De Gouden Kandelaar

De Gouden Kandelaar

De gouden kandelaar met zijn zeven gouden lampen stond aan de zuidelijke wand in de eerste afdeling van het heiligdom. Hij was van goud, in vorm gedreven met een werkmanshamer (Exodus 25:31–37). Het kostte veel harde en vakkundige slagen om die tere bloemen en knoppen te vormen. Maar de kandelaar moest naar hemels voorbeeld worden gemaakt, want hij moest de mensheid hemelse lessen leren (Exodus 25:40).
Johannes, de geliefde discipel, werd toegestaan een blik te werpen in de eerste afdeling van het heiligdom in de hemel. Daar zag hij zeven gouden kandelaars. Hij zag ook de Heiland te midden van deze heerlijk schitterende kandelaars, waarvan de kandelaar op aarde een schaduw was.

Christus legde aan Johannes de betekenis uit van wat hij gezien had: “De zeven kandelaren die u hebt gezien, zijn de zeven gemeenten” (Openbaring 1:20). Het getal zeven duidt op een volledig aantal. De kandelaar van gedreven goud, met zijn zeven schaaltjes voor de lampen, was “een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen” (Hebreeën 8:5). Zijn zeven armen, die elk een lamp droegen, vertegenwoordigen de volheid van Gods gemeente.

Iemand, die lid is van de “de gemeente van de eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn” (Hebreeën 12:23), zal de werkmanshamer vaak voelen. “Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken” (Efeze 2:10). “Geliefden, kijk niet vreemd op van de hitte van de verdrukking onder u, die tot uw beproeving dient, alsof u iets vreemds overkwam” (I Petrus 4:12). Het is niemand anders dan de Meester-werkman, die u geschikt maakt, om deel uit te maken van die grote gemeente, die in de hemelen opgeschreven is.

De kandelaar van de schaduw had zeven lampen. De geliefde discipel zag ook de hemelse lampen, die model stonden voor de aardse. Vóór de troon van God in de hemel zag hij de zeven vurige fakkels: “Dit zijn de zeven Geesten van God” (Openbaring 4:2, 5). De gemeente van Christus is de kandelaar, die midden in de morele duisternis zijn licht moet laten schijnen. De Heiland zegt: “U bent het licht van de wereld” (Mattheüs 5:14). Van de Geest van God wordt gezegd, dat Hij de ogen van de Heer vormt, die over de hele aarde gaan, “om krachtig bij te staan hen, van wie het hart volkomen naar Hem uitgaat” (II Kronieken 16:9 NBG). Dus de helderheid van ons licht hangt af van hoe wij er in ons hart aan toe zijn. De Geest zoekt over de hele aarde naar mensen, van wie het hart volkomen naar God uitgaat. En deze mensen zal Hij “krachtig bijstaan” Hun licht zal niet tanen.
De lampen in het heiligdom op aarde moesten voortdurend blijven branden (Leviticus 24:2). Zo moet een christen ook de Geest van God voortdurend in zijn leven laten regeren. Daardoor kan zijn of haar licht ook voortdurend naar buiten schijnen.

Uitsluitend de hogepriester had de heilige taak, de lampen in het aardse heiligdom aan te steken. Elke morgen en avond maakte hij ze in orde en stak ze aan (Exodus 30:7–8). Dus ook niemand anders als onze Hogepriester, “Die in alles is verzocht op gelijke wijze als wij,” kan ons de hulp bieden die we nodig hebben. ’s Morgens hebben we Zijn Geest nodig, die ons de hele dag door leiding geeft. En ’s avonds hebben wij Hem nodig om onze gedachten te verlichten, wanneer wij ons werk van de afgelopen dag overzien. Dan kunnen we de fouten en de losse draden zien in het weefsel van ons leven. Het in orde brengen en aansteken van de lampen is een prachtig beeld, met een dagelijkse les voor ons in deze tijd. Het vormde een schakel in de schitterende, drievoudige, zinnebeeldige keten in de dienst, die elke morgen en avond verricht werd. Op zo’n moment was “heel de menigte van het volk … buiten [het heiligdom] aan het bidden” (Lukas 1:10). Het volledige brandoffer in de voorhof, de wierook en de brandende lampen binnen in het heiligdom – het vormde allemaal een wonderlijk afbeelding, waarvan de schoonheid nooit zal vergaan.

