmakelijk verbonden. Hij besluit een brief te schrijven. En door deze brief moet hij de kerk scheiden van de tempel in Jeruzalem.
De Hebreeënbrief scheidt de kerk van God van de tempel in Jeruzalem.
Hoe doet Paulus dat? Het allereerste wat gebeuren moet is dat hij de kerk scheidt van de priester. En hij doet dat zeer grondig. Zijn uitgangspunt is Psalm 110. Wij hebben “zulk”een hogepriester. Hij bouwt zijn argument heel zorgvuldig op. Hij bewijst eerst dat de nieuwe priester God is boven alles en gezegend tot in eeuwigheid.
1. De nieuwe priester is de Zoon.
2. Hij is de erfgenaam van alle dingen.
3. Hij heeft de wereld geschapen.
4. Hij is het afschijnsel van Zijn heerlijkheid.
5. Hij is het uitgedrukte beeld van de zelfstandigheid van de Vader.
6. Hij draagt alle dingen door het woord zijner kracht.
7. Hij brengt de reiniging der zonde door Zichzelf teweeg.
En dan besluit Paulus met een citaat uit Psalm 110. “Deze zit aan de rechterhand van de Vader.” Hebreeën 1: 1-3.
Dan gaat Paulus opnieuw al deze kwalificaties door en zegt, dat is het getuigenis van God de Vader. Let op:
1. Hij heeft een uitnemender Naam geërfd dan de engelen.
2. De nieuwe priester is de Zoon.
3. Hij is God boven alles want de engelen aanbidden Hem.
4. Hij draagt alle dingen door het Woord zijner kracht, want Hij zit op de troon en Hij heeft de scepter in zijn hand.
5. Hij reinigt van zonde, want Hij heeft gerechtigheid lief en haat ongerechtigheid.
6. Hij is de Schepper want Hij heeft de aarde gegrond en de hemelen zijn het werk zijner handen.
7. Hij is het uitgedrukte beeld van Gods zelfstandigheid want “Gij zijt Dezelfde”.
Dat laatste is een citaat uit Jesaja 48: 12. Jezus is “Dezelfde”, onveranderlijk, zonder begin en zonder einde, want Hij is de Eerste, ook is Hij de Laatste. M.a.w. Hij heeft geen begin, Hij is het Begin. Zie ook Openbaring 22: 13.
Opnieuw eindigt de apostel met een citaat uit Psalm 110: “Zet u aan mijn rechterhand…” (Zie Hebreeën 1: 4-14).
Dan volgt in het tweede hoofdstuk een andere serie van kwalificaties van deze Hogepriester. Hij heeft de natuur aangenomen van de kinderen van Abraham. Net als alle mensen is Hij een afstammeling van Adam. Als Hij gehoorzaam is, is dat het gevolg van strijd en lijden. Gehoorzaamheid doet pijn “Hij werd door lijden heen volmaakt”. Hebreeën 2: 10. “Want in hetgeen Hijzelf, verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij degenen die verzocht worden, te hulp komen.” Hebreeën 2: 18. Dan zegt de apostel: “Richt je oog op deze Hogepriester, want Hij is de Hogepriester van onze belijdenis. Hebreeën 3: 1.
Opnieuw wordt een serie kwalificaties van de Hogepriester afgesloten met een woord en een verwijzing naar Psalm 110. ( Zie Hebreeën 2: 17, 18).
Dan volgt een herhaling van de menselijke kwalificaties. Hij kan medelijden hebben omdat Hij met zwakheid omvangen was, als wij verzocht geweest. Hebreeën 4: 14 t/m 5: 7.
Hij heeft gehoorzaamheid geleerd door hetgeen Hij geleden heeft. Hij moest gered en verlost worden. Hebreeën 5: 6, 7. Opnieuw wordt gesloten met een citaat uit Psalm 110. Hogepriester naar de ordening van Melchisedek”. (Hebreeën 5: 6, 10).
In het zevende hoofdstuk sluit Paulus zijn argument over de Hogepriester af. De laatste kwalificatie is de afstamming. Paulus noemt dat “de ordening”, ordening is afstamming. Alle priesters waren priesters omdat zij afstammelingen van Aäron waren. Melchisedek was geen familie van Abraham, nog veel minder een nakomeling. Nee, een priester in Israël was priester “naar de ordening van Aäron.” Hebreeën 7: 11.
