De Vrijsteden
De Vrijsteden
In de vroegste geschiedenis van onze wereld werd geregeld, dat een moordenaar gestraft zou worden. “Wie bloed van de mens vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden” Dat was het bevel van de HEERE.
De naaste bloedverwant van de vermoorde doodde meestal de moordenaar. Maar voor het geval, dat door de opwinding van het moment er overhaast gehandeld zou kunnen worden – en er mensen gedood zouden kunnen worden die de dood niet verdienden – opende God de mogelijkheid, dat de schuldige kon vluchten en Zijn altaar kon vastgrijpen. Niemand kon van het altaar worden weggesleept zonder onderzoek. Als uit dat onderzoek bleek, dat de schuldige met voorbedachten rade gehandeld had, dan werd hij van het altaar weggehaald en gedood. In andere gevallen werd zijn leven gespaard (Exodus 21:13–14).
Toen de kinderen van Israël het beloofde land waren binnengegaan, werden zes steden apart gesteld als vrijsteden. Deze steden waren gunstig gelegen, drie aan beide oevers van de Jordaan (Jozua 20:2, 7, 8). De wegen naar deze steden moesten altijd goed onderhouden worden, zodat iemand die op de vlucht was voor een bloedwreker niet in zijn vlucht werd gehinderd (Deuteronomium 19:3). De steden waren hooggelegen, zodat ze op afstand zichtbaar waren.
Wanneer een schuldige de poort van de vrijstad bereikte, moest hij “zijn zaak openlijk aan de oudsten van die stad mededelen,” voordat hij in de stad werd toegelaten (Jozua 20:3–5). Zijn zaak werd ook berecht door de rechters van de stad dichtbij waar het dodelijk incident was gebeurd. En als het geen moord met voorbedachten rade was, maar het was per ongeluk of zonder opzet gebeurd, dan mocht zo iemand weer terugkeren naar de vrijstad waarheen hij gevlucht was (Numeri 35:12, 24, 25).
De Heiland verwijst naar dit oordeel in Mattheüs 5:21. Als de schuldige op enig moment buiten de grenzen van zijn vrijstad kwam, kon hij door de bloedwreker gedood worden. “Want hij die een doodslag begaan heeft, had in zijn vrijstad moeten blijven” (Numeri 35:26–28). Het bevel was: “Hij zal dan in die stad blijven wonen … tot de dood van de hogepriester, die er in die dagen zal zijn. Dan zal de doodslager mogen teruggaan … naar zijn huis, naar de stad, waaruit hij gevlucht was” (Jozua 20:6 NBG).
Vrijsteden in Israël waren heel anders dan de asyla van de Grieken en Romeinen. Deze dienden vaak als bescherming voor de meest lichtzinnige types. De vrijsteden dienden als bescherming van uitsluitend die mensen, die iemand zonder vijandige bedoelingen hadden gedood. De vrijsteden waren van de Levieten. Dus de mensen die daar verbleven, stonden onder de meest gunstige invloed. Ze gingen om met de godsdienstige leraren van Israël. Ze hadden alle gelegenheid om hun leven te beteren en een rechtvaardig karakter te vormen.
De voorschriften over de vrijsteden vormden slechts een onderdeel van het uitgebreide systeem van Levitische voorschriften en rituelen. Die onderwezen uiteindelijk de eenvoudige waarheden van het evangelie van Christus. Tyndale zegt: “Er straalt een ‘sterrenlicht van Christus’ door in alle Levitische rituelen. Maar in sommige is ‘het licht van de heldere dag’ zó duidelijk te zien, dat hij niets anders kan, dan geloven, dat God aan Mozes van tevoren de geheimenissen van Christus heeft laten zien, en ook de manier waarop Hij zou sterven” Dr. Adam Clarke zegt, dat het hele evangelie verkondigd kan worden vanuit de bijzonderheden, die over de vrijsteden gegeven zijn.
Het was Gods bedoeling, dat elke keer, dat een Israëliet naar één van de vrijsteden keek, hij of zij herinnerd zou worden aan Christus, “de Schaapstoren, de Vesting van de dochter van Sion” (Micha 4:8 KJV). Iedere ziel, met zonden beladen, kan bij Hem toevlucht zoeken.
