16 Christus gaat het heilige van het hemels Heilig
Psalmen over Jezus
Vele psalmen zijn profetieën of ervaringen, die Jezus gedurende Zijn aardse leven meemaakte. “Alles wat over Mij geschreven staat... in de psalmen”, verklaarde Jezus (Luc.24:44). Met betrekking tot Zijn ingaan in het heiligdom in de hemel zullen we een moment stilstaan bij de psalmen 22,23,24.
De 22e psalm (ook wel Golgotha-psalm genoemd), begint met de angstige kreet van Jezus: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten.” Marc.15:24. De psalm eindigt met, “omdat Hij het gedaan heeft” of zoals het hebreeuws het zegt: “Het is volbracht.” Joh.19:30.
De 23e psalm wordt wel “de opstandingspsalm” genoemd, omdat de opstanding volgt op Zijn wandeling door het dal van de schaduwen des doods. Het is een profetie van de niet uitgesproken ervaringen van Jezus, toen Hij door het dal ging. Het brengt een wonderbaarlijke triomf van geloof tot uitdrukking, vooral in de slotwoorden:
“Ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij
Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij
Gij richt voor mij een dis aan,
voor de ogen van wie mij benauwen
Gij zalft mijn hoofd met olie
mijn beker vloeit over
Ja, heil en goedertierenheid zullen mij volgen,
al de dagen van mijn leven.
En ik zal in het huis des Heren verblijven,
tot in lengte van dagen.” Psalm 23:4-6.
De 24e psalm wordt ook wel de “hemelvaartpsalm” genoemd. Deze psalm van triomf is het hoogtepunt van de twee voorafgaande. Het voorspelt iets van de wonderlijke ervaringen van Christus’ hemelvaart van de voorhof van deze aarde naar het hemels heiligdom in de hemel zelf (Hebr.9:24).
Hun vervulling in A.D. 31
De ervaringen van deze profetische psalmen werden op het laatste Paas- en Pinksterfeest vervuld in de kruisiging, opstanding, hemelvaart en inhuldiging van Jezus, toen het heilige werk van de priesters in het aardse heiligdom eindigde en de bediening van Christus als Hogepriester in het hemels heiligdom begon.
In A.D. 31 werd het Paasfeest gevierd, en niet alleen het feest dat door de Joden in het algemeen wordt gehouden, maar ook het Pascha dat door Jezus en de discipelen een dag eerder werd gevierd. Het eerste werd op de vastgestelde tijd, in de avond van Abid 14, voorbereid en op de daaropvolgende avond (Abid 15) gegeten. Gedurende vijftien eeuwen, sinds de instelling van het Pascha ten tijde van de Exodus, werd deze praktijk gevolgd. «Vanuit dit gezichtspunt hebben sommigen verondersteld dat de maaltijd die Jezus en de twaalven samen hielden, niet het regelmatig terugkerende Pascha uit het verleden was. Het evangelie maakt echter duidelijk, dat het inderdaad “het Pascha” was dat zij samen aten. (zie Marc.14:12,16,17; Luc.22:7,8,13,15; DA 642,653; WdE 563,572)» Raymond F. Cottrell, in de R&H, Juni 9-1955 blz.8.
Deze verklaring moet men in gedachten houden; want het is de sleutel naar andere punten die soms verkeerd begrepen worden. Wanneer werd dit laatste Pascha voorbereid en gegeten? Toen het feest van de ongezuurde broden naderde, dat het Pascha wordt genoemd, vroeg Jezus Zijn discipelen het voor te bereiden en het Pascha te eten. Op de eerste dag van het feest, toen zij het Paaslam slachtten, maakten zij het gereed voor het Pascha (Marc.14:12; Luc.22:7,13). Deze voorbereiding wordt op de donderdag Abid 13 getroffen, een dag voor de vastgestelde tijd, de historische tijd voor het slachten van het Paaslam op Abid 14 (Exodus 12:6). Toen de avond was gekomen, het begin van Abid 14, zat Hij met de twaalf aan en zij aten (Matt.26:20,21). Dit was ook een dag eerder voor de vaste tijd van het eten van het Pascha. Volgens de evangeliën viel de 14e Nisan (Abid) op vrijdag in het jaar A.D. 31, het jaar van de kruisiging.
Waarom Jezus het Pascha een dag eerder vierde
Waarom week Jezus af van een eeuwenlange goedgevestigde gewoonte? De reden om dit zo te doen was, dat Zijn dood samen moest vallen met het slachten van het Pascha-lam wat dus een volmaakte vervulling van het zinnebeeld zou zijn. Een andere reden is: “Jezus wist, dat Zijn uur gekomen was dat Hij deze wereld zou verlaten en tot de Vader zou gaan en omdat Hij de zijnen liefhad.” Tot het einde wenste Hij hen voor te bereiden op die gebeurtenis (Joh.13:1,19). Verder, omdat de dood van het Paaslam de dood van Christus “de Verlosser van de wereld” symboliseerde. Het was een altoosdurende inzetting, opdat het verlossingswerk nooit vergeten zou worden (Ex.12:17).
Nu het Pascha als zinnebeeld op het punt stond te verdwijnen, was het noodzakelijk dat een andere instelling die plaats innam, om een blijvende herinnering te zijn aan die verlossing. Het ligt voor de hand, dat dit vóór de kruisiging moest gebeuren. Want toen de dag voorbij was lag Hij in het graf; en in dat geval zou dan een belangrijke schakel in het verlossingsplan ontbreken. Om al deze redenen was het noodzakelijk, dat Christus het Pascha zou eten, en dat vóór de vastgestelde tijd. Deze redenen zijn allen samengevat in Zijn woorden: “Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten voor Ik lijd.” Luc.22:15.
De instelling van het heilig avondmaal
Daar het Pascha als geheiligde instelling op het punt stond te verdwijnen, stelde Jezus het avondmaal in, ter gedachtenis aan de gebeurtenis waarvan het Pascha een zinnebeeld was geweest (PP 539E; PP 489N).
Het Pascha-lam wees vooruit naar Zijn dood. Het heilig avondmaal wees terug als gedachtenis aan Zijn gebroken lichaam en vergoten bloed (Luc.22:16-20). Vóór de discipelen bereid waren deel te nemen aan de geheiligde symbolen van het avondmaal, moesten hun harten eerst gereinigd worden van alle zelfzuchtige ambitie en van alle onheilige gevoelens jegens elkander. Ieder moest eerst “zichzelf onderzoeken.” 1 Cor.11:28. Om deze reden was een voorbereidingsdienst nodig om nederigheid en onzelfzuchtige dienst te leren. Als zinnebeeld van een hogere reiniging der ziel (DA 646; WdE 567), begon Jezus de voeten der discipelen te wassen. Het doel van deze nederige dienst, van de kant van hun Heer en Meester, was hun harten te reinigen van alle kwade gedachten en daarin gewilligheid voor nederige christelijke dienst te planten. Zonder deze reiniging kon het hart niet in gemeenschap met Christus treden en bereid zijn om gemeenschap aan Zijn lichaam en bloed te hebben (Joh.13:4-17; 1 Cor.11:26-29; DA 650; WdE 569). Zij zouden “op onwaardige wijze eten en drinken en dientengevolge zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren.” Toen Jezus deze dienst had beëindigd, stelde Hij de voetwassing in als een geheiligde instelling, voorafgaande aan het heilig avondmaal, met de woorden: “Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij evenzo doen zult.” Joh.13:15. Een instelling om voort te zetten tot het beeld het tegenbeeld bereikt; de hogere reiniging, als al de verlosten zijn gewassen in het bloed van het Lam.
