61 Saul verworpen
Zie 1 Samuël 15
Saul had de geloofstoets tijdens de hachelijke toestand te Gilgal niet doorstaan en de dienst van God oneer toegebracht. Maar zijn dwalingen waren nog niet onherstelbaar en de Here zou hem nog een gelegenheid schenken om de les van onwankelbaar geloof in Zijn woord en gehoorzaamheid aan Zijn bevelen te leren.
Toen de profeet hem te Gilgal had bestraft, had Saul geen grote zonde gezien in zijn handelwijze. Hij meende dat hij onrechtvaardig behandeld was, had getracht zijn daden te rechtvaardigen, en had verontschuldigingen aangevoerd voor zijn dwaling. Na die tijd had hij weinig contact met de profeet. Samuël hield van Saul alsof het zijn eigen zoon was, terwijl Saul, ondanks zijn hoogmoedige en vurige geest, de profeet hoogachtte. Maar hij wilde de bestraffing van de profeet niet aanvaarden en ontweek hem na die tijd zoveel mogelijk.
De Here zond Zijn dienstknecht echter met een nieuwe opdracht naar Saul. Door zijn gehoorzaamheid kon hij laten zien dat hij trouw was aan God en waardig was een leider van Israël te zijn.
Samuël zocht de koning op en bracht hem het Woord des Heren. Opdat de koning zou beseffen dat het van groot belang was het bevel te gehoorzamen, verklaarde Samuël nadrukkelijk, dat hij sprak namens God, namens hetzelfde gezag waardoor Saul koning was geworden.
De profeet zei: "Zo zegt de Here der heerscharen: Ik doe bezoeking over wat Amalek Israël heeft aangedaan, hoe hij zich hem in de weg heeft gesteld, toen het uit Egypte trok. Ga nu heen, versla Amalek, slaat al wat hij bezit met de ban en spaar hem niet. Dood man en vrouw, kind en zuigeling, rund en schaap, kameel en ezel."
De Amalekieten waren de eersten geweest die tegen Israël hadden gestreden in de woestijn. Voor deze zonde en ook voor hun verzet tegen God en hun gruwelijke afgoderij, had de Here door de mond van Mozes een oordeel over hen uitgesproken. Op Gods bevel was hun wreedheid tegen Israël te boek gesteld, met de opdracht: "Gij zult de herinnering aan Amalek onder de hemel uitwissen; vergeet het niet." Deutronomium 25:19
Dit vonnis was vierhonderd jaar lang uitgesteld; maar de Amalekieten hadden zich niet bekeerd van hun zonden. De Here wist dat dit goddeloze volk zo mogelijk Zijn volk zou uitroeien, en een eind zou maken aan Zijn eredienst op aarde. Nu was de tijd aangebroken dat het vonnis, dat zo lang was uitgesteld, voltrokken zou worden.
Omdat God zo verdraagzaam is tegenover de goddelozen, verharden ze zich in het kwaad; maar hun straf zal niettemin zeker en verschrikkelijk zijn. "De Here zal opstaan, zoals op de berg Perasim; Hij zal in beweging komen, zoals in het dal bij Gibeon, om Zijn werk te doen - vreemd zal Zijn werk zijn; en om Zijn daad te verrichten - ongewoon zal Zijn daad zijn." Jesaja 28:21
Voor onze barmhartige God is bestraffing een vreemde daad. "Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here Here, Ik heb geen behagen in de dood van de goddelozen, maar veeleer daarin, dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leeft." De Here is "barmhartig en genadig, groot van goedertierenheid en trouw, die... ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft; maar (de schuldige) houdt hij zeker niet onschuldig." Ezechiël 33:11; Exodus 34:6,7
Hoewel Hij geen lust heeft in wraak, zal Hij het vonnis voltrekken over hen die Zijn wet overtreden. Hij moet dit wel doen, om de inwoners der aarde te bewaren voor totale verdorvenheid en ondergang. Om enkelen te redden moet Hij anderen, die door de zonde verhard zijn, verdelgen. "De Here is lankmoedig, doch groot van kracht, en de Here laat geenszins ongestraft." Nahum 1:3
Door vreselijke dingen te doen in gerechtigheid zal Hij het gezag van Zijn overtreden wet rechtvaardigen. Juist het feit dat Hij zo lang wacht met het voltrekken van de straf, laat de grootte zien van de zonden, die Zijn oordelen en de gestrenge straf voor de zondaar noodzakelijk maken.
Maar zelfs bij het voltrekken van de straf toont God Zijn genade. De Amalekieten moesten verdelgt worden, maar de Kenieten, die in hun midden woonden, moesten gespaard blijven. Hoewel dit volk niet vrij was van afgoderij, aanbaden ze God, en stonