03 De verzegeling
Op de 5e januari 1849 waren wij, bij het begin van de Heilige Sabbat, met broeder Beldens gezin te Rockey Hill, Conn., samengekomen om te bidden, toen de Heilige Geest over ons kwam. Ik werd in een gezicht opgenomen naar het heilige der heiligen, waar ik Jezus zag, nog steeds voor Israël pleitende. Op de zoom van Zijn kleed was een schelletje en een granaatappel. Toen zag ik dat Jezus het allerheilige niet zou verlaten, totdat ieder geval beslist was, hetzij voor de zaligheid of voor het verderf en dat de toorn Gods niet kon komen over de mensen, totdat Jezus Zijn werk in het heilige der heiligen volbracht, Zijn priesterlijk kleed afgelegd en de klederen der wraak aangetrokken had. Dan zal Jezus niet meer tussen de Vader en de mens blijven staan en God zal niet langer zwijgen, maar Zijn toorn uitgieten over degenen, die Zijn waarheid hebben verworpen. Ik zag dat de toorn van de volken, de toorn van God en de tijd om de doden te oordelen, afzonderlijke en van elkander verschillende gebeurtenissen waren, de ene op de andere volgende en ook dat Michaël nog niet was opgestaan en dat de tijd der benauwdheid, als er niet geweest is, nog niet was aangebroken. De volken begonnen nu toornig te worden, maar wanneer onze Hoge Priester Zijn werk in het heiligdom geëindigd heeft, dan zal Hij opstaan, de klederen der wraak aantrekken en dan zullen de zeven laatste plagen uitgegoten worden.
En ik zag, dat de vier engelen de vier winden zouden houden, totdat Jezus’ werk in het heiligdom volbracht was en dan zullen de zeven laatste plagen komen. Deze plagen verbitterden de goddelozen tegen de rechtvaardigen; zij dachten, dat wij de oordelen Gods over hen gebracht hadden en dat, indien zij de aarde van ons verlossen konden, de plagen weggenomen zouden worden. Er ging een bevel uit, dat de heiligen gedood moesten worden, hetgeen hen dag en nacht om uitkomst deed roepen. Dit was de tijd van benauwdheid voor Jacob. Toen riepen de heiligen in hun zielsangst tot God en werden verlost door Gods stem. De 144.000 hadden gezegevierd. Hun aangezichten glinsterden van de heerlijkheid Gods. Toen werd mij een gezelschap van mensen getoond, die in doodsangst gilden. Op hun klederen stond met grote letters geschreven: “Gij zijt in weegschaal gewogen en gij zijt te licht bevonden.” Ik vroeg wie dat gezelschap was. De engel zei: “Hier zijn zij, die eenmaal de Sabbat gehouden en die weer opgegeven hebben.” Ik hoorde hen met luide stem roepen: “Wij hebben in uw komst geloofd en die ijverig geleerd.” En terwijl zij spraken, viel hun oog op hun klederen en zagen zij wat daar geschreven stond en dan weeklaagden zij met luider stem. Ik zag dat zij gedronken hadden van diepe wateren en het overgeblevene met hun voeten verontreinigd hadden - de Sabbat met voeten getreden hadden - en dat was de reden waarom zij in de weegschaal gewogen en te licht bevonden waren.
Daarna vestigde mijn begeleidende engel mijn aandacht wederom op de stad, waar ik vier engelen zag, die naar de poort van de stad toe vlogen. Zij overhandigden juist de gouden kaart aan de engel bij de poort, toen ik een andere engel snel zag komen aanvliegen uit de richting van de hoogwaardige heerlijkheid, die met een luide stem tot de andere engelen riep en iets in zijn hand op en neer wuifde. Ik vroeg mijn begeleidende engel om een verklaring van hetgeen ik zag. Hij zei mij dat ik toen niet meer kon zien, maar hij zou mij binnenkort tonen, wat de betekenis was van de dingen, die ik toen zag.
Sabbatmiddag was er een van ons gezelschap ziek en hij verzocht ons om voor hem te bidden, dat hij genezen mocht. Wij beriepen ons eenstemmig op de Geneesheer, die nimmer nog een geval verloren heeft en terwijl er helende kracht neerkwam en de zieke genezen werd, viel de Geest op mij en verscheen mij een gezicht.
Ik zag vier engelen, die een werk te doen hadden op de aarde en op weg waren om het te verrichten. Jezus was met priesterlijke klederen bekleed. Hij zag in erbarming neder op het overblijfsel, hief toen Zijn handen omhoog en riep met een stem van diep medelijden uit: “Mijn bloed, Vader, Mijn bloed, Mijn bloed, Mijn bloed!” Toen zag ik een zeer helder licht komen van God, Die op de grote witte troon zat en dit omscheen Jezus. Daarna zag ik een engel met een opdracht van Jezus snel naar de vier engelen vliegen, die een werk te doen hadden op de aarde en iets op en neer wuivende in zijn hand, riep hij met luider stem: “Wacht! Wacht! Wacht! Wacht! totdat de dienstknechten van God verzegeld zijn aan hun voorhoofden.”
Ik vroeg aan mijn begeleidende engel de betekenis van wat ik hoorde en wat de vier engelen op het punt stonden te doen. Hij zei mij, dat het God was, Die de machten in bedwang houdt en dat Hij de dingen op aarde aan de zorg van Zijn engelen heeft toevertrouwd; dat de vier engelen macht van God ontvangen hadden om de vier winden te houden en dat zij op het punt stonden van ze te laten gaan; maar terwijl hun handen begonnen los te laten en de vier winden -zouden gaan waaien, zag het barmhartige oog van Jezus neder op het overblijfsel, dat nog niet verzegeld was en Hij hief Zijn handen op tot de Vader en pleitte met Hem, dat Hij Zijn bloed voor hen had vergoten. Toen werd aan een andere engel opdracht gegeven snel naar de vier engelen te vliegen en hun te bevelen, de winden te houden, totdat de dienstknechten Gods verzegeld waren aan hun voorhoofden met het zegel van de levende God. ("Eeste geschriften" hoofdst. 3.- E.G.White)