De Ark

De Ark

De ark was het centrale voorwerp van het hele heiligdom. Het verbreken van de wet, die in de ark bewaard werd, vormde de enige reden voor alle offerdiensten, zowel van de offers die een afbeelding vormen, als van de dienst in het ware heiligdom. Toen de Heer aanwijzingen gaf, voor de bouw van het heiligdom, was Zijn eerste opdracht: “Ook moeten zij een ark van acaciahout maken; zijn lengte moet twee en een halve el zijn, zijn breedte anderhalve el en zijn hoogte anderhalve el” (Exodus 25:10). Deze werd van binnen en van buiten met zuiver goud overtrokken, met een gouden rand aan de bovenkant.

Het deksel van de ark werd de genadetroon genoemd. Deze bestond uit zuiver goud. Aan weerskanten van de genadetroon waren cherubs van gedreven goud, uit een stuk gedreven met het deksel (Exodus 37:8), zodat de cherubs als het ware onderdeel waren van de genadetroon. Hun vooruitgestrekte vleugels bedekten de ark. En hun gezicht was eerbiedig gewend naar de wet van God, die in de ark bewaard werd.

Het is een grote troost, dat de Heer zelf de verbroken wet bedekte met een genadetroon. En daarna nam Hij, de God vol genade, plaats op die troon. Zo kan iedere zondaar die zijn zonden komt belijden, genade en vergeving ontvangen. Die genadetroon, samen met die heerlijke wolk – zichtbaar teken van Gods aanwezigheid – en zijn overdekkende cherubs, vormen een afbeelding, of “schaduw” van de troon van de machtige God. Deze God riep Zijn naam uit, en noemde Zichzelf: “barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw” (Exodus 34:6).

In de ark lag Gods eigen exemplaar van de heilige wet, die in het begin aan de mensheid gegeven was. “Waar geen wet is, is ook geen overtreding” (Romeinen 4:15). “Zonde wordt echter niet toegerekend, als er geen wet is” (Romeinen 5:13). Daarom had de Heer onze eerste voorouders nooit vanwege hun zonde uit de Hof van Eden kunnen verdrijven (Genesis 3:22–24), als zij Zijn heilige wet niet gekend zouden hebben. Hoe God Zijn wet aan onze eerste voorouders bekend heeft gemaakt, heeft Hij in Zijn Heilige Boek nooit geopenbaard. Maar later was het opnieuw nodig, om Zijn wet aan Zijn volk bekend te maken, na hun langdurige slavernij in Egypte. Toen liet die ontzagwekkende gebeurtenis wel optekenen, zodat de komende geslachten zouden weten, dat God uit de hemel neerdaalde en de Tien Geboden hoorbaar uitsprak voor heel Israël, dat toehoorde (Deuteronomium 4:10–13).

Nadat God de Tien Geboden vanaf de top van de berg Sinaï had afgekondigd, schreef Hij die op twee stenen tafelen, en gaf ze aan Mozes met de opdracht: U moet ze “in de ark de getuigenis leggen” (Exodus 25:16, 21; 31:18; 32:16; 40:20). De ark werd in het heilige der heiligen van de tabernakel geplaatst. Daar kon geen sterfelijk oog, behalve die van de hogepriester hem zien. Dat was, wanneer hij daar binnen ging, om het bloed van de geitenbok voor de Heer vóór en op de genadetroon te sprenkelen, om verzoening te doen voor de wet in de ark, die verbroken was.

“Het loon van de zonde is de dood” (Romeinen 6:23). De verbroken wet eist de dood van iedere zondaar. In de zinnebeeldige dienst werd het bloed boven de wet gesprenkeld (Leviticus 16:15). Daarmee liet men zien, dat men geloofde in het bloed van Christus, dat de rechtvaardigen van de eis, of vloek, van de wet zou bevrijden (Galaten 3:13).
God had gemeenschap met Zijn volk vanuit de heerlijke wolk, die boven de genadetroon rustte, tussen de cherubs (Exodus 25:21–22). Deze gouden cherubs met hun uitgestrekte vleugels stelden de overdekkende cherubs voor, die aan weerszijden van Gods troon in de hemel staan (Ezechiël 28:14, 16).