Satan, de aanklager, jaagt op ieder van ons. Hij “gaat rond als een brullende leeuw, op zoek naar wie hij zou kunnen verslinden” (I Petrus 5:8). Maar iemand die zich afkeert van de zonde en naar gerechtigheid zoekt, is veilig beschermd door het verzoenend bloed van Christus (Exodus 12:13; I Johannes 1:7, 9).
Salomo, die door verzoekingen en zonden was omringd, begreep waar het hier om gaat. Hij schreef: “De naam van de HEERE is een sterke toren; de rechtvaardige haast zich daarheen en is onaantastbaar” (Spreuken 18:10 NBG). David wist wat het betekent, om in de ware vrijstad te mogen verblijven. Hij zei: “Ik zeg tegen de HEERE: mijn Toevlucht en mijn Burcht; mijn God, op Wie ik vertrouw!” (Psalm 91:2).
Je kon de vlucht naar een vrijstad niet uitstellen. Zodra het dodelijk incident was gebeurd, moest de schuldige onmiddellijk vluchten. Geen enkele familieband kon hem beschermen. Zijn leven hing ervan af, of hij snel genoeg een vrijstad kon bereiken. O, nam iedereen deze les maar ter harte! In plaats van uit te stellen, en te proberen het geweten dat ons aanklaagt te sussen, moeten we onmiddellijk tot Christus vluchten, wanneer we weten dat we gezondigd hebben. Belijd je zonden, en blijf in het toevluchtsoord, dat Christus bereid heeft. Hij heeft zoveel geschonken, zodat wij allemaal “een krachtige vertroosting zouden hebben, wij die tot Hem de toevlucht genomen hebben, om de hoop die voor ons ligt, vast te houden” (Hebreeën 6:18).
Vroeger vond degene die naar de stad gevlucht was, binnen haar muren het leven. Maar de dood wachtte hem of haar, als hij buiten haar grenzen kwam. De geliefde discipel kende deze waarheid, toen hij schreef: “En dit is het getuigenis, namelijk dat God ons het eeuwige leven gegeven heeft; en dit leven is in Zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet” (I Johannes 5:11–12). Het is niet voldoende, alleen in Jezus te geloven. We moeten in Hem blijven, als we hoop willen hebben om het eeuwige leven te verwerven. God heeft beloofd: “Ik, de Here, uw God, grijp uw rechterhand vast” Iemand, die binnen het toevluchtsoord blijft, zal Zijn beschermende zorg leren kennen en ervaren. En wanneer je soms door de vijand aangevallen wordt, kun je de Heiland horen zeggen: “Vrees niet, Ik help u” (Jesaja 41:13 NBG).
In het oude Israël kon degene, die zijn toevlucht in een vrijstad had gezocht, niet een deel van zijn tijd buiten de stad doorbrengen, en de rest van de tijd binnen haar beschermende muren. Buiten de stad was je geen ogenblik veilig. Net zo is onze enige veiligheid, te verblijven “in de schuilplaats van de Allerhoogste,” en te overnachten “in de schaduw van de Almachtige” (Psalm 91:1). Niemand kan twee heren dienen (Mattheüs 6:24). We kunnen niet het beste van onze tijd aan de wereld en haar pleziertjes geven, en dan hopen, dat we voor de uiteindelijke gevolgen van de zonde beschermd zullen zijn. We zullen ons “loon,” onze uiteindelijke beloning, ontvangen uit handen van de meester die we dienen. Als het beste van ons leven besteed wordt aan het dienen van de wereld, begeven we ons buiten de ware vrijstad. En uiteindelijk ontvangen we dan het “loon” – de dood. Die overkomt iedereen die de wereld als meester kiest (Romeinen 6:23).
Wanneer de hogepriester stierf, konden de mensen, die tijdens zijn ambtsperiode naar de vrijsteden gevlucht waren, naar huis terugkeren. Ze waren voorgoed bevrijd van de bloedwreker. Die kon hen niet langer gesteund door het recht kwaad doen (Numeri 35:25).
Iedere hogepriester was een afbeelding van Christus, onze Hogepriester. De aardse hogepriester vervulde zijn ambt tot aan zijn dood. Onze Hogepriester sterft nooit. Maar de tijd zal komen, dat Hij Zijn priestergewaden uit zal trekken. Hij zal dan een gewaad aantrekken, waarop de naam “Koning der koningen en Here der heren” geschreven staat (Openbaring 19:16).