Jezus vervulde de zinnebeelden van het Pascha-Lam
De 14e Nisan was een lange bange dag van lijden die haar hoogtepunt vond in de kruisiging. Diezelfde nacht zochten de overpriesters hoe zij Hem door list gevangen konden nemen en hoe zij Hem konden overleveren aan de dood vóór het Pascha (Marc.14:1,10,11,43-46). Zij kochten Judas om, om Hem te verraden. Het was dezelfde Judas die een uur tevoren zijn voeten liet wassen. “Want uit nijd heeft hij Hem overgeleverd aan een bende knechten van de overpriester” (Matt.27:16), die, nadat zij valse getuigen gevonden hadden, Hem bonden en naar de hogepriester brachten (Joh.18:3,12,13). Zodra het licht was werd Hij vanaf het paleis van de hogepriester naar de raad gebracht, waar Hij (omdat hij gezegd had de Zoon van God te zijn) door de hogepriester van godslastering beschuldigd werd en om deze reden des doods schuldig werd geacht (Luc.22:66-71; Matt.26:63-66).
Toen het nog vroeg was, werd Hij in de rechtszaal van Pilatus geleid. De priesters zelf gingen daar niet binnen, omdat zij zich niet wilden verontreinigen waardoor zij niet aan het Pascha deel zouden kunnen nemen (Joh.18:28). Zij schenen niet te begrijpen, dat de dingen die een mens bezoedelen uit het hart komen zoals kwade gedachten, moord, valse getuigenis, laster enz. (Joh.18:28; Matt.15:18-20). Omdat zij de rechtszaal niet binnen konden gaan overreedden zij de menigte die zij beïnvloed hadden, Christus als een onruststoker en een bedrieger te beschouwen en te schreeuwen: “kruisigt Hem”. Een kreet waaraan zij zelf, toen Hij naar buiten werd gebracht, met luide stem deelnamen (Matt.27:20-25,63; Joh.19:6; Luc.23:18,23). Gedurende Zijn verhoor en daarna werd Hij gegeseld, gestompt, bespot en gehoond. Zijn vervolgers spuwden Hem in het gelaat en sloegen Hem op het hoofd. Zij zetten Hem een doornen kroon op en deden Hem een purperen mantel aan, terwijl zij spottend riepen: “Gegroet, Gij koning der Joden.” Matt.26:27; 27:28-31. Dit alles en veel meer verdroeg Hij kalm. Inplaats van te worden overspoeld door wreedheid en onrecht, dacht Hij niet aan Zichzelf maar aan anderen; en één van zijn laatste handelingen was de zorg voor Zijn moeder (Joh.19:25-27). Zelfs toen Hij aan het kruis was genageld, gingen Zijn vijanden door met beledigen en beschimpen. En hoewel Hij daar hing temidden van Zijn angst en lijden, had Hij geen onvriendelijke gevoelens voor hen, maar bad: “Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.” Luc.23:33,34. In de bittere kwellingen vervulde Jezus geheel, zowel wat de gebeurtenis als wat de tijd betreft (GC 399; GS 373), de zinnebeelden van het Pascha en het brood der verdrukking (Deut.16:3,4) en de bittere kruiden. Hij Zelf was het Lam dat geroosterd werd. Laat uw verbeelding over elke scéne gaan. Wanneer we nadenken over Zijn offer voor ons, zal ons vertrouwen in Hem vaster worden, onze liefde levendiger, en we zullen méér vervuld worden van Zijn Geest. Wanneer we op den duur gered willen worden, zullen we lessen van berouw en nederigheid moeten leren aan de voet van het kruis (DA 83; WdE 58). Het lijkt bijna ongeloofwaardig dat de Joden, (in’t bijzonder de leiders van de tempeldienst) schuldig zijn aan het ter dood brengen van Hem, naar wie alle riten van de offerdiensten eeuwenlang hadden verwezen om hun geloof in Hem als hun Verlosser te tonen. Maar “de gehele raad” van het Sanhedrin (Marc.15:1), was vastbesloten Hem voor het Pascha ter dood te brengen; want indien het verhoor en de kruisiging niet terstond plaats vonden, dan zou een week uitstel noodzakelijk zijn in verband met de viering van het Pascha (DA 703; WdE 612).
Het geheim van Zijn overwinning
Hoe kon Jezus, onder deze meest beproevende omstandigheden, zo volledig zonder zonden zijn? Was het niet omdat Hij bekend was met de Schriften? Toen Hij als een Lam ter slachting werd geleid wist Hij, dat Zijn uur gekomen was. En hoewel Hij mishandeld en verdrukt werd, deed Hij Zijn mond niet open (Jes.53:7). Hij wist dat Judas Hem zou verraden voor dertig zilverlingen, “een heerlijke prijs.” Zach.11:12,13. Hij wist dat de overpriesters Hem uit nijd en door list aan de kruisdood zouden overleveren (Psalm 69:4; Marc.15:10; Matt.27:18). Hij wist, dat in Zijn dorst Hem zure wijn te drinken zou worden gegeven (Psalm 69:21). In feite, begreep Hij de hele situatie vanuit de Schriften.
Toen Hij dan ook door de overpriesters en oudsten vals beschuldigd werd, antwoordde Hij niets... geen enkel woord (Matt.27:12,14; Marc.15:3,5). Hij wist welke dood Hij moest sterven (Joh.12:32,33; 18:11) en dat de Schriften vervuld moesten worden (Matt.26:52-56; Joh.13:18). Met een kalm geloof en standvastig vertrouwen in God, gaf Hij zich, zonder reserve, aan Zijn vervolgers over. Dit alles deed Hij voor uw verlossing en de mijne. Het was om de vreugde, (de vreugde van het zien van de geredde zielen) die voor Hem lag, dat Hij het kruis verdroeg en schande verachtte (Hebr.12:2). Hij stond op het punt om onze genadevolle en getrouwe Hogepriester te worden en het was door lijden, dat Hij volmaakt werd gemaakt. Omdat Hij op alle punten verzocht werd zoals wij verzocht worden (doch zonder te zondigen), kon Hij meevoelen met onze zwakheden en is Hij bekwaam hen te helpen die verzocht worden (Hebr.4:14,15; 2:18).
Jezus stierf niet geheel door de kruisiging, want toen de soldaten kwamen om Zijn dood en die van de andere gekruisigden te verhaasten, vonden zij Hem reeds dood (Joh.19:33). Hij stierf aan een gebroken hart, want van Hem is geschreven: “De smaad heeft mij het hart gebroken.” Psalm 69:21. Onze tijd van test en beproeving staat voor de deur en indien we dag bij dag het voorbeeld van Jezus volgen met de Schriften als onze veilige gids, dan zullen we uit de strijd te voorschijn komen “meer dan overwinnaars door Hem die ons liefheeft.” Rom.8:35-39.