Er kan niet geregeerd worden zonder wet. Het begrip koninkrijk is altijd met wetten verbonden. Er is geen oordeel mogelijk zonder wet als maatstaf voor dat oordeel. God heeft uitgesproken: “Zij die onder de wet gezondigd hebben, zullen door de wet geoordeeld worden” (Romeinen 2:12). Al Gods geboden zijn rechtvaardig (Psalm 119:172). Gerechtigheid en oordeel zijn het fundament, of de basis, van Zijn troon (Psalm 97:2).

“Er was niets in de ark dan alleen de twee stenen tafelen” (I Koningen 8:9). De kruik met manna werd “voor het aangezicht van de HEERE” bewaard (Exodus 16:33–34). En de staf van Aäron, die gebloeid had, werd “voor de getuigenis” bewaard. Paulus noemt alle voorwerpen in het heilige der heiligen op. De volgorde die hij gebruikt (Hebreeën 9:4) brengt sommigen ertoe, te suggereren, dat op enig moment de kruik met manna en de staf van Aäron in de ark zijn gelegd. Maar de ark was uitsluitend bedoeld om Gods heilige wet te bewaren (Deuteronomium 10:1–2).

Profane, ongewijde handen mochten de ark niet aanraken. Uzza werd door de dood getroffen, toen hij zijn hand uitstrekte om de ark tegen te houden, toen de ossen, die de ark voorttrokken, struikelden (II Samuel 6:6–7). En God richtte een slachting aan onder de mannen van Beth-Semes, omdat zij in de ark gekeken hadden (I Samuel 6:19) Alleen de Levieten mochten deze heilige kist dragen (Deuteronomium 10:8).

Tijdens een veldslag met de Filistijnen droegen de goddeloze zonen van Eli, de hogepriester, de ark naar het slagveld. Deze werd door de Filistijnen veroverd (I Samuel 4:3–11). Maar God werkte zó aan hun hart, dat zij het teruggaven, samen met een gouden schuldoffer. Toen de tempel van Salomo gebouwd was, werd de ark in het heilige der heilige geplaatst. Daar bleef hij, totdat deze voor de Babylonische ballingschap door de profeet Jeremia werd meegenomen, en in een spelonk in de bergen werd verborgen. Zo werd voorkomen, dat hij in handen van de heidenen zou vallen (II Maccabeeën 2:1–8).
De schrijver van dit apocriefe boek beweert, dat de ark in de eindtijd weer tevoorschijn zal komen. Of het exemplaar van de wet, die God op de Sinaï gegeven heeft, weer tevoorschijn zal komen of niet, toch zal er een exemplaar van diezelfde wet zijn. Die wordt als met een vurige pen aan de hemel geschreven voor de verbaasde blikken van de mensen die op aarde wonen. Dat zal zijn, wanneer Christus voor de tweede keer naar de aarde komt (Psalm 97:6).

Deze heilige wet is de maatstaf, op grond waarvan iedereen geoordeeld zal worden. Die wet zal de schuldigen veroordelen. “Want de zonde is de wetteloosheid” (I Johannes 3:4). En dezelfde wet, die zondaren veroordeelt, zal getuigenis geven van de rechtvaardigheid van de mensen die, uit geloof in Christus, hebben geprobeerd te wandelen in harmonie met de heilige voorschriften. Mensen, die nederig vergeving hebben gezocht voor elke overtreding (Romeinen 3:21).

Schaduw
Exodus 26:33: De ark werd in het heilige der heiligen geplaatst.
Werkelijkheid
Openbaring 11:19: De ark van Zijn verbond werd zichtbaar in Zijn tempel.

Schaduw
Exodus 25:21–22: Gods aanwezigheid werd zichtbaar boven de genadetroon.
Werkelijkheid

Exodus 34:5–7: De HEERE maakte Zijn naam bekend, en noemde Zichzelf: “barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw.”