Geschiedenis van het Heiligdom
Geschiedenis van het Heiligdom
De geschiedenis van de dienst in zinnebeelden, waar het aardse heiligdom een voorbeeld van is, begon bij de poort van de Hof van Eden. Onze eerste voorouders brachten daar hun offers heen en offerden die aan de Heer. Abel toonde zijn geloof in de beloofde Heiland. Hij bracht een dier. Hij offerde niet alleen het vergoten bloed van het slachtoffer, maar ook het vet aan de Heer. Hij toonde geloof in de Heiland. Maar hij liet ook zijn bereidheid zien, om zijn zonden weg te doen (Genesis 4:4; Hebreeën 11:4).
Voordat Gods volk afdaalde naar Egypte, was hun manier van aanbidden eenvoudig. De aartsvaders leefden dicht bij de Heer. Ze hadden niet veel vormen en rituelen nodig, om die ene grote waarheid te leren, dat de zonde alleen verzoend kon worden door de dood van Een die zonder zonde was. Ze hadden niet meer nodig dan een ruw altaar en een onschuldig lam, om hun geloof te kunnen verbinden met de Oneindige, die de zonde van de wereld wegneemt.
De aartsvaders trokken van plaats tot plaats. Telkens richtten zij een altaar op en brachten hun offers. En God kwam hen nabij. Vaak liet Hij zien, dat Hij hun offer aannam, doordat Hij vuur van de hemel liet neerdalen, dat het offer verteerde.
Van alle offers die in het boek Genesis worden beschreven, komt geen enkel zó dicht in de buurt van het grote werkelijke offer, als de offergave die van Abraham geëist werd. God riep hem, om zijn enige zoon te offeren. De geloofsbeproeving lag niet alleen in het feit, dat Izaäk zijn enige wettige zoon was. Abraham begreep, dat via Izaäks nageslacht de lang tevoren beloofde Messias zou komen. Wanneer hij Izaäk zou offeren, sneed Abraham zijn enige hoop op verlossing af. En niet alleen van hem, maar van de hele wereld. Maar zijn geloof wankelde niet. Hij geloofde, dat dezelfde God die een wonder had gedaan door hem een zoon te geven, die zoon ook uit de dood kon teruggeven, om de belofte te kunnen vervullen, die Hij gedaan had (Hebreeën 11:17–19).
De Heer koos zelf de plaats voor het offeren van Izaäk. Hij zei tegen Abraham: “Ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op één van de bergen, die Ik u zal noemen” (Genesis 22:2). Toen Abraham en Izaäk die onvergetelijke reis ondernamen, werden zij door de Heer naar de berg Moria geleid. En toen zij op de plaats kwamen, bouwde Abraham een altaar en bond Izaäk daarop vast. Hij stond klaar om hem te offeren, maar de Heer hield zijn hand tegen.
De plaats waar zo’n grote trouw aan God getoond werd, is daarna steeds door God in ere gehouden. Maar niet alleen God, ook de duivel waakte over deze plaats. Hij wist, dat deze voor de HEERE heilig was. Want daar had God het geloof op de proef gesteld van de man, die Hij eerde door hem Zijn vriend te noemen (Jakobus 2:23).
Voor meer dan vierhonderd jaar, nadat de kinderen van Israël het beloofde land waren binnengekomen, had de satan deze plaats in bezit gehad. Het was een bolwerk van de vijand, midden in Israël. Maar uiteindelijk werd het door David ingenomen. Hij maakte er de hoofdstad van zijn koninkrijk van. Later werd Jeruzalem de “stad van David” genoemd (II Samuel 5:6–9 NBG).
De dorsvloer van de Jebusiet Ornan, waar de engel van de Heer aan David verscheen, was precies op dezelfde plaats. De profeet vertelde David, dat hij een altaar op de dorsvloer moest oprichten. En daar deed David een speciale gelofte aan de Heer. Enkele jaren later stond op deze plaats de tempel. Deze werd opgericht zonder lawaai van hamers (II Kronieken 3:1 NBG). God had de overwinning behaald. Hij bestemde deze plaats om deze voor altijd door Zijn aanwezigheid te heiligen. Maar Zijn volk was ontrouw. Toen de Heer van het licht naar Zijn eigen tempel kwam, werd Hij veracht en gekruisigd. En de heilige stad en de plaats van de heilige tempel gingen over in handen van de heidenen.