Jezus het ware Pascha-Lam
Jezus het ware Pascha-lam, het Lam van God dat de zonden der wereld wegneemt (Joh.1:29), werd op het zesde uur van de 14e Nisan gekruisigd en stierf op het negende uur (Ex.12:6; Marc.15:33-37), letterlijk tussen twee avonden in. Een volmaakte vervulling. Niet slechts met betrekking tot de gebeurtenis, maar ook m.b.t. de tijd (GC 399; GS 373). Toen de luide kreet van de lippen van Jezus kwam “Het is volbracht”, deden de priesters dienst in de tempel. Het was het uur van het avondoffer. Het lam dat Christus verzinnebeeldde was gebracht om te worden geslacht. De aarde beefde en schudde en met een scheurend geluid scheurde het binnenste voorhangsel van de tempel door een ongeziene hand, van boven naar beneden (Matt.27:50,51).
Het heilige der heiligen is niet langer heilig. Beeld en tegenbeeld hebben elkaar ontmoet in de dood van Jezus, de Zoon van God (DA 756,757; WdE 663).
En toch, hoewel de tempelleiders getuige waren van al deze dingen, waren hun geestelijke ogen zo verblind, dat zij dit niet erkenden als het einde van de tempeldiensten. Zij waren inderdaad blinde leidslieden (Matt.23:13-16). Met Zijn bloed had Jezus de papieren getekend die het mensdom vrijmaakten (MH 90). De doodsklok voor satan had geklonken (GC 503; GS 463,464). Zijn dood was ‘s hemels aankondiging dat de betekenis van het Pascha (DA 723; WdE 631; PP 539E; PP 489N), en zijn viering voortaan een lege vorm zou zijn: een loutere klucht. Het hele systeem van offeranden in de ceremoniële wet was afgeschaft. Het Pascha dat Jezus met de twaalven at, was inderdaad het laatste door God erkende Pascha.
Ceremoniële Sabbatten afgeschaft
In dit verband is het belangrijk dat we het onderscheid begrijpen tussen de Sabbatten van de jaarlijkse ceremoniële feesten, en de Sabbat van de Here uw God welke deel is van Zijn eeuwige wet, de tien geboden. Van de eerste waren er zeven per jaar. Van de laatste waren er 52 per jaar, iedere week één. Omdat ieder van die vroegere Sabbatten eenmaal per jaar voorkwamen, werden zij ook wel jaarlijkse Sabbatten genoemd. De laatste is de wekelijkse Sabbat, iedere zevende dag van de week. De wekelijkse Sabbat is een herinnering aan de schepping (Gen.2:1-3; Ex.20:8-11). Het is geen zinnebeeld, wijzende naar de dood van Christus, zoals de offerande van de ceremoniële of jaarlijkse Sabbatten. Het heeft geen verbinding met de jaarlijkse zeven ceremoniële Sabbatten. Deze laatsten staan buiten de Sabbat van de Here (Lev.23:37-38).
Zij worden allen opgesomd in Lev.23.
-Twee met Pascha, één op de eerste dag van het feest en de andere op de laatste dag. Lev.23:4-8.
- Eén op de dag van Pinksteren, de 50e dag vanaf de morgen nadat het Pascha was gegeten. Lev.23:15,21.
- Twee verbonden met Grote Verzoendag, de eerste bij het blazen op de trompetten op de 1e dag van de zevende maand om de nadering van de verzoendag aan te kondigen (vers 24,25), de andere op Grote Verzoendag, de 10e dag van de zevende maand (vers 27-36).
- Twee op het Loofhuttenfeest, één op de eerste en de ander op de laatste dag van het feest (vers 34-39).
Deze dagen werden “Sabbatten” genoemd, omdat er aangaande ieder een bevel was: “Gij zult een heilige vergadering hebben en gij zult daarop geen dagelijks werk doen. Het zal voor u een Sabbat van rust zijn”. Lev.23:7,8,32.
Met deze lijst zal het duidelijk worden, dat de wekelijkse Sabbat altijd op de zevende dag valt maar dat deze jaarlijkse Sabbatten niet op een vaste dag in de week vielen, maar op een bepaalde dag in de maand. Precies zoals 25 december of 30 april, of iemands geboortedag elk jaar op een andere dag valt. Wanneer een ceremoniële Sabbat samen viel met de wekelijkse Sabbat (en dat gebeurde eens in de zeven jaar) dan was dat een dubbele Sabbat en werd daarom “groot” genoemd - “want de dag van die Sabbat was groot.” Joh.19:31.
Vele oprechte, maar niet goed geïnformeerde christenen hebben geleerd, dat de wekelijkse Sabbat (de Sabbat van het vierde gebod, Ex.20:10) aan het kruis werd genageld bij de dood van Christus en dat ter ere van Zijn opstanding de zondag, de eerste dag van de week, de wekelijkse Sabbat van het Nieuwe Testament is. Maar er is in de Bijbel nergens enig gezag voor deze veronderstelde verandering. Neem u in acht, want het is één van de listen van de duivel (Ef.6:11), om de mensen van de eeuwige wet van God af te trekken. De Sabbatten die in verband met de jaarlijkse feesten werden waargenomen, waren een deel van de ceremoniële wet die het offer van Christus op Golgotha voorafschaduwden, en die bij Zijn dood hun tegenbeeld ontmoetten en zo automatisch eindigden. Dit zijn de Sabbatten die aan het kruis werden genageld en afgeschaft. Dit is niet zo met de Sabbat van het vierde gebod, die een deel is van Gods eeuwige wet en nooit zal ophouden. Deze zal worden gevierd door allen die door de poorten de heilige stad binnengaan en die uiteindelijk een eeuwig tehuis zullen hebben op de nieuwe aarde (Openb.22:14; Jes.66:23).
Jezus de ware Beweeggarve
Toen de Sabbat naderde, werd het lichaam van Jezus voorzichtig van het kruis genomen en in Jozefs nieuwe graf gelegd (Joh.19:38-42). Hier rustte Hij stil gedurende de heilige Sabbat. Zijn vervolgers en moordenaars hadden hun boze voornemen volbracht, en terwijl Jezus in het graf lag vierden zij de hoogtijdag van het Pascha, die reeds zijn betekenis verloren had. Zoals Israël een grote blijde dag had bij de bevrijding uit de Egyptische slavernij en zong: “De Here heeft heerlijk getriomfeerd” (Ex.15:1,21), zo triomfeerde de hele hemel over de overwinning van de Heiland (DA 758,769; WdE 664,675). Een kreet van triomf klonk door iedere wereld! (PP 70E; PP 43N). Vroeg op de zondagmorgen (de 16e Abid), terwijl het nog donker was, kwamen de vrouwen naar de spelonk om het lichaam van Jezus met fijne kruiden te zalven; maar Hij was er niet. Twee engelen stonden bij hen in witte blinkende kleding (Luc.24:4). Eén van hen, de engel Gabriël, had de steen weggerold en vertelde hen dat Hij opgestaan was (Matt.28:1-6; DA 780; WdE 686). Zij brachten het nieuws snel naar de discipelen. Zodra de soldaten hersteld waren van het verblindende licht dat door de engelen op hen was gevallen, hetgeen hen had doen verstenen, gingen zij naar de overpriesters en vertelden hen wat hun was overkomen. Bevend gaven de priesters hen een grote omkoopsom aan geld en zeiden tot hen: “Zeg, de discipelen zijn ‘s nachts gekomen en hebben hem gestolen terwijl wij sliepen.” Matt.28:11-15; DA 782; WdE 688. Waarlijk, wat zij hadden gevreesd was gebeurd, zodat hun laatste dwaling inderdaad erger was dan de eerste (Matt.27:62-66).
Toen Jezus bij Zijn dood het zinnebeeld van het Pascha-lam vervulde, werd de verlossing gewaarborgd voor allen die het offer aanvaarden. Maar hoewel gewaarborgd, was het op die tijd nog niet voltooid. Het zal voltooid zijn wanneer het decreet uitgaat: “wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd.” Openb.22:11,12. Bij Zijn opstanding vervulde Christus het zinnebeeld van de beweeggarve van de eerstelingen (Lev.23:16). Hij was de ware beweeggarve, de “Eersteling van de opstanding.” 1 Cor.15:20. En de opstanding van hen die in de Here stierven was gewaarborgd. Het zal voltooid worden bij de eerste opstanding (Openb.20:6). Beide beelden zijn vervuld, niet alleen m.b.t de tijd, maar ook met de gebeurtenis zelf (GC 399; GS 373).
De veertig dagen na Zijn opstanding
Vroeg in de morgen van Zijn opstanding voer Christus op naar Zijn Vader (Joh.20:16,17). Hij had Zijn belofte gestand gedaan, dat Hij Zijn leven als een losprijs voor de gevallen mens zou geven. De Vader aanvaardde de offerande en bekrachtigde het verbond dat Hij met Zijn Zoon gemaakt had in Hun raad des vredes (Zach.6:13). Toen dit verbond was bezegeld ging Christus Zijn middelaarswerk beginnen (DA 819; WdE 717). Toen keerde Hij terug naar Zijn volgelingen in een wereld van zonde. Gedurende veertig dagen na Zijn opstanding bleef Christus op de aarde, Zichzelf levend vertonende, voor velen een onomstotelijk bewijs, en sprekende tot de discipelen betreffende de dingen van het koninkrijk Gods (Hand.1:3). Toen die tijd zijn einde naderde, beval Hij Zijn discipelen Jeruzalem niet te verlaten, maar te wachten tot zij met de Heilige Geest gedoopt zouden zijn en kracht om te getuigen hadden ontvangen (vers 4,5,8). Dit was de vervulling van de belofte, die Hij hen voor Zijn dood had gegeven: “Het is beter voor u dat Ik heenga, anders kan de Trooster niet tot u komen, maar als Ik heenga, dan zal Ik Hem tot u zenden”. Vanaf dat moment is de Trooster, de Heilige Geest, de vertegenwoordiger van Christus op aarde (Joh.16:7,13,14). Deze veertig dagen eindigden op de 25e dag van de tweede maand.
De heilige plaats van het hemels heiligdom binnengegaan
Na veertig dagen voer Hij opnieuw omhoog, dit maal om Zijn werk als Priester en Middelaar in de hemel der hemelen aan te vangen (DA 757; Hebr.4:19,20; GC 393). In triomf zoals geen overwinnaar ooit zal kennen, voer Hij omhoog. Maar Hij ging niet alleen. Toen Hij opvoer, nam Hij een menigte gevangenen mee (Ef.4:8). Deze kwamen uit hun graven na Zijn opstanding en gingen de heilige stad binnen en zijn aan velen verschenen (Matt.27:50-53). Christus is de Eerstgeborene uit de doden (Openb.10:17,18) en deze verlosten zijn troffeeën van Zijn triomf die Hij aan Zijn Vader presenteerde (Openb.5:8-10; DA 829,834; WdE 728,732). We weten niet wie dezen geëerden waren, maar we weten dat zij uit hun graven zijn opgewekt in landstreken waar Abel, Noach, Abraham, Isaac, Jacob, Jozef, Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Daniël, Esther, Johannes de Doper en andere edele heiligen waren begraven voordat Christus Zelf in het graf werd gelegd. Zij waren uitverkorenen en heiligen uit iedere tijd: vanaf de schepping tot aan de dagen van Christus (EW 184). Zij werden verlost uit ieder geslacht taal, volk en natie (Openb.5:8-10). Toen Hij opvoer van de voorhof van deze aarde, onttrok een levende wolk (engelen), Hem aan hun gezicht (Hand.1:19). Met vreugdeliederen werd Hij naar Zijn Vader in de hemel begeleid. Twee engelen, de meest verhevenen van de engelenschare, (dezelfde die bij Zijn opstanding aan Zijn graf waren geweest en die ook gedurende Zijn leven op aarde bij Hem waren geweest) bleven een moment bij de discipelen om hen die achter waren gebleven te troosten en te verzekeren dat Hij terug zou komen om hen tot Zich te nemen (Joh.14:1-3; Hand.1:9-11; DA 831). Eén van deze engelen was Gabriël, de engel des Heren (Luc.1:11,19). Hij neemt de positie in waaruit Lucifer (satan) viel. Hij was het die op de heuvelen van Bethlehem de geboorte van Christus aankondigde en die de steen bij Zijn opstanding van het graf wegrolde (DA 779,780; WdE 685,686).
Aan de poorten des hemels
Toen de stoet de poorten van de hemelse stad bereikte werd de volgende vraag gesteld die ongetwijfeld betrekking had op de verlosten die met Jezus meegekomen waren:
“Wie mag de berg des Heren beklimmen?
Wie mag staan in Zijn heilige stede?”
Direkt komt het antwoord:
“Die rein is van handen en zuiver van hart
Die zijn ziel niet op valsheid richt, noch bedriegelijk zweert.” Psalm 24:4.
Met dit antwoord ontvingen deze gunstelingen de zegen van de Heer (vers 5). Zij waren voorbereid om de heilige Stad binnen te gaan.
Het welkomslied
Dan begint die wonderlijke welkomszang. Met verrukking en overgave zingen de engelen tot hen daarbinnen: “Heft, poorten uw hoofden omhoog en verheft u, gij aloude ingangen, opdat de Koning der Ere ingaat.” Psalm 24:7. De wachters daarbinnen antwoorden vol vreugde: “Wie is toch de Koning der Ere?”
Dan komt het antwoord van de begeleidende engelen: “De Here, sterk en geweldig, de Here sterk in de strijd. Heft, poorten, uw hoofden omhoog en verheft u gij aloude ingangen, opdat de Koning der Ere ingaat!” Opnieuw vragen de engelen daarbinnen: “Wie is toch die Koning der Ere?” En het antwoord klinkt terug: “De Here der heerscharen, Hij is de Koning der Ere”. Selah. Psalm 24:7-10. In deze wisselzang, zingen zij over en weer tot de hele hemel echode door hun vreugdevolle muziek. Selah! Deze wonderlijke beurtzang eindigt met het woord “Selah”, dat in de muzikale naamgeving van het hebreeuws zo’n wonderlijke betekenis heeft, dat het nooit weggelaten mag worden bij het lezen. Eén expert verklaart dat het een uitroep is die gelijk staat met “Halleluja” en correspondeert met “het amen”, dat veel van onze lofzangen afsluit. Anderen verklaren dat het een pauze aanwijst in de muziek wanneer de stemmen zwijgen, terwijl de instrumenten van het orkest met meer kracht tijdens de pauze aanzetten. Anderen zeggen dat dit aanduidt dat, dat wat gezegd is altijd onthouden moet worden, dat het een woord van nadruk is, gebruikt om gewicht en belang aan te geven en te wijzen op de waarheid van wat is gezongen of gesproken. Waarschijnlijk zijn de meningen van al deze mensen enigermate in overeenstemming met de betekenis van dit woord, nl. het algemeen idee: hier is iets van buitengewoon belang, sta hierbij stil, mediteer en denk er over na. Welke betekenis we ook verkiezen te aanvaarden, haar plaatsing in de 24ste psalm leidt tot de conclusie, dat, toen de stoet de poorten van de stad bereikte, zij even voor een korte pauze van rust stilstond. Toen werden de poorten van de stad Gods wijd geopend en de engelenmenigte haastte zich de stad binnen temidden van een uitbarsting van verrukkelijke muziek (DA 835; WdE 733). Toen de engelen die Jezus vergezelden zich aansloten bij de reeds aanwezigen in de stad, vormden zij een verenigd koor van tienduizend maal duizenden engelenstemmen. Dan in een toon hoger en met alle aangename variatie’s van de slotakkoorden van een machtig oratorium, scheen heel de hemel van vreugde over te stromen, toen zij de grote finale van het loflied zongen:
“Selah! Selah! Hal-le-lu-ja! Hal-le-lu-ja! Hal-le-lu-ja! Amen... A-men!”