Telkens opnieuw brengen mensen in hun eigen ziel het werkelijke “volledige” brandoffer. Dat wil zeggen: telkens opnieuw geven mensen zichzelf volledig over aan God. Mensen leggen zichzelf en alles wat zij hebben op het altaar – en laten dit voor de dienst aan God gebruiken, zoals Hij aangeeft. Zo iemand wordt, of hij of zij nu rijk is of arm, geleerd of onwetend, overdekt met de geurige wierook van de gerechtigheid van Christus. Hun naam zal worden opgeschreven bij de gemeente van de eerstgeborenen in de hemel. En op deze door de zonde vervloekte aarde gaan zij rond als onderdeel van de grote kandelaar. Vanuit hun leven schijnen de heldere stralen van de Geest van God.

Veel mensen vragen zich misschien in hun hart af: Hoe kan ik op aarde een lichtdrager worden? Toen Zerubbabel onder zeer ongunstige omstandigheden probeerde de tempel in Jeruzalem te herbouwen, leken de moeilijkheden op een bepaald moment als bergen zo hoog. Toen zond de Heer Zijn profeet met een boodschap om hen te helpen en te bemoedigen. Zacharia kreeg een gezicht van de gouden kandelaren. Hem werd ook getoond, waar de olie vandaan kwam, die de lampen voedde. Hij zag twee olijfbomen: één aan de rechterzijde van de kandelaar en één aan de linkerzijde. Deze bomen bevoorraadden de lampen via gouden buizen met olie. Zo kon de kandelaar helder branden (Zacharia 4:1–14). De profeet vroeg aan de engel de betekenis van wat hij zag. De engel antwoordde: “Dit is het woord van de HERE tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de HERE der heerscharen” (Zacharia 4:6 NBG). Vervolgens gaf hij een boodschap aan Zerubbabel om door te gaan. Hij zei, dat die berg aan moeilijkheden voor hem een vlakte zou worden. Net zo zeker als zijn handen de fundamenten van het huis van de Heer gelegd hadden, zo zeker zou hij het ook voltooien.

Zerubbabel wandelde vol geloof in de woorden van de profeten, die voorzegd hadden, hoe en wanneer Jeruzalem herbouwd zou worden. (II Kronieken 36:20-23; Jeremia 25 12; Hosea 1:7). Maar die profeten waren dood. En nu werd hij met moeilijkheden geconfronteerd, waardoor hij in de verleiding kwam te denken: Daaraan hebben die profeten beslist niet gedacht! Toen zond God een levende profeet met een boodschap om hem te bemoedigen. Hij moest het licht brandend houden en Zerubbabel in staat stellen om door te zetten, en het werk te voltooien, waarover de dode profeten hadden geprofeteerd.

We kunnen het woord van de Heer niet begrijpen, als de Geest ons verstand niet verlicht. Ons licht schijnt naar de mate, waarin we het Woord aannemen, en daarvoor alles riskeren. En wanneer we bij het uitvoeren van de opdrachten van dode profeten in moeilijkheden komen, zendt de Heer boodschappen via een levende profeet. Die geven ons kracht en moed, zodat we vol kunnen houden tot aan de overwinning.

“Zij zijn de twee gezalfden (letterlijk: ‘zonen van de olie’ ≈ lichtdragers), die voor de HERE van de ganse aarde staan” (Zacharia 4:14 NBG). Het is de Geest van God, die samen met het woord dat mensen moeten spreken, die licht geeft. Alles wat Gods profeten in het verleden aan de mensen hebben geopenbaard, is licht. Mensen, die zich strikt houden aan het getuigenis van God via Zijn profeten – ook al werd dit getuigenis honderden jaren geleden afgelegd – zullen door een levende profeet bemoedigend worden toegesproken. Net zoals Zacharia tot Zerubbabel sprak.



Schaduw
Exodus 40:24: De gouden kandelaar in de eerste afdeling van het heiligdom op aarde.
Werkelijkheid
Openbaring 1:12: Johannes zag de zeven kandelaren in de hemel.

Schaduw
Exodus 25:37; 40:25: Op de kandelaar waren zeven lampen.
Werkelijkheid
Openbaring 4:2, 5:Johannes zag zeven vurige fakkels voor Gods troon in de hemel.

Schaduw
Exodus 30:7–8: De hogepriester bracht in het aardse heiligdom de lampen in orde en stak die aan.
Werkelijkheid
Openbaring 1:12–18: Johannes zag Christus, onze Hogepriester, te midden van de kandelaars in de hemel.

Schaduw
Leviticus 24:2: De lampen branden voortdurend, en verspreidden altijd hun licht.
Werkelijkheid
Johannes 1:9: De Heilige Geest verlicht iedere ziel die ter wereld komt; of deze het nu aanneemt of niet.