04 Gods liefde voor zijn volk
Ik heb de tedere liefde gezien, die God voor Zijn volk heeft en die is zeer groot. Ik zag engelen over de heiligen zweven met hun vleugels over hen uitgespreid. Iedere heilige had een engel bij zich. Wanneer de heiligen weenden, omdat zij ontmoedigd waren, of wanneer zij in gevaar verkeerden, dan vlogen de engelen, die immer bij hen waren, snel opwaarts om de tijding te brengen en de engelen in de stad staakten hun gezang.
Dan gaf Jezus een andere engel opdracht neer te dalen om hen te bemoedigen, over hen te waken en te trachten hen niet van het nauwe pad te laten afwijken. Maar wanneer zij geen acht sloegen op de trouwe zorg van deze engelen en zich niet door hen wilden laten troosten, maar voortgingen met af te dwalen, dan werden de engelen bedroefd en weenden. Dan brachten zij de tijding naar de hemel en al de engelen in de stad weenden dan en riepen met luide stem, “Amen.” Maar wanneer de heiligen hun ogen vestigden op de prijs, die hun voorgesteld was en God verheerlijkten door Hem te loven, dan droegen de engelen de blijde tijding naar de stad en de engelen in de stad raakten hun gouden harpen aan en zongen met luider stem, “Halleluja!” en de hemelbogen weergalmden van hun heerlijke liederen.
Er heerst volmaakte orde en harmonie in de heilige stad. Al de engelen, die opdracht ontvangen naar de aarde te gaan, hebben een gouden kaart die zij bij het in en uitgaan aan de engelen bij de poorten van de stad tonen. De hemel is een goede plaats. Ik verlang er naar daar te zijn en mijn lieflijke Jezus te aanschouwen, die Zijn leven voor mij gegeven heeft en veranderd te worden in Zijn heerlijk beeld. O, dat ik de woorden had om de heerlijkheid van de schone wereld, die te komen staat, te kunnen beschrijven! Ik dorst naar de levende stromen, die de stad van onze God verblijden.
De Heer heeft mij een gezicht gegeven van andere werelden. Mij werden vleugels gegeven en een engel begeleidde mij van de stad naar een plaats, die heerlijk en schitterend was. Het gras van de plaats was helder groen en de vogels daar kweelden een zoet gezang. De bewoners van die plaats waren van allerlei grootten; zij waren edel, majestueus en lieflijk. Zij drogen het uitgedrukte beeld van Jezus en hun aangezichten blonken van heilige blijdschap, het zichtbare teken van de vrijheid en gelukzaligheid van de plaats. Ik vroeg aan één van hen, waarom zij zoveel lieflijker waren dan degenen, die op aarde zijn.
Het antwoord was: “Wij hebben in strikte gehoorzaamheid aan de geboden Gods geleefd en zijn niet door ongehoorzaamheid gevallen, gelijk zij, die op de aarde zijn.” Toen zag ik twee bomen; de ene boom geleek veel op de boom des levens in de stad. De vruchten van beide zagen er prachtig uit, maar van de ene konden zij niet eten. Zij hadden het in hun macht om van beide te eten, maar hun was verboden de vruchten van de ene te eten. Toen zei mijn begeleidende engel tot mij: “Niemand in deze plaats heeft van de verboden vruchten geproefd; maar wanneer zij zouden eten, dan zouden zij vallen.” Toen werd ik naar een wereld gebracht, die zeven manen had. Daar zag ik de goede, oude Henoch, die God weggenomen had. Op zijn rechterarm droeg hij een prachtige palm en op ieder blad ervan stond geschreven “Overwinning”. Om zijn hoofd was een verblindende witte krans en bladeren aan de krans en midden in ieder blad stond geschreven “Reinheid”, en rondom de krans waren stenen van verschillende kleuren, die meer schitterden dan de sterren en een weerschijn op de letters wierpen en die vergrootten. Aan de achterkant van zijn hoofd was een strik, die de krans samenhield en op de strik was geschreven “Heiligheid”. Boven de krans was een heerlijke kroon, die helderder scheen dan de zon. Ik vroeg hem of dit de plaats was, waar hij naar toe gebracht was van de aarde. Hij zei: “Nee, de stad is mijn woonplaats en ik ben gekomen deze plaats te bezoeken.” Hij bewoog zich in die plaats, alsof hij er volkomen op zijn plaats was. Ik smeekte mijn begeleidende engel mij toe te staan in die plaats te blijven. Ik kon de gedachte niet verdragen van weer in deze donkere wereld terug te komen. Toen zei de engel: “Gij moet teruggaan en indien gij getrouw zijt, zult gij met de 144.000 het voorrecht hebben al de werelden te bezoeken en Gods handwerk te aanschouwen.