Met zo’n vertoon van verheven muzikale kracht mogen we er zeker van zijn dat deze slotjubel van vocale en instrumentale muziek, een gewicht en een nadruk gaven aan één van de mooiste muzikale composities ooit geschreven!
Een Koninklijke ontvangst
Toen de eeuwige deuren openzwaaiden en de opgestane Heiland over de drempel van het hemels heiligdom stapte, wat een menigte stond de zachtmoedige en nederige Heer daar op te wachten. Wat een ontvangst! Niet slechts het ontelbare gezelschap engelen (Hebr.12:22) is vergaderd om hun vereerde Aanvoerder te eren, maar hier zijn ook àlle vertegenwoordigers van de niet gevallen werelden. Allen zijn daar aanwezig. De hemelse raad voor wie Lucifer, God en Zijn Zoon had beschuldigd; over Hem had satan gedacht zijn heerschappij te vestigen. Allen zijn daar om de Verlosser welkom te heten en zij verlangen Zijn triomf te vieren (DA 833,834; WdE 732). Hier aan de deur van het hemels heiligdom, (het tegenbeeld van de deur van het aardse heiligdom, de werkelijke poort van de hemel) is de Vader Zelf gekomen, om Zijn Eniggeboren en zo geliefde Zoon welkom te heten. Gezeten op Zijn geweldige troon van onbeschrijfelijke glorie, omcirkeld door de regenboog van de belofte en omringd door cherubijnen en serafijnen, ziet Hij verlangend uit naar de komst van de Overwinnaar. In deze verheven positie is Hij de meest prominente figuur in deze grote vergadering. Hier ging Christus eens en voor altijd het heiligdom binnen, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf. Hij ging niet de heilige plaats met handen gemaakt binnen, (welke een beeld is van het ware), maar in de hemel zèlf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen (Hebr.9:12,24). Gods troon; een bewegende troon.
Vraagt u hoe dat kan, dat Gods troon toen in het heilige van het hemels heiligdom verscheen, inplaats van in het heilige der heiligen, zoals gesymboliseerd in het aardse heiligdom? Daar het aardse slechts een schaduw was, kon het niet ten volle het hemelse verzinnebeelden omdat haar delen zoals de ark, het gouden altaar, de kandelaar enz. geen leven in zich hadden terwijl de tegenbeelden in het hemels heiligdom vol van leven en activiteit zijn. Gods troon, het tegenbeeld van de ark met het verzoendeksel, is een levende bewegende troon. Soms wordt hij op de drempel van het huis gezien, dan weer voor de deur en dan staat hij boven de Cherubijnen (Ezech.9:3,10,18; Openb.4:1-6). Waarheen de Geest gaat (dat is, waarheen God wenst te gaan), daarheen gaat ook de troon (Ezech.1:12,20). We moeten daarom concluderen, dat toen Christus bij Zijn hemelvaart het heilige binnenging om Zijn werk in het hemels heiligdom te beginnen (als Hogepriester), God met Zijn levende troon naar de drempel van het huis ging, (dat is de deur van de heilige plaats), om Zijn Zoon welkom te heten.
Toen Christus Zijn werk als Pleiter begon in het heilige der heiligen, werd Gods troon verplaatst of geplaatst boven de cherubijnen in het heilige der heiligen (Dan.7.9). Wanneer Christus naar de aarde terugkomt, zit Hij op des Vaders troon: “gezeten aan de rechterhand der Macht.” Matt.26:64. En uiteindelijk op de verloste aarde, zal de troon van God in de stad zijn, waar Christus met de Vader zal zitten op Zijn troon (Openb.22:3; 3:21). Zo is, vanaf het begin van Christus werk in het hemels heiligdom, totdat de koninkrijken van de wereld onderworpen zullen zijn aan onze God en Zijn Christus (Openb.11:15), de troon van God niet op een onveranderlijke plaats gevestigd, maar veranderd Zijn verblijfplaats naar gelang het werk dit vereist. Dit stemt overeen met de uitleg van zulke betrouwbare autoriteiten als Uriah Smith, S.N. Haskell en anderen.
Een levende troon
De troon van God is het centrum van leven en macht, waaruit de hemelse boodschappers zich als “wervelwinden” of “bliksemschichten” spoeden om de goddelijke boodschappen over te brengen (Ezech.1:4,14). Zij zijn dienende geesten, uitgezonden ten dienste van hen die erfgenamen der verlossing zijn (Hebr.1:14). Zij worden uitgezonden van Hem die op de troon zit. Want vanuit de troon gaan niet alleen bliksemstralen maar ook donderslagen en stemmen als van een bazuin (Openb.4:5; 1-10).
In het midden van de troon, rondom iedere zijde, zijn vier levende wezens met de aanblik als van brandende vuurkolen en fakkels en zij snelden heen en weer als bliksemschichten (Ezech.1:5,13-14).
Zij waren rondom vol ogen (Ezech.10:12; Openb.4:6). En hun vleugels waren met elkaar verbonden (Ezech.1:5,9). Dit wijst erop, dat elk een groep van wezens vormt. Johannes zegt dat de eerste groep op een leeuw leek, de koning der dieren, de os zag eruit als een dienstknecht, die de mens in zijn totaliteit voorstelt en de vliegende adelaar die goddelijkheid symboliseert. Deze vier groepen zijn van de aarde verlost (Openb.5:8-10). Het enige bijbels verslag van een verloste schare die nu in de hemel is staat opgetekend in (Matth.27:52,53). En dat zijn zij, die uit hun graven kwamen na Zijn opstanding en met Christus opvoeren om Hem als priesters bij te staan in het sluitingswerk van de verlossing (Openb.5:9,10). Ieder werd door een wiel, een levend wiel vergezeld, want de Geest van de wezens was in hen (Ezech.10:9,17). Zij waren hoog en ontzagwekkend. Hun velgen waren rondom ogen (Ezech.1:18). Het was alsof er een wiel binnenin een wiel was. Hun gehele lichaam, hun rug, hun handen en hun vleugels en de raderen waren rondom vol ogen, en alle vier hadden zij hun wiel (Ezech.10:10,12). Van hieruit bezien lijkt het dat de vier wielen (zoals de vier levende wezens groepen zijn van hemelse wezens), gerangschikt zijn in de vorm van wielen of anders een deel van de levende wezens zelf uitmaken. Hoe het ook zijn mag, zeker is, dat vleugels en wielen, wervelwinden en bliksemschichten, absoluut géén onbeweeglijkheid voor stellen. Ellen White zegt in II Schatkamer 371-372 dat de engelen, de gemeente in de hemel, het binnenste rad is, en de gemeente op aarde het buitenste rad. Tot het binnenste rad behoren dan automatisch de verlosten die daar reeds zijn.