De satan houdt deze plaats in de huidige tijd waakzaam in de gaten. Hij is vast van plan, zijn greep op deze plaats nooit meer los te laten. Maar het moment zal aanbreken, waarop de Heiland zal komen, ondanks de satan en zijn hele legermacht. Hij werd in Zijn eigen tempel veracht, maar zal dan Zijn voeten op de Olijfberg zetten (Zacharia 14:4–11 NBG). Dan zal het hele oude Jeruzalem gezuiverd worden. Dan zal het Nieuwe Jeruzalem uit de hemel neerdalen en op die plaats rusten, die door de toewijding van Gods uitverkoren volk geheiligd is. Gods heerlijke hemelse tempel zal op de berg Sion [Moria] staan. Hij zal nooit meer in handen van de vijand vallen. God zegt: “Ik zal … Mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen” (Ezechiël 37:26 NBG).
Dit was een kort overzicht over het thema: van de verloren Hof van Eden naar de herstelde Hof van Eden. We gaan nu terug naar de tijd, dat Israël uit Egypte wegtrok.
Zij waren onderworpen geweest aan een leven van onophoudelijk zwoegen, en waren omgeven door de duisternis van het heidendom. Daardoor hadden de kinderen van Israël het zicht verloren op de betekenis van hun eenvoudige offers. Door hun slavernij waren zij beroofd van de voorrechten, die de oude aartsvaders bezeten hadden. Die konden veel tijd in gemeenschap met God doorbrengen. En het volk zakte ver af in de richting van de afgoderij van de Egyptenaren. Toen God hen uit Egypte leidde, kondigde Hij Zijn wet af vanaf de Sinaï. En Hij gaf hun dezelfde vorm van eredienst, als waaraan de aartsvaders zich hadden gehouden. Maar Hij moest hen als kinderen behandelen. Zij konden de waarheid niet begrijpen zonder eenvoudige voorbeelden. Daarom gaf God dezelfde vorm van eredienst, als waaraan Abraham, Izaäk en Jakob zich hadden gehouden, maar dan in een vorm, die voor de kleuterschool geschikt is. Wij gebruiken ook kleuterschoolmethodes om kinderen lessen te leren, die volwassenen gemakkelijk kunnen begrijpen.
Ze waren zover afgegleden, dat ze niet konden begrijpen, dat God bij hen kon wonen, terwijl Hij onzichtbaar is. Daarom zei God: “Zij moeten voor Mij een heiligdom maken, zodat Ik te midden van hen kan wonen” (Exodus 25:8). De wolkkolom boven de tabernakel, en Gods zichtbare aanwezigheid binnen die wolkkolom, hielpen de Israëlieten om makkelijker te begrijpen, dat God werkelijk te midden van hen woonde.
Dit heiligdom vormde een schaduw, of kopie, van het heiligdom in de hemel. En de dienst in het aardse heiligdom is zó door de Heer ingesteld, dat alle dienstwerk een beeld, of afbeelding, was van het werk, dat de Zoon van God ter verlossing van de verloren mensheid op aarde en in de hemel zou doen. Het is de mooiste gelijkenis, die de mensheid ooit heeft ontvangen.