Dan zal Hij niet langer de zaak van Zijn volk voor de troon van God bepleiten. Want ieders rechtszaak is dan voor eeuwig beslist. Hij zal tot de mensen die al hun zonden hebben beleden, en die de reiniging door het bloed van Christus hebben vastgehouden, zeggen: “Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld” (Mattheüs 25:34). Dan zullen zij naar hun eigen gebied terugkeren, zonder angst voor de bloedwreker. Want de rechtvaardigen zullen voor eeuwig uit de macht van de satan bevrijd zijn (Jeremia 31:16–17).
De satan heeft zich het gezag over deze wereld toegeëigend. Hij belaagt de voetstappen van iedere zoon en dochter van Adam. Maar God heeft steeds een toevluchtsoord op aarde gehad. Abel verbleef veilig binnen haar heilige grenzen (Hebreeën 11:4). En Job wist waar hij bescherming moest zoeken, toen de satan hem aanviel met zijn felste verzoekingen (Joh 1:10).
Het zwakste kind van God, dat voortdurend binnen dit toevluchtsoord leeft, kan nooit door de vijand van zielen ten val worden gebracht. Want Gods engelen zijn gelegerd rond zo iemand, om hem of haar te bevrijden (Psalm 34:7; Johannes 10:29).
De hele Bijbel door wordt dit toevluchtsoord door vele symbolen uitgebeeld. Elk van die symbolen laat een aspect zien van Gods beschermende zorg. Jezus zei, toen Hij weende over de mensen die Zijn liefde hadden afgewezen: “Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, zoals een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels, maar u hebt niet gewild!” (Lukas 13:34).
Gelukkig de ziel die in elke verzoeking kan zeggen: “Onze ziel is ontkomen als een vogel uit de strik van de vogelvanger. De strik is gebroken, en wij zijn ontkomen. Onze hulp is in de Naam van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft” (Psalm 124:7–8).
Schaduw
Jozua 20:2–3; Deuteronomium 19:4–5: De vrijsteden moesten als toevluchtsoord dienen voor iedereen, die een ander per ongeluk of onopzettelijk gedood had.
Werkelijkheid
Openbaring 22:16–17; Johannes 7:37; I Johannes 1:7: Christus is in deze wereld de enige toevlucht, wanneer je zonde en vernietiging wilt ontvluchten.
Schaduw
Deuteronomium 19:2–4: De wegen moesten gereedgemaakt worden, en goed onderhouden, zodat niemand gehinderd zou worden in de vlucht naar deze steden.
Werkelijkheid
I Korinthe 11:1; Maleachi 2:8: Het is Gods bedoeling, dat Zijn volk voor de wereld een voorbeeld is, dat nagevolgd kan worden. Maar als zij zondigen, worden zij voor anderen tot struikelblok.
Schaduw
Jozua 20:3–4: Iemand die toevlucht zocht beleed zijn zonde bij de stadspoort. Als hij niet met voorbedachten rade had gehandeld, werd hij toegelaten.
Werkelijkheid
I Johannes 1:9: “Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid”
Schaduw
Deuteronomium 19:11–13: Als de schuldige uit haat had gehandeld, en de moord vooraf had beraamd, werd hij niet in de stad toegelaten. Hij werd aan de bloedwreker overgegeven.
Werkelijkheid
Mattheüs 7:21 – 23; Hebreeën 10:26 – 29; 12:16 – 17: Sommigen zijn misschien bang voor straf, en belijden hun zonden alleen maar met hun mond. In hun hart koesteren zij hun zonde. Deze mensen worden niet aangenomen.
Schaduw
Numeri 35:24–25: In de stad toegelaten worden besliste niet definitief over het lot van de schuldige. Hij moest voor de gemeenschap terechtstaan: daar werd over zijn lot beslist. Werkelijkheid
Handelingen 17:31; Openbaring 3:5: Iedereen wordt voor de rechterstoel van God geoordeeld voor de dingen, die men tijdens zijn leven gedaan heeft.
Numeri 35:26–27: Binnen de stad had men leven. Buiten de stad wachtte de dood.
Schaduw
I Johannes 5:11–12: “Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet”Jozua 20:6: Na “de dood van de hogepriester, die er in die dagen zijn zal” kon de schuldige terugkeren “naar zijn stad en naar zijn huis.”
Werkelijkheid
Mattheüs 25:34: Als Christus Zijn priestergewaden uittrekt en als Koning regeert, dan zal iedereen, die in Hem blijft, zijn erfdeel op de nieuwe aarde ontvangen.