Een heerlijke, verheven troon
Bij de beschrijving van de “troon van God” zegt Jeremia: “Troon der heerlijkheid, van ouds verheven, plaats van ons heiligdom” en Jesaja zegt: “Ik zag de Here zitten op een hoge en verheven troon en Zijn zomen vulden de tempel.” Jer.17:12; Jes.6.1. Maar Ezechiël geeft de meest komplete beschrijving.
Hij zegt dat boven de hoofden van de levende wezens met hun wielen, zich een soort “uitspansel” bevond... waarboven iets te zien was dat leek op een troon... met daarop een gedaante die er uit zag als een mens (Ezech.1:22,26).
Deze verschijning kan niemand anders zijn dan de grote Jahweh, of Jezus Die, samen met Zijn Vader, op de troon zit. Rondom de troon is onbeschrijfelijke helderheid en heerlijkheid: schitterende briljante kleuren, die enerzijds de aanblik hadden van een verterend vuur en anderzijds de kleur van lazuursteen weerspiegelden (Ezech.1:4,26).
Mozes zei, dat de troon rustte op een plaveisel van saffier of lazuursteen (helderblauw); net als de hemel zelf in al haar klaarheid (Ex.24:10). De wielen hadden de kleur van beryl: een groenblauwe kleur. De voeten van de wezens fonkelden als gepolijst koper (Ezech.1:7-28). Rondom de troon was een regenboog (Openb.4:3). Een regenboog, glorieuzer en luisterrijker dan ooit aan de hemel gezien is.
Toen Paulus werd opgetrokken in het paradijs, zei hij van de dingen die hij hoorde en zag: “Het is ongeoorloofd voor een mens ze uit te spreken,” of zoals Moffatt het zegt: “Geen menselijke lippen kunnen het herhalen.” 2 Cor.12:4. Een studie van de hoofdstukken 1 en 10 van Ezechiël en van Openbaring 4, zal iedereen overtuigen dat menselijke taal niet bij machte is het wonderbaarlijk samenstel en de heerlijkheid van de troon van God te beschrijven! Voor ons mag het verwarrend schijnen, maar in werkelijkheid is alles volmaakt en geheel in harmonie. Voor deze schitterende troon, de troon van de Vader in tegenwoordigheid van de engelenstoet, van al de engelen des hemels en de vertegenwoordigers van de niet gevallen werelden staat de Zoon van God.
De inhuldiging en de kroning van Christus
Direct na Zijn hemelvaart begon de inhuldiging van Christus tot een heilige dienst. Een van de méést in het oog springende feiten was Zijn kroning. Hij die voor korte tijd beneden de engelen gesteld was, vanwege het lijden des doods opdat Hij voor ieder de dood smaken zou, Hij die (slechts kort tevoren) de schandelijke doornenkroon voor het menselijk geslacht droeg, symbool van de vloek der zonde, is nu aan de rechterhand van de Vader op de troon der heerlijkheid gezeten (Ef.1:17,29). In deze verheven positie is Hij gekroond met heerlijkheid en eer (Ef.1; Hebr.2:9) en werd Hij geproclameerd tot “KONING DER ERE”. Psalm 24:7-10. Dit was Zijn eerste kroning. In den beginne was Adam voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, maar niet vanwege het lijden des doods; ook hij was gekroond met eer en heerlijkheid (Psalm 8:5,8). Hem werd heerschappij over de gehele aarde gegeven. Door ongehoorzaamheid verloor hij de kroon der ere en de heerschappij over de gehele aarde. Door ongehoorzaamheid kwam hij onder de macht van de dood. Toen werd Jezus “de Heer van de hemel,” de tweede Adam waarmee Hij Zijn verbond met de Vader vervulde éér de wereld geschapen werd (1 Cor.15:45,47). Toen Hij op Golgotha de overwinning behaald had en Hij later opvoer naar het heilige van het hemels heiligdom, verwelkomde Hem de gehéle hemel als de “KONING DER ERE”.
Wanneer de aarde is vernieuwd, zal de hemel naar de aarde worden overgebracht en het nieuwe Jeruzalem (waar de troon van God is) zal haar hoofdstad zijn: de zetel van het hele universum (GC 426,427; GS 398,399). Dan zal de verloren heerschappij geheel worden hersteld. De tweede Adam zal bezit van haar nemen en de heerschappij zal op Zijn schouders zijn (Jes.9:5). Als Koning van de nieuwe aarde zal Hij in eeuwigheid blijven regeren (Zach.14:9). Temidden van de aanbiddende vergaderde menigte troont Christus met Zijn Vader en vanaf deze tijd deelt Hij de troon met Zijn Vader (Marc.16:19; Col.3:1; DA 832; WdE 730). Toen de Vader Hem ontving en Hem als Koning proclameerde, omsloten Zijn armen de Zoon. Er staat geschreven: “Hem moeten alle engelen Gods huldigen.” Hebr.1:6; DA 834; WdE 733. Bij deze proclamatie knielde de grote menigte engelen aanbiddend voor Hem op de grond neer, terwijl vreugdevolle klanken de hemelse hoven vulden. “Waardig is het Lam dat werd geslacht, om te ontvangen de macht en de rijkdom en de wijsheid en de sterkte en de eer en de heerlijkheid en de lof.” Openb.5:11,12. De hele hemel galmt van hun stemmen in lof verkondigend: “Hem die op de troon gezeten is en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden.” Openb.5:13; DA 834; WdE 733. Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is (Hand.2:33), is Christus inderdaad verheerlijkt met de glorie die Hij had bij de Vader, éér de wereld was (Joh.17:5). Dit was ‘s hemels tweede viering van Zijn triomfantelijk werk in het belang van ‘s mensen verlossing.
De zalving met de Heilige Geest
De slotgebeurtenissen van Christus’ inhuldiging waren Zijn zalving en de zalving van het heiligdom (Dan.9:24). Toen dit plaatsvond, daalde de Heilige Geest in rijke stromen op de discipelen (AA 38; JR 26,27). Dit was voor hen de bevestiging uit de hemel, dat de inhuldiging van de Verlosser voltooid was (AA 39; JR 27). Dit geeft aan dat het verlossingswerk, verzinnebeeld in het aardse heiligdom, nu volledig op het heiligdom in de hemel was overgedragen. De zalving van Christus voor het heilig ambt in de hemel en de zalving van de gemeente om medewerkers met Hem te zijn op aarde, zijn gebeurtenissen die met elkaar in verband staan. Toen de gemeente der gelovigen (het vergaderende aantal werd op ongeveer honderd en twintig geschat. Hand.1:13-15), allen één van geest en in één plaats bijeen waren, daalde de Heilige Geest in stromen neer en overspoelde de gemeente (AA 38, JR 26; Col.1:21; LLD 68). Het gehele huis werd vervuld, en zij zagen tongen van vuur op een ieder van hen (Hand.2:1-4). Dit was de vervulling van “Zijn belofte”: “Gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden.” Niet vele dagen na deze, zou deze gebeurtenis hen macht geven om Zijn getuigen in Jeruzalem te zijn; maar ook in Judea en heel Samaria en zelfs tot het uiterste der aarde (Hand.1:5,8). Deze doop vond plaats toen de dag van Pinksteren volledig was begonnen. De nacht was voorbij en het was nu het derde uur van de dag, dat is ongeveer 9.00 uur ‘s morgens (Hand.2:15). De dag was volledig aangebroken.