Het heiligdom werd voltooid, terwijl de Israëlieten hun kamp bij de Sinaï hadden opgeslagen. En ze droegen het tijdens hun veertig jaar lange zwerftochten door de woestijn met zich mee. Toen zij het beloofde land bereikten, werd hij een aantal jaren in Gilgal opgesteld (Jozua 5:10–11). Daarna werd het naar Silo verplaatst, waar het vele jaren zou blijven (Jozua 18:1 en 19:51). Toen David voor Saul vluchtte, stond de tabernakel in Nob (I Samuel 21:1–6). Want daar legden de priesters elke sabbat de toonbroden voor de Heer neer. Daarna werd de tabernakel opgesteld op de offerhoogten van Gibeon (I Kronieken 16:39 en 21:29). Daar bleef hij, totdat Salomo deze naar Jeruzalem verplaatste. Flavius Josephus vertelt ons, dat Salomo “de tent die Mozes had opgericht, en alle gerei, dat voor de offerdienst aan God was bestemd,” naar de tempel heeft overgebracht.
David verlangde ernaar, een huis voor de Heer te bouwen. Maar vanwege zijn vele oorlogen bepaalde de Heer, dat zijn zoon het huis mocht bouwen. Toen Salomo’s positie op de troon veilig gesteld was, richtte hij een schitterend bouwwerk op en wijdde dit aan de Heer. God toonde Zijn goedkeuring, doordat Zijn heerlijkheid te tempel vervulde. Salomo had de tempel niet zelf ontworpen. God had het bouwplan aan David laten zien, zoals hij het model van de tabernakel aan Mozes had getoond. David zou de tempel niet zien bouwen. Maar toen hij het plan voor de bouw aan Salomo overhandigde, zei hij: “Alles staat in een geschrift, ontvangen uit de hand des Heren, waarin Hij mij onderrichtte aangaande de gehele uitvoering van het ontwerp” (I Kronieken 28:11–19 NBG).
De geschiedenis van de tempel van Salomo is in werkelijkheid de geschiedenis van het godsdienstige leven van de kinderen van Israël. Als zij zich van de Heer afkeerden, werd de tempel verwaarloosd. Soms had deze zelfs onder geweld te lijden. Hij werd geplunderd door Sisak, de koning van Egypte (I Koningen 14:25–26). Op aandringen van Jojada werd hij hersteld door Joas (II Koningen 12:4–14). Later beroofde deze koning de tempel zelf van zijn schatten om de Syriërs gunstig te stemmen (II Koningen 12:17–18). Even later ontdeed Achaz de tempel niet alleen van zijn schatten, maar hij verontreinigde ook de heilige voorhof (II Koningen 16:14, 18). Onder de regering van de goede koning Hizkia werd de tempel gezuiverd, en de eredienst hersteld (II Kronieken 29:3–35). Maar zelfs Hizkia ontdeed de tempel van zijn schatten om een verdrag met de Assyriërs te kunnen sluiten (II Koningen 18:13–16). De tempel werd opnieuw verontreinigd door de afgodendienst van Manasse (II Koningen 21:4–7). De “goede koning Josia” werd koning toen hij nog maar acht jaar oud was. Hij herstelde in zijn achttiende regeringsjaar de tempel, zuiverde die, en herstelde opnieuw de tempeldienst (II Koningen 22:3–7). Uiteindelijk werd de heilige tempel, als gevolg van de ontrouw van het uitverkoren volk van God, tot de grond toe afgebrand. De tempelschatten werden naar Babylon gebracht (II Koningen 25:9, 13–17).
Het duurde bijna zeventig jaar, voordat de herbouw onder Zerubbabel voltooid was, en het huis met grote vreugde werd ingewijd (Ezra 6:16–22). Herodes besteedde zesenveertig jaar aan het herstellen van de tempel van Zerubbabel. In de dagen van Christus was het een indrukwekkend bouwwerk (Johannes 2:20).
God woonde bij Zijn volk in de woonplaatsen die zij voor Hem hadden bereid. Vanaf de tijd, dat de tabernakel in de woestijn werd opgericht. En ook gedurende de geschiedenis van al hun geestelijke zwerftochten. Tot die gedenkwaardige dag, toen de beelden, die vierduizend jaar lang gevierd waren, op het kruis van Golgotha hun Origineel ontmoetten. Toen werd met groot lawaai de heerlijke voorhangsel van Herodes’ indrukwekkende gebouw van boven naar beneden doormidden gescheurd. Toen verliet de Heer Zijn tempel voorgoed (Mattheüs 27:50–51). Voor dit tijdstip werd de tempeldienst door God geleid. Vanaf die tijd was het nog slechts een holle schijnvertoning. Want God had het heiligdom verlaten (Mattheüs 23:37–38). De tempel bleef staan tot het jaar 70 n. Chr.. Toen werd deze door de Romeinen verwoest. Vandaag wordt de heilige plaats bedekt door een islamitische moskee.
