22 Evangelie orde
De Heer heeft mij getoond, dat orde in het evangelie te veel gevreesd en verwaarloosd wordt.*
(* De Adventisten kwamen uit alle kerken en hadden in het eerst geen idee om een andere kerk te vormen. Na het jaar 1844 heerste er grote verwarring en was de meerderheid sterk tegen enige organisatie, gelovende dat dit niet samenging met de volmaakte vrijheid van het evangelie. Mevr. White heeft zich in haar getuigenis en haar werk altijd gekant tegen fanatisme, en in de instructie, welke door haar gegeven is, werd reeds in het begin aangedrongen op organisatie in de een of andere vorm, als nodig zijnde om verwarring te voorkomen.)
Vormelijkheid moet vermeden worden, doch door daarvoor te zorgen moet de orde niet worden verwaarloosd. Er is orde in de hemel. Er was orde in de kerk, toen Christus op de aarde was en na Zijn vertrek heerste er strikte orde onder Zijn apostelen. En nu in deze laatste dagen, terwijl God Zijn kinderen tot de eenheid des geloofs brengt, bestaat eer meer wezenlijke behoefte aan orde, dan ooit te voren. Want, terwijl God Zijn kinderen samenbindt, zijn Satan en zijn boze engelen druk bezig deze eenheid te verhinderen en teniet te doen.
Daarom worden er mannen haastig in de wijngaard uitgestoten, die het aan wijsheid en oordeel ontbreekt, die misschien hun eigen huis niet wel regeren en geen orde of macht hebben over de weinigen, die God in hun tehuis aan hun zorg heeft toevertrouwd en die zich echter geschikt achten om het opzicht te hebben over de kudde. Zij doen veel verkeerd en degenen, die niet bekend zijn met ons geloof, oordelen dat al de afgezanten gelijk zijn aan deze mensen, die zichzelf uitgezonden hebben. Op die wijze wordt aan Gods zaak schade gedaan en de waarheid gemeden door veel ongelovigen, die anders oprecht zouden zijn en verlangend zouden vragen: “Zijn deze dingen al zo?”
Mensen wier leven niet heilig is en die niet geschikt zijn de tegenwoordige waarheid te verkondigen, gaan de wijngaard binnen zonder door de kerk of de broeders in het algemeen erkend te worden. Verwarring en onenigheid zijn er het gevolg van. Sommigen hebben een theorie der waarheid en kunnen bewijsgronden aangeven, maar het ontbreekt hun aan geestelijkheid, oordeel en ondervinding. Zij schieten tekort in veel dingen, waarvan het hoogst nodig is dat zij ze verstaan, voordat zij de waarheid aan anderen kunnen leren. Anderen hebben de bewijsgronden niet, maar omdat enige broeders hen nu en dan een goed gebed hebben horen doen en een opwindende vermaning hebben horen geven, worden zij als arbeiders uitgezonden, om een werk te doen, waar God hen niet toe heeft uitgerust en waar zij geen voldoende ondervinding en het nodige oordeel voor hebben. Geestelijke hoogmoed is dan het gevolg. Zij worden opgeblazen en handelen, in de dwaling verkerende, dat zij arbeiders zijn. Zij kennen zichzelf niet. Het ontbreekt hun aan een gezond oordeel en geduldige redenering. Zij spreken met veel grootspraak over zichzelf en beweren vele dingen, die zij niet kunnen bewijzen uit het Woord. God weet dit, daarom roept Hij hen niet in deze gevaarlijke tijd te werken. De broeders moeten voorzichtig zijn om diegenen niet uit te zenden, die Hij niet geroepen heeft.
Die mannen, die God niet geroepen heeft, zijn gewoonlijk juist degenen, die het zekerst geloven, dat zij door Hem geroepen zijn en dat hun werk van groot gewicht is. Zij gaan de wijngaard binnen en oefenen gewoonlijk geen goede invloed uit. Toch hebben zij op sommige plekken een zekere mate van succes en dit leidt hen en anderen er toe te denken dat zij zeker door God geroepen zijn. Het is geen beslissend bewijs, dat mannen door God zijn geroepen, omdat zij een zekere mate van succes hebben, want de engelen Gods werken thans in de harten van Zijn oprechte kinderen, om hun verstand te verlichten met het oog op de tegenwoordige waarheid, opdat zij die mogen aannemen en leven. En zelfs waar mensen, die zichzelf uitzenden, gaan, waar God hen niet gezonden heeft, voorgevende leermeesters te zijn en waar zielen de waarheid ontvangen door hen te horen spreken, is dit geen bewijs, dat zij door God geroepen zijn. De zielen, die de waarheid van hen ontvangen, ontvangen die om in beproeving en dienstbaarheid gebracht te worden, als zij later tot de ontdekking komen, dat deze mannen niet in de raad Gods stonden. Zelfs wanneer goddeloze mensen de waarheid verkondigen, kan het zijn dat er sommigen die aannemen. Toch maakt het degenen, die hem verkondigen, niet meer welbehaaglijk voor God. Goddeloze mensen blijven goddeloze mensen en naarmate het bedrog is, dat zij gepleegd hebben tegen degenen die God liefhad en naarmate de verwarring is, die zij in de kerk gebracht hebben, zo zal ook hun straf zijn. Hun zonden zullen niet bedekt blijven, maar zullen ontdekt worden in de dag van Gods brandende toorn.