Pinksteren het einde van het Pascha
«Pinksteren was niet een op zichzelf staande dag. Het was verbonden met het Pascha. De beweeggarve van het Pascha en de twee beweegbroden op Pinksteren verbonden deze twee feesten tezamen.» SBDict. 1914, article Pentecost. «De Joden noemden Pinksteren de slotvergadering van het Pascha.» FBEncy. 1914. Het feit dat Christus’ ingaan in het heilige van het hemels heiligdom, het einde kenmerkte van de door God erkende dienst van het aardse heiligdom en het begin van Christus’ bediening in het hemelse heiligdom, is een van de hoogtepunten van het verlossingswerk. Daarom doen we er goed aan deze feiten vanuit verschillende standpunten te bestuderen.
Ten eerste, vanuit het gezichtspunt van de voorgeschreven geregelde dienst
Het Pinksterfeest wordt weergegeven in Lev.23:16:20: dit bestond uit “een nieuw spijsoffer” (twee beweegbroden); de eerstelingen van de late oogst (vers 16,17) aan de Here God gegeven. Zeven éénjarige lammeren, een jonge stier en twee rammen werden tezamen, met hun spijsoffer en hun plengoffer (vers 18) als brandoffer gebracht. Een jonge geit voor een zondoffer (vers 19), twee éénjarige lammeren voor vrede offers samen met de broden als een beweegoffer (vers 19,20) gebracht.
Dit schijnt een volle dagdienst te zijn geweest en toch vermeldt de Bijbel niet dat het Pinksteren van Handelingen twee hiermee in verband kan worden gebracht. Inplaats van deze zinnebeeldige offers, die alle met de kruisiging werden weggedaan, werd de hele dag gewijd aan de gave en het werk van de Heilige Geest, gebeurtenissen die geheel anders waren dan de geregelde Pinksterdienst zoals dat in Leviticus wordt beschreven.
Ten tweede, vanuit het gezichtspunt van de opeenvolgende gebeurtenissen
Zoals reeds opgemerkt, was het Pinksterfeest van Handelingen twee het besluit (slot) van het Pascha dat Jezus een dag eerder at op de 14e Nisan. Het Pinksteren van Hand. 2 zal helpen dit duidelijk te maken. In de nacht van het Pascha werd Jezus verraden. De laatste hoofdstukken van alle vier evangeliën zijn gewijd aan het verslag van Zijn lijden (verbonden aan het verraad en kruisiging), maar ook aan Zijn begrafenis en opstanding. Het eerste hoofdstuk van Handelingen geeft een beschrijving van de veertig dagen na Zijn opstanding, Zijn hemelvaart en de aanwijzing van Mattias tot apostel en verder dat zij in de bovenzaal eendrachtig bijeen vergaderd waren (Hand.1:3,9,13-15,26). Handelingen 2 vervolgt dan met een verslag van de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag als zij (de kerk van de gelovigen, AA 38; JR 26) allen eendrachtig bijeen zijn. Hand.2:1. Maken al deze elkaar opvolgende en met elkaar verbonden gebeurtenissen ons niet duidelijk, dat het Pinksteren van Hand. 2 als het hoogtepunt gezien kan worden van het Pascha dat Jezus at?
Ten derde, vanuit het gezichtspunt van de doop met de Heilige Geest
Het is zeker, dat de Heilige Geest niet kwam tot de ongelovige Joden. Waren deze leiders op die wijze geleid geweest, dan zouden zij Judas niet tegen een “heerlijke prijs” (Zach.11:12-13) omgekocht hebben om zijn Heer te verraden. Zij zouden niet hebben geroepen: “Kruisig Hem”, tot Pilatus tijdens de rechtszitting. Zij zouden de wachten geen “grote som” geld hebben betaald om over Zijn opstanding te liegen, noch zouden zij de apostelen in de gevangenis hebben geworpen (Hand.4:1-3), omdat zij de gekruisigde, verrezen en opgevaren Heiland predikten.
Ten vierde, vanuit het historische standpunt belicht
De term “historisch” toegepast op het Pascha en Pinksteren, heeft betrekking op de regelmatig steeds terugkerende viering op vastgestelde data. De 14e Nisan was de historische datum voor het slachten van het Pascha-lam, de 15e Nisan voor het eten van de Paschamaaltijd, de 16e Nisan voor het offeren van de beweeggarve. Vijftig dagen na de offerande van de beweeggarve begon het Pinksteren (Lev.23:15,16). Terwijl al deze data bijbels correct zijn en vijftien eeuwen lang nooit zijn gewijzigd moeten we niet vergeten, dat de inzettingen die deze dagen voorschreven, aan het kruis werden genageld. Het Pascha had zijn tegenbeeld in Christus, ons Pascha, ontmoet (1 Cor.5.7). De beweeggarve van de eerstelingen had haar tegenbeeld in Zijn opstanding ontmoet (1 Cor.15:20). Pinksteren ontmoette zijn tegenbeeld op de vijftigste dag, vanaf de morgen nadat Christus het laatste ware Pascha had gegeten. Toen zond Hij Zijn vertegenwoordiger, de Heilige Geest, de Trooster, tot de aardse gelovigen (Joh.16:5-15; Hand.2:1-3). Met de dood van Christus werd de ceremoniële wet afgeschaft. Zij had haar betekenis verloren en werd niet meer door God erkend. Dit feit kenmerkt het einde van de hebreeuwse kerk en het luidde het begin van het christelijke tijdperk in. Zoals we juist hebben gezien is de gave van de Heilige Geest aan de kerk van gelovigen het hoogtepunt van het Pascha, dat Jezus met de twaalven at. Het is de énige keer in de bijbelse geschiedenis, dat viering van deze vastgelegde datum werd veranderd. Maar zoals reeds opgemerkt was deze verandering noodzakelijk, vanwege de omstandigheden rond de dood van Christus. Het is waar dat de Joden nog vele jaren doorgingen met de formele routine van deze inzettingen. Dit wordt getoond in Hand.20:16 en 1 Cor.16:8 (de enige twee plaatsen naast Hand. 2), waar het woord Pinksteren in de Schrift staat. Beiden geven verslag van de beslissing van Paulus om de Joden op Pinksteren te ontmoeten. Zijn bedoeling hiervan was niet om Pinksteren te vieren; want hij wist heel goed dat het als goddelijke inzetting, was weggedaan, maar omdat op die tijd een grote schare Joden vergaderd was, bood deze zeldzame gelegenheid de kans om het evangelie aan grote aantallen te prediken en indien mogelijk om enigen van hen voor Christus te winnen. Dit laatste Pinksterfeest was één der opmerkelijkste in de geschiedenis van de kerk, en was slechts te vergelijken met het Pinksterfeest waarop God Zijn wet afkondigde op de Sinaï. De afkondiging van de wet in Ex. 20 viel op de Pinksterdag. Zo werd op het eerste Pinksterfeest van de N.T. kerk, de dood en de opstanding van Christus met kracht verkondigd.
Op deze wijze werden traditie’s en bijgeloof (door de priester overgebacht) uit de geest van de discipelen weggevaagd en de leringen van de Heiland aanvaard (AA 44; JR 32). Die dag werden ongeveer 3000 zielen toegevoegd. Later vermenigvuldigde zich het aantal discipelen in Jeruzalem en ook een talrijke schare van de priesters gaf gehoor aan het geloof (Hand.2:41; 6:7).