Jezus was geen nakomeling van Aäron, ook niet van Levi, maar van Juda. Maar meer nog, als Jezus priester is naar de ordening van Melchisedek dan moet Jezus een afstammeling zijn van Melchisedek. Let wel “ordening” is afstamming. Melchisedek heeft een aantal kwalificaties. De eerste is dat hij nog steeds priester is “hij blijft priester voor altoos”. Hebreeën 7: 3. M.a.w. Melchisedek is geen typische priester maar een echte, anti typische priester.
Hij is koning des vredes. D.w.z. de oorsprong van de vrede en koning der gerechtigheid d.w.z. de oorsprong der gerechtigheid. Melchisedek heeft geen vader, geen moeder, geen begin en geen einde, en ook geen etnische afstamming. Melchisedek is de Heilige Geest en de Heilige Geest is de Vader van de mens Jezus Christus. Lucas 1: 24, 25; Matteüs 1: 20-25. Dus Jezus was een afstammeling (als mens) van Melchisedek.
Wat zijn de gevolgen van het nieuwe priesterschap en de nieuwe Priester.
Even teruggaande naar de bedoeling van de brief. De apostel ziet zijn broeders in de gemeente in Jeruzalem, terwijl Cestus de stad omsingelt, en hij wil hen losscheuren van de tempel. Hij geeft hun een nieuwe priester, hoewel ze dat allang wisten. Maar het functioneerde niet in hun denken. Het was een “belijdenis”. Hebreeën 3: 1; 4: 14.
En het functioneerde ook niet in hun leven maar een nieuwe priester betekende een nieuwe ordening en die was aangekondigd in Psalm 110. De ordening van Melchisedek.
Een nieuwe ordening betekende echter een nieuwe wet; een nieuw priesterschap leidt noodzakelijk tot een verandering van wet. Hebreeën 7: 12.
Dus heel de mozaïsche wet wordt door de nieuwe priester opzij gezet. Die wet is namelijk de wet van het altaar. Hebreeën 7: 13. Was het erg dat die wet weggedaan werd? Nee, dat was niet erg want het doel, “het volmaakte”, was nog niet bereikt. Vers 19.
Maar de nieuwe priester, en de opheffing van “de wet van het altaar” betekende ook dat het verbond veranderde.
“Van een zoveel beter verbond is Christus Borg geworden”. Hebreeën 7: 22. “Want indien dat eerste verbond onberispelijk geweest was, zo zou voor het tweede geen plaats gezocht zijn geweest.” Hebreeën 8: 7.
Maar het nieuwe verbond leidde onvermijdelijk naar het nieuwe heiligdom. De nieuwe priester, die de wet van het altaar, de rituele wet, buiten werking stelde, stelde ook het eerste verbond buiten werking en daarmee het heiligdom van het eerste verbond. Want de nieuwe priester was de Bedienaar van het heiligdom dat de Here had opgericht. Hebreeën 8: 2-6.
Zo neemt Paulus het één na het ander weg en geeft hen wat nieuws. Een nieuwe priester, en een nieuwe dienst, een nieuw verbond en een nieuw heiligdom.
Maar om de kerk werkelijk universeel te maken moest hij nog twee dingen wegnemen en het betere terug geven. Dat was de stad en het land. En dat doet Paulus in hoofdstuk 11. de aanzet was in hoofdstuk 4: 15. “Want indien Jozua hen in de rust gebracht had.” Jozua had het volk in Kanaän gebracht, maar Kanaän was niet het einddoel, het was niet de rust. In hoofdstuk 11 laat Paulus zien dat Jeruzalem verlaten moet worden en de ogen gericht moeten worden op het Nieuwe Jeruzalem dat Abraham zag. Hebreeën 11: 10. En Paulus gebruikte de woorden van de oudvaders om aan te geven dat er een nieuw land was. Zelfs David die op de troon van Israël zat, beleed dat hij een vreemdeling en een bijwoner was op de aarde. Psalm 119: 19. Daarmee gaven zij te kennen dat zij een vaderland zochten. Een nieuw en hemels land. Hebreeën 11: 12-16.