Deze afgezanten, die zichzelf uitzenden, zijn een vloek voor de zaak. Oprechte zielen stellen vertrouwen in hen, denkende dat zij handelen volgens de raad van God en dat zij één zijn met de kerk. Daarom laten zij hen toe het avondmaal te bedienen, ook wanneer de plicht hun duidelijk voorgesteld wordt, dat zij hun eerste werken moeten doen, laten zij zich door hen dopen. Maar wanneer het licht komt, gelijk het voorzeker komen zal en zij bemerken dat deze mannen niet zijn wat zij meenden dat zij waren, Gods geroepen en uitverkoren afgezanten, geraken zij in moeilijkheid en twijfel aangaande de waarheid, die zij ontvangen hebben en zien in dat zij die weer van het begin aan opnieuw moeten leren. Zij worden verontrust en door de vijand in verwarring gebracht over al hun bevindingen, of God hen geleid heeft of niet, en zijn niet tevreden, voordat zij weer gedoopt zijn en opnieuw een begin maken. Het put de geest van Gods afgezanten veel meer uit, naar plaatsen te gaan, waar degenen geweest zijn, die deze verkeerde invloed uitgeoefend hebben, dan op een nieuwe akker te beginnen. Gods dienstknechten moeten eenvoudig handelen, openlijk te werk gaan en geen en geen verkeerde dingen bedekken; want zij staan tussen de levenden en de doden en moeten rekenschap geven van hun getrouwheid, hun zending en de invloed, die zij uitoefenen over de kudde, waarover de Heer hen opzieners gemaakt heeft.
Zij, die de waarheid aannemen en in zulke beproevingen geleid worden, zouden de waarheid evengoed gekregen hebben, wanneer deze mannen weggebleven waren en de nederige plaats vervuld hadden, die God voor hen bedoeld had. Gods oog was over Zijn eigendom en Hij zou Zijn geroepen en uitverkoren afgezanten tot hen gezonden hebben - mannen, die met verstand gehandeld zouden hebben. Het licht der waarheid zou hebben geschenen en aan deze zielen hun ware staat ontdekt hebben en zij zouden de waarheid hebben aangenomen naarmate zij die verstonden en verzadigd zijn geworden met de schoonheid en de helderheid ervan. En als zij de machtige uitwerking ervan gevoeld hadden, zouden zij sterk zijn geweest en een heilige invloed hebben verspreid.
Wederom werd mij het gevaar getoond van het rondreizen van hen, die God niet heeft geroepen. Indien zij al enig succes hebben, zullen de hoedanigheden, die hun ontbreken, toch gevoeld worden. Er zal onverstandig gehandeld worden en door een gemis aan wijsheid zullen kostbare zielen misschien gedreven worden, waar men hen niet meer bereiken kan. Ik zag, dat de kerk zijn verantwoordelijkheid moet inzien en zorgvuldig en aandachtig letten moet op het leven, de hoedanigheden en de wandel over het algemeen van hen, die voorgeven leermeesters te zijn. Indien er geen onmiskenbaar bewijs gegeven wordt, dat God hen geroepen heeft en dat het “wee” op hen rust, indien zij geen gehoor geven aan deze roepstem, is het de plicht van de kerk handelend op te treden en het bekend te maken dat deze personen niet door de kerk als leermeesters erkend worden. Dit is het enige dat de kerk kan doen om eerlijk te staan in deze zaak: want de last ligt op de kerk.