De brief aan de Hebreeën toont aan, dat de belangrijkste apostel duidelijk leerde, dat de beelden en schaduwen, die zoveel jaren gevierd waren, hun vervulling in het Origineel hadden gevonden. Men mag niet vergeten, dat de gave van de Geest van de profetie en de Sabbat van de Heer altijd verbonden waren geweest met de dienst van het heiligdom. Wij hebben geen reden, eraan te twijfelen, dat christenen goed begrepen, waar het in het heiligdom en in de ware dienst van Christus in de hemel om ging. Dat is in de vroege geschiedenis van de christelijke kerk zo geweest. Maar toen de Bijbel van hen werd afgenomen; toen de Sabbat van de Heer verborgen werd, en toen de stem van de Geest van de profetie niet langer gehoord werd, en de gemeente niet langer door deze stem geleid werd – toen verloren zij de prachtige werkelijkheid uit het oog, die door de oude dienst van het heiligdom werd afgebeeld.
Maar toen kwam het tijdstip, waarop het grote oordeel in de hemel begon. Toen gingen de Vader en de Zoon, met hun gevolg aan heilige engelen, over naar de volgende fase: ze traden het heilige der heiligen binnen. Geen aards schouwspel zou zich ooit kunnen meten met die koninklijke stoet. God had bepaald, dat men dit op aarde zou herkennen. Hij deed een boodschap uitgaan aan de mensen die op aarde wonen. Hij richtte hun aandacht op de daden van de Zoon van God. Deze boodschap staat bekend als de Boodschap van de Eerste Engel uit Openbaring 14:6–7. Een grote groep mensen nam deze boodschap aan. Zij richtten hun aandacht op de Heiland. Maar ze begrepen niet, wat er in het hemelse heiligdom plaatsvond. Daarom verwachtten zij, dat de Heiland naar de aarde zou komen. Maar in plaats van terug te komen, ging Hij de tweede afdeling van het heiligdom in de hemel binnen, om het oordeel te beginnen.
Deze mensen, die door de Boodschap van de Eerste Engel samengebracht waren, hadden hun Heer lief. Ze verlangden ernaar, te weten te komen, waarom Hij niet naar de aarde was gekomen. Zij kwamen Hem zó nabij, dat Hij in antwoord op hun ernstige gebeden, hun aandacht richtte op het heiligdom in de hemel. Daar zagen zij de ark van Gods verbond, waarin zich Zijn heilige wet bevond. Zij erkenden de aanspraken, die deze wet op hen maakte. En zij begonnen de Sabbat van de Heer heilig te houden. De dienst van het heiligdom, de Sabbat, en de Geest van profetie waren in oude tijden met elkaar verbonden geweest. En toen het licht van de dienst in het ware heiligdom tot het volk van God doordrong, gaf Hij hun opnieuw de Geest van profetie. Hij wilde aan hen de plechtige waarheden onthullen over de bediening van Christus in de hemel, die zij anders nooit begrepen zouden hebben.
SAMENVATTING
De Tabernakel
Gebouwd door Mozes in de woestijn; Exodus 40:1–38.
Opgeslagen in de tempel van Salomo; I Koningen 8:4; I Kronieken 22:19.
De Tempel
Gebouwd door Salomo; II Kronieken 2–5.
Verwoest door de Babyloniërs; II Kronieken 36:17–19.
Herbouwd door Zerubbabel; Ezra 6:13–15.
Hersteld door Herodes; Johannes 2:20.
Verlaten door de Heer; Mattheüs 23:37, 39
Verwoest door de Romeinen; Mattheüs 24:2: vervuld in 70 n. Chr.