Als Paulus hen dan al het oude afgenomen heeft, en hen voor alles wat nieuws gegeven heeft, dan roept hij op om de stad te verlaten. Zijn argument is het offer van Christus!!
“Wij hebben een altaar, waarvan zij, die de dienst voor de tabernakel verrichten, niet mogen eten. Want van de dieren, waarvan het bloed als zondoffer door de hogepriester in het heiligdom werd gebracht, werd het lichaam buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, ten einde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort geleden. Laten wij derhalve tot Hem uitgaan buiten de legerplaats en zijn smaad dragen. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige.” Hebreeën 13: 11-14.
Toen de gemeente van Jeruzalem deze woorden gelezen had en al de vermaningen die er in gevlochten zijn, toen stond hen glashelder voor ogen wat zij te doen hadden. Niet meer naar de tempel, niet meer naar de priester, niet meer in de stad en zelfs het land konden zij verlaten. Weg van dat alles. Zij hadden een nieuwe almachtige priester, die dienst deed in het nieuwe heiligdom, het hemelse, volgens een nieuwe ordening, die van het onverwoestbare leven. Een nieuw verbond dat het geweten reinigde en een nieuwe stad en een nieuw vaderland.
De kerk gaf het oude op en het nieuwe begon echt te functioneren. Maar wat de Hebreeënbrief betekende voor de gemeente in Jeruzalem juist voor de vla van Jeruzalem, dat betekent zij ook voor ons juist voor de val, dat is het einde van de wereld.
Nadat Cestus om onverklaarbare redenen de stad verlaten had en de brief van Paulus aan de Hebreeën bestudeerd was, volgde de gemeente in Jeruzalem de waarschuwing van Jezus op en verliet de stad. In 70 na Christus, met Pasen, kwam Titus, legerde zich om de stad en één miljoen Joden uit de hele wereld die waren samengekomen in Jeruzalem, kwamen om. Maar geen enkele Christen kwam om.
De brief aan de Hebreeën was de volmaakte voorbereiding op de val van Jeruzalem.
Om het nog eens samen te vatten.
1. Paulus hoort dat de stad omsingeld is door Cestus een Romeinse generaal.
2. Hij schrijft een brief aan de Joodse christenen, de Hebreeën.
3. Hij neemt het oude weg en geeft hen wat beters terug.
Hij geeft hen een nieuwe priester uit de Godheid genomen (Hebreeën 1). De oude priester was uit de mensheid. (Hebreeën 5: 1) De nieuwe priester komt uit een nieuwe orde, de orde van Melchisedek, de orde krachtens een onvernietigbaar leven. (Hebreeën 7: 16). De orde van Aäron berustte op een wet van vleselijke afstamming. (hebreeën 7: 12). De wet was; alleen nakomelingen van Aäron kunnen priester worden, d.w.z. het altaar bedienen. (Ezra 2: 62, 63). De ene orde was dus de orde van het oneindige leven, de andere van de eindigheid van het leven. Dat leidde automatisch tot een verandering van de wet, de wet die betrekking had op het altaar. (Hebreeën 7: 11-13). Dat leidde automatisch tot een nieuw Offer gebracht door een nieuwe Priester. (Hebreeën 9: 11-15). Een nieuwe Priester, een nieuw Offer leidde automatisch tot een nieuw verbond. (Hebreeën 7: 22; 8: 6-13). Een nieuw verbond betekend dat er een nieuw heiligdom is. Het hemelse heiligdom (Hebreeën 8: 1, 2) Een nieuw heiligdom is in een nieuwe stad. Het oude heiligdom was in het oude Jeruzalem, maar Paulus wijst op het nieuwe Jeruzalem. (Hebreeën 11: 10, 16). Dit nieuwe Jeruzalem is de hoofdstad van een nieuw vaderland. (Hebreeën 11: 8-16). Als dan alles nieuw is dan moeten wij de oude stad en het oude land verlaten. Daarom luidt de boodschap. “Laten wij derhalve uitgaan tot Hem buiten de legerplaats en zijn smaad dragen, want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige.” (Hebreeën 13: 13, 14)Zo werd de gemeente van Christus een geestelijk universeel volk.