Ik zag dat deze deur, waardoor de vijand binnenkomt om de kudde te verontrusten en te verwarren, gesloten kan worden. Ik vroeg aan de engel, hoe hij gesloten kan worden. Hij zei: “De kerk moet vluchten naar Gods woord en bevestigd worden in de evangelie-orde, die over het hoofd gezien en verwaarloosd is.” Dit is onontbeerlijk teneinde de kerk tot de eenheid des geloofs te brengen. Ik zag dat de kerk in de dagen der apostelen in gevaar verkeerde van misleid en bedrogen te worden door valse leraars. Daarom kozen de broeders en zusters mannen, die goede bewijzen gegeven hadden, dat zij in staat waren hun eigen huizen wel te regeren en orde in hun eigen gezinnen te houden en hen, die in duisternis verkeerden, licht konden brengen. God werd over zulke mannen geraadpleegd, en dan, nadat de mening van de kerk en de Heilige Geest was, werden zij door oplegging der handen afgezonderd. Hun opdracht van God ontvangen hebbende en in het bezit van de goedkeuring der kerk, gingen zij uit, dopend in de naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes en het avondmaal van het huis des Heren bedienend, menigmaal de heiligen dienend, door hun het zinnebeeld van het gebroken lichaam en het vergoten bloed van de gekruisigde Heiland aan te bieden, teneinde Zijn lijden en dood in het geheugen van Gods geliefde kinderen levendig te houden.
Ik zag, dat wij nu niet veiliger zijn voor valse leraars dan in de dagen der apostelen. En indien wij ook niet meer doen, behoren wij even speciale maatregelen te nemen als zij genomen hebben, om de vrede, eensgezindheid en eenheid van de kudde te verzekeren. Wij hebben hun voorbeeld en moeten dit volgen. Broeders van ondervinding en gezond verstand moeten samenkomen en het woord van God en de bekrachtiging van de Heilige Geest volgende, moeten zij met ernstig gebed, de handen opleggen aan degenen, die voldoend bewijs gegeven hebben, dat zij de opdracht van God hebben verkregen. En zij moeten afgezonderd worden om zichzelf geheel en al aan Zijn werk te wijden. Deze handelwijze zou tonen, dat de kerk hun uitgaan als afgezanten bekrachtigt, om de ernstige boodschap, die ooit aan de mensen gegeven is, te verkondigen.
God zal de zorg voor Zijn kostbare kudde niet toevertrouwen aan mannen, wier verstand en oordeel verzwakt is door vroegere dwalingen, die zij gekoesterd hebben, zoals het zogenaamde perfectionisme en het spiritisme, en die door hun wijze van handelen terwijl zij in die dwaling verkeerden, schande hebben gebracht over zichzelf en de zaak der waarheid oneer hebben aangedaan. Ofschoon zij zich nu vrij mogen achten van dwaling en geschikt om uit te gaan en de laatste boodschap te verkondigen, wil God hen niet aannemen. Hij zal geen kostbare zielen aan hun zorg toevertrouwen, want hun oordeel was verdraaid, terwijl zij in dwaling verkeerden en is nu verzwakt. De grote en heilige God is een naijverig God en Hij wil heilige mannen hebben om Zijn waarheid aan anderen te brengen. De heilige wet, door God van Sinaï gesproken, is een deel van Hemzelf, en alleen heilige mannen, die deze strikt heilighouden, kunnen Hem eren door die aan anderen te leren.
De dienstknechten, die de waarheid onderwijzen, moeten mannen zijn met een goed oordeel. Zij moeten mannen zijn, die tegenstand kunnen verdragen zonder driftig te worden. Want zij, die de waarheid tegenstaan, zullen aanmerkingen maken over hen, die hem onderwijzen en ieder bezwaar dat opgebracht kan worden, zal in de ergste vorm worden aangevoerd om tegen de waarheid te werken. De dienstknechten van God, die de boodschap aan anderen brengen, moeten bereid zijn die bezwaren met kalmte en zachtmoedigheid uit de weg te ruimen door middel van het licht der waarheid. Menigmaal spreken tegenstanders van God dienstknechten toe op een wijze, die aanstoot geeft om van hun kant iets van dezelfde aard uit te lokken, opdat zij daar zoveel mogelijk van kunnen maken en aan anderen zeggen dat de leraars van de geboden een bittere geest hebben en hard zijn, zoals over hen gezegd wordt. Ik zag, dat wij bezwaren moeten verwachten en dat wij met geduld, goed oordeel en zachtmoedigheid er de aandacht aan moeten geven die ze verdienen. En ze ook niet moeten verwerpen of aan de kant zetten door positieve beweringen en dan de man, die de bezwaren maakt, uit de hoogte moeten behandelen en een geest van hardheid tegen hem te tonen, maar aan de bezwaren de aandacht moeten geven, die zij waard zijn en dan het licht en de kracht van de waarheid uitbrengen en die zwaarder laten wegen dan de dwalingen en ze zo uit de weg ruimen. Op die wijze zal er een goede indruk gemaakt worden en eerlijke tegenstanders zullen erkennen, dat zij misleid zijn en dat de houders van de geboden niet zijn zoals zij voorgesteld worden te zijn.