Hierdoor werden de leiders van de tempel zeer verontwaardigd, omdat de apostelen de opstanding uit de doden door Jezus predikten en door de wonderen die zij in Zijn naam verrichten (Hand.4:2; AA 40). Daarom sloegen zij terzelfde tijd de handen aan hen en hielden hen tot de volgende dag vast (Hand.4:2,3). Dit was het einde van de Pinksterdag, zoals in Hand. 2 beschreven staat: de dag toen de Heilige Geest op de kerk (de hele vergadering van gelovigen) werd uitgestort. De daarop volgende dag vergaderden de priesters en de leiders van de tempel in Jeruzalem (Hand.4:5,6). Het was de historische tijd om het Pinksterfeest te vieren. Maar kwamen zij voor dat doel bijeen?
De Bijbel zegt het niet, maar of ze het nu wel deden of niet, het historische Pinksterfeest van de 6e Nisan is afgeschaft en de Bijbel maakt geen melding meer van haar viering.
De vroege en de late regen
Voor de tweede komst van Christus zal er een àndere uitstorting van de Heilige Geest zijn, gelijk aan Pinksteren, op de ware gelovigen van de kerk en met grotere kracht. De uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag was de vroege regen, maar de late regen zal de oogst doen rijpen en zal overvloediger zijn! (COL 121; LLD 68; Joël 2:23; Hosea 6:3; GC 611,612; GS 564,565).
De late regen wordt verzinnebeeld door een andere engel, die met grote kracht van de hemel afdaalt; “en de aarde werd door zijn lichtglans verlicht.” Openb.18:1. Deze engel zal zijn stem met de derde engel verenigen (Openb.14:9,10) en kracht en macht aan de boodschap geven, totdat deze aanzwelt tot een luide roep (EW 277,271; EG 326,322).
Niettegenstaande de geestelijke duisternis en vervreemding van God die in de kerken heerst die het grote lichaam van Babylon vormen, bevindt het grootste deel van Christus’ ware volgelingen zich nog in hun gemeenschap (GC 390; GS 366). “Dezen” zegt Jezus, “zijn de andere schapen welke nog niet van deze kudde zijn maar die zal Ik ook inbrengen.” Joh.10:16. Wanneer de luide roep van de derde-engelboodschap deze oprechte christenen, die hongeren en dorsten naar de waarheid van Gods woord, bereikt, zullen zij die boodschap aanvaarden en in de kudde van de Goede Herder komen en het zal dan één kudde en één herder zijn. Evenals de sterren des hemels die alleen bij nacht te zien zijn, zullen deze getrouwen helder schijnen. God heeft een overblijfsel bewaard dat in het duister zal lichten om aan een afvallige wereld te tonen hoe gehoorzaamheid aan Zijn wet een veranderende macht in het leven zal blijken te zijn! (PK 188,189E; PK 119N).
De Heilige Geest in onze levens vandaag
Toen Christus en het hemels heiligdom gezalfd werden, werden de discipelen vervuld met de Heilige Geest, want de belofte aan de eerste christenen was: “Bekeer u en wordt gedoopt en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen.” Hand.2:28. Deze belofte is niet alleen voor de eerste gelovigen, maar het is ook voor een ieder waar bekeerd persoon die vandaag berouw heeft en gedoopt wordt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest (Matt.28:19).
In Paulus dagen waren zekere christenen die door Johannes de doper waren gedoopt met de doop der bekering die beleden: “Wij hebben zelfs niet gehoord dat er een Heilige Geest is.” Eenmaal gedoopt in de naam van de Here Jezus spraken zij in tongen (Hand.19:2-7) en evenals de discipelen van Hand. 2 waren zij nu bereid om gezanten van Christus te zijn. Toen Christus op het punt stond op te varen, waren Zijn laatste woorden tot de discipelen: “Gij zult macht ontvangen nadat de Heilige Geest over u is gekomen en gij zult Mijn getuigen zijn. Zowel in Jeruzalem, als in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste van de aarde (Hand.1:8). Deze gave van de Heilige Geest is ook nu nog de belofte van de Vader aan Zijn discipelen. De opdracht van Christus om het evangelie over heel de wereld uit te dragen was niet alleen voor de eerste christenen, maar ook voor Zijn volgelingen tot het einde van de tijd. Zou het voor ieder van ons niet goed zijn onze persoonlijke christelijke ervaring na te gaan en te gedenken dat God meer gewillig is ons de gaven van de Heilige Geest te geven, dan ouders goede gaven geven aan hun kinderen?” Luc.11:13. Toen de inhuldiging van Christus voltooid was, begon Hij Zijn dienst in het heilige van het hemels heiligdom en zond Zijn volgelingen de Trooster, de Heilige Geest, om voor altijd bij hen te blijven. Met Zijn blijvende aanwezigheid zullen we de vruchten van de Geest dragen: “Liefde, blijdschap, vrede, verdraagzaamheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid en matigheid.” Gal.5:22. Als dit een te hoge maatstaf lijkt dan zal de Heilige Geest onze zwakheden te hulp komen (Joh.14:16,17; Rom.8:26). Hij is ook de Geest der waarheid (Joh.16:13) om ons alle dingen te leren. Van onze kant betekent dit getrouwe gebedsvolle studie van de Bijbel en zachtmoedige gehoorzaamheid aan al zijn leringen, om de heiligen toe te rusten... tot we allen de eenheid des geloofs en de volle kennis van de Zoon van God bereikt hebben, de mannelijke rijpheid... dat we voortaan geen kinderen meer zijn, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer... Maar indien wij ons aan de waarheid houden groeien wij in liefde in elk opzicht naar Hem toe (Ef.4:12-15). Ons te meten aan deze standaard door ons oprecht te wijden voor de verkondiging van dit evangelie van het Koninkrijk is in heel de wereld tot een getuigenis voor alle volken, en de maat van de Heilige Geest in ons leven.
Jezus onze voorloper
Toen Christus Zijn werk in het hemels heiligdom begon, werd Hij onze voorloper (Hebr.6:20). Het doel van een voorloper is om de nadering van een belangrijk persoon aan te kondigen. Hij wordt altijd met blijdschap begroet, maar wanneer hij gepasseerd is, richt de aandacht van de toeschouwers zich op diegene waarvan hij de voorloper is. Toen de inhuldiging van onze voorloper voltooid was, richtte de aandacht van de hemel zich op de kerk op aarde. Van die tijd af is zij het centrum van de aandacht geweest, het voorwerp van het verlangen en de zorg van de hemel. Christus leeft altijd om Zijn volgelingen op aarde te versterken en te bemoedigen (Hebr.7:25). Verlossing neemt nu de aandacht van onze Heer en Heiland in beslag. Dit feit bevestigt de hoop dat allen die vluchten naar Gods veilige en vaste schuilplaats, dit als een “anker der ziel” zullen ervaren (Hebr.6:18-20). Sinds Hij het eerste voorhangsel als onze voorloper binnenging, zijn de hemel en de aarde nauw met elkaar verbonden geweest. Maar pas als de verlosten staan aan de glazen zee zal Hij het resultaat van zijn moeitevol lijden zien tot verzadiging toe (Jes.53:11).
(“HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD” Sarah E. Peck)