04 Verhouding tussen karaktervorming en verlossing
“Verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus.”
Door de zonde werd de mens van God afgesneden. Zonder het verlossingsplan zou eeuwige scheiding van God, de duisternis van de eindeloze nacht, zijn deel geweest zijn. Door het offer van de Verlosser is het weer mogelijk gemaakt, gemeenschap met God te hebben. In persoon kunnen wij niet naderen in Zijn tegenwoordigheid; in onze zonde kunnen we Zijn gelaat niet aanschouwen; maar we kunnen Hem zien en met Hem gemeenschap hebben in Jezus, de Heiland. Het “verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods” wordt geopenbaard “in het aangezicht van Christus”. God is in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende”. 2 Cor. 4:6; 5:19. “Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond...., vol van genade en waarheid.” “In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen.” Joh. 1:14,4. Het leven en de dood van Christus, de prijs onzer verlossing, zijn voor ons niet enkel de belofte en het onderpand van leven, niet enkel het middel ons de schatkamers der wijsheid voor ons te openen; ze zijn een bredere, hogere openbaring van Zijn karakter dan zelfs de heilige wezens van Eden kenden.
En terwijl Christus de hemel opent voor de mens, opent het leven dat Hij schenkt, het hart van de mens voor de hemel. Zonde sluit ons niet alleen buiten God, maar vernietigd in de menselijke ziel zowel het verlangen als de bekwaamheid om Hem te kennen. Het is Christus’ zending al dit boze werk teniet te doen. Hij heeft macht de vermogens der ziel, verlamd door de zonde, het verduisterd verstand, de verdorven wil, te versterken en te herstellen. Hij opent voor ons de rijkdommen van het heelal en door Hem wordt de macht toebedeeld deze schatten te onderscheiden en zich toe te eigenen.
Christus, het “Licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld”. Joh. 1:9. Gelijk ieder menselijk wezen leven heeft door Christus, zo ontvangt ook iedere ziel door Hem enige stralen van goddelijk licht. Niet alleen verstandelijke, maar geestelijke kracht, een begrip van recht, een verlangen naar goedheid, bestaat in ieder hart. Maar tegen deze beginselen worstelt een vijandige macht. De gevolgen van het eten van de boom der kennis van goed en kwaad worden openbaar in het geestelijk leven van ieder mens. Er is in zijn natuur een neiging naar het kwaad, een macht waaraan hij, zo hij niet geholpen wordt, geen weerstand kan bieden. Om deze macht te weerstaan en dat ideaal te bereiken dat hij in het diepst van zijn ziel aanneemt als het alleen waardevolle, kan hij hulp vinden in slechts één kracht. Die kracht is Christus. ‘s Mensens dringendste behoefte is, samen te werken met die kracht. Behoorde niet in alle pogingen tot karaktervorming deze samenwerking het hoogste doel te zijn?
De ware leraar is niet tevreden met tweederangswerk. Hij is niet tevreden zijn leerlingen een maatstaf voor te schrijven die lager is dan de hoogste die zij kunnen bereiken. Hij kan niet voldaan zijn met hen alleen maar een technische kennis mee te delen, hen alleen maar kundige boekhouders, bekwame vaklieden en succesvolle handelslieden te maken. Het is zijn streven hen te bezielen met de beginselen van waarheid, gehoorzaamheid, eergevoel, rechtschapenheid en reinheid, - beginselen die hen zullen maken tot een vastberaden kracht om de gemeenschap te verstevigen en op te heffen. Vóór alles wil hij hen ‘s levens grote les van onzelfzuchtige dienst leren.
Deze beginselen worden een levende kracht om het karakter te vormen door de omgang der ziel met Christus, door het aannemen van Zijn wijsheid als gids, Zijn kracht als de sterkte van hart en leven. Wanneer deze eenheid gevormd is, heeft de leerling de Bron van wijsheid gevonden. Hij heeft de macht binnen zijn bereik om in zichzelf de nobelste idealen te verwezenlijken. Hem behoren de mogelijkheden van de hoogste opvoeding voor het leven in deze wereld. En in de hier verkregen opleiding gaat hij over naar die leergang welke de eeuwigheid omvat.
In de hoogste zin zijn het werk van karaktervorming en het werk der verlossing één; want zowel in karaktervorming als in verlossing “kan niemand een ander fundament leggen dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus”. 1 Cor. 3:11. “Want het heeft de ganse volheid behaagd in Hem woning te maken”. Col.1:19.
Hoewel de omstandigheden veranderd zijn, is ware opvoeding nog steeds in overeenstemming met het plan van de Schepper, het plan van de school in Eden. Adam en Eva ontvingen onderricht door rechtstreekse gemeenschap met God; wij zien het licht van “de kennis der heerlijkheid Gods” in het aangezicht van Christus.
De grote beginselen van karaktervorming zijn niet veranderd. Ze zijn “vastgesteld voor immer en altoos” (Ps. 111:8); want ze zijn de beginselen van Gods karakter. De leerling helpen deze beginselen te vatten en in die omgang met Christus te treden die hen tot een leidende kracht in het leven maakt, dient de eerste poging en het aanhoudende doel te zijn van de leraar. De leraar die dit doel aanvaardt, is in waarheid een medearbeider van Christus, een arbeider die samenwerkt met God.
(Karaktervorming, - E.G.White)