Degenen, die voorgeven dienstknechten van de levende God te zijn, moeten zich gewillig bewijzen om de dienstknechten van allen te zijn, in plaats van verheven te zijn boven de broeders en zij moeten vriendelijk en beleefd van geest zijn. Indien zij dwalen, moeten zij bereid zijn dadelijk belijdenis te doen. Oprechtheid van bedoeling kan geen verontschuldiging zijn voor het niet belijden van dwalingen. Belijdenis zal het vertrouwen van de kerk in de afgezant niet verminderen en hij zou een goed voorbeeld stellen. Een geest van belijdenis zou in de kerk aangemoedigd worden en lieflijke eenheid zou er het gevolg van zijn. Zij, die zeggen, dat zij leraars zijn, moeten voorbeelden van vroomheid, zachtmoedigheid en nederigheid zijn en een vriendelijke geest hebben, om zielen te winnen voor Jezus en de waarheid van de Bijbel. Een dienaar van Christus moet rein zijn in zijn gesprek en zijn daden. Hij moet er altijd aan denken, dat hij te doen heeft met bezielde woorden van een heilige God. Hij moet er eveneens aan denken, dat de kudde aan zijn zorg is toevertrouwd en dat hij hun situatie tot Jezus moet brengen en voor hen moet pleiten, zoals Jezus voor ons pleit met de Vader. Ik werd teruggewezen op de kinderen van Israël in de oude tijd en zag hoe rein en heilig de dienaars van het heiligdom moesten zijn, omdat zij door hun werk in nauw verband met God gebracht werden. Zij die dienst doen, moeten heilig, rein en zonder smet zijn of God zal hen uitdelgen. God is niet veranderd. Hij is even heilig en rein, even nauwkeurig, als Hij ooit geweest is. Degenen die belijden dienaars van Jezus te zijn, moeten mannen van ondervinding en innige vroomheid zijn en dan kunnen zij te allen tijde en in alle plaatsen en heilige invloed uitoefenen.
Ik heb gezien, dat het nu de tijd is voor de afgezanten om te werken, waar er ook maar een opening is en dat God vóór hen uit zal gaan en de harten van sommigen openen zal om te horen. Nieuwe plaatsen moeten bewerkt worden en waar dit geschiedt, zou het goed zijn, als het mogelijk is, om twee aan twee te gaan, om elkanders handen op te houden. Een plan als het volgende werd voorgesteld: Het zou goed zijn voor twee broeders samen uit te gaan en in elkaars gezelschap te reizen naar de donkerste plaatsen, waar veel tegenstand is en waar de meeste arbeid nodig is en met verenigde krachten en sterk geloof de waarheid voor te stellen aan hen, die in duisternis verkeren. En dan, indien zij meer konden uitrichten door veel plaatsen te bezoeken, door alleen uit te gaan, maar dikwijls samenkomen, terwijl zij rondgaan, om elkander te bemoedigen door hun geloof en op die wijze elkanders handen te sterken en op te houden. En laat hen ook samen beraadslagen betreffende de plaatsen, die zich voor hen geopend hebben en beslissen, welke van hun gaven het meest nodig zullen zijn en op welke wijze zij het meeste succes kunnen hebben om de harten te bereiken. Als zij dan weer van elkander scheiden, zal hun moed en werkkracht vernieuwd zijn om de tegenstand en de duisternis te ontmoeten en met gevoelige harten te werken teneinde verloren gaande zielen te redden.
Ik zag dat de dienstknechten van God niet keer op keer in hetzelfde arbeidsveld moeten gaan, maar zielen moeten opzoeken in nieuwe plaatsen. Zij die reeds in het geloof gegrondvest zijn, moeten niet zoveel van hun arbeid in beslag nemen, want zij behoren in staat te zijn alleen te staan en anderen rondom hen te sterken, terwijl de boodschappers van God de donkere en eenzame plaatsen bezoeken en de waarheid brengen aan hen, die nu geen licht hebben van de tegenwoordige waarheid. (Eerste Geschriften E.G.White)