23 Kerkelijke moeilijkheden
Geliefde broeders en zusters: Terwijl de dwaling snel toeneemt, moeten wij trachten wakker te zijn in de zaak van God en te beseffen in welke tijd wij leven. Duisternis zal de aarde bedekken en dichte duisternis de volken. En terwijl bijna allen rondom ons omhuld worden door de dichte duisternis van dwaling en bedrog, past het ons onze stompzinnigheid af te schudden en nabij God te leven, waar wij Goddelijke stralen van licht en heerlijkheid kunnen opvangen van het aangezicht van Jezus. Terwijl de duisternis dichter wordt en de dwaling toeneemt, moeten wij een degelijke kennis van de waarheid verkrijgen en bereid zijn onze stelling te handhaven uit de Schriften.
Wij moeten geheiligd worden door de waarheid en geheel en al aan God toegewijd zijn en op zo’n wijze onze heilige belijdenis beleven, dat de Heer steeds meer licht op ons kan doen schijnen en dat wij licht mogen zien in Zijn licht en gesterkt mogen worden door Zijn kracht. Ieder ogenblik dat wij niet waken, lopen wij gevaar door de vijand omringd te worden en is het gevaar zeer groot, dat de machten der duisternis ons zullen overmeesteren. Satan geeft zijn engelen last waakzaam te zijn en zo velen te doen vallen als zij maar kunnen, om de eigenzinnigheid en de lievelingszonden te ontdekken van degenen, die de waarheid belijden en hen in duisternis te dompelen, dat zij mogen ophouden te waken en een weg te kiezen, die de zaak, welke zij belijden, onteert en droefheid over de kerk brengt. De zielen van deze misleide en niet wakende personen worden donkerder en het licht des hemels gaat langzamerhand van hen weg. Zij kunnen hun lievelingszonden niet onderscheiden en Satan weeft zijn net om hen heen, totdat zij in zijn valstrik gevangen worden.
God is onze sterkte. Wij moeten tot Hem opzien voor wijsheid en leiding en het oog houdende op Zijn heerlijkheid, het welzijn van de kerk en het behoud van onze eigen zielen, moeten wij onze lievelingszonden overwinnen. Wij moeten ieder voor onszelf trachten elke dag een nieuwe overwinning te behalen. Wij moeten leren alleen staan en ons geheel en al op God verlaten. Hoe gauwer wij dit leren, des te beter zal het zijn. Laat een ieder nagaan, waar hij in tekortschiet en dan trouw waken, dat zijn zonden niet de overhand over hem krijgen, maar dat hij er de overwinning over behaalt. Dan kunnen wij vrijmoedigheid tot God hebben en aan de kerk zal grote moeite bespaard worden.
De afgezanten van God brengen, wanneer zij hun tehuis verlaten om voor de redding van zielen te arbeiden, veel tijd door met te werken voor hen, die reeds jarenlang in de waarheid, maar die nog zwak zijn, omdat zij onnodig de teugels loslaten en ophouden over zichzelf te waken en soms geloof ik, de vijand verzoeken om hen te verzoeken. Zij geraken in de een of andere kleine moeilijkheid of beproeving en de tijd van de dienstknechten des Heren wordt doorgebracht met hen te bezoeken. Zij worden uren en zelfs dagen in beslag genomen en hun zielen worden gegriefd en verwond door het horen bespreken van kleine moeilijkheden en beproevingen, terwijl een ieder zijn eigen grieven vergroot om ze zo ernstig mogelijk te doen schijnen, uit vrees dat de dienstknecht van God ze te nietig zal achten om er aandacht aan te schenken. In plaats van zich op de dienstknechten des Heren te verlaten, dat die hen uit deze moeilijkheden zullen helpen, moesten zij zich voor God vernederen en vasten en bidden, totdat de moeilijkheden uit de weg geruimd zijn.
Sommigen schijnen te denken, dat al waar God afgezanten voor geroepen heeft om in de wijngaard te gaan, is om te doen wat zij hun vragen en hen op hun handen te dragen en dat het gewichtigste deel van hun werk is de nietige beproevingen en moeilijkheden uit de weg te ruimen, die zij over zichzelf gebracht hebben door onverstandig te handelen en door toe te geven aan de vijand en een ontoegeeflijke, kritiserende geest te tonen tegen degenen, die om hen heen zijn. Maar waar zijn de hongerige schapen dan al die tijd? Zij komen om door gebrek aan het brood des levens.
Zij, die de waarheid kennen en er in bevestigd zijn, maar die niet gehoorzamen - indien zij gehoorzaam waren, zouden zij veel van deze beproeving ontlopen - houden de afgezanten op en het wezenlijke doel, waartoe God hen in de wijngaard geroepen heeft, wordt niet bereikt. De dienstknechten van God worden gegriefd en verliezen de moed door zulke dingen in de kerk, terwijl allen hun best moesten doen om geen greintje gewicht aan hun last toe te voegen, maar hen door opwekkende woorden en het gebed des geloofs behoorden te helpen. Hoeveel vrijer zouden zij zijn, indien allen, die de waarheid belijden, om zich heen wilden zien en trachten anderen te helpen, in plaats van zoveel hulp voor zichzelf te eisen. Zoals het nu is, dragen de dienstknechten van God een gewonde geest in zich, wanneer zij de donkere plaatsen binnengaan, waar de waarheid nog niet is verkondigd. De oorzaak hiervan ligt in de onnodige beproevingen van hun broeders in het geloof. Behalve dit alles moeten zij in contact komen met het ongeloof en vooroordeel van tegenstanders en door sommigen met voeten worden getreden.
Hoeveel makkelijker zou het zijn om het hart te raken en hoeveel beter zou God verheerlijkt worden, indien Zijn dienstknechten vrij waren van ontmoediging en beproeving, zodat zij met een vrije geest de waarheid in al zijn schoonheid konden verkondigen. Zij, die zich schuldig gemaakt hebben aan het eisen van zoveel arbeid van Gods dienstknechten voor zichzelf en hen bezwaard hebben met moeilijkheden, die zijzelf uit de weg hadden moeten ruimen, zullen God rekenschap moeten geven van al de tijd en de middelen, die gebruikt zijn om hen tevreden te stellen en dus de vijand te bevredigen. Zij behoorden in staat te zijn hun broeders te helpen. Zij moeten nimmer hun beproevingen en moeilijkheden laten wachten, totdat zij er een gehele vergadering mee kunnen lastig vallen of totdat enigen van de afgezanten komen om ze uit de weg te ruimen, maar moeten zelf eerst in de rechte verhouding tot God staan, hun moeilijkheden alle aan de kant zetten en klaar zijn om, wanneer de werkers komen, hun handen te steunen, in plaats van hen te verzwakken. (Eerste Geschriften E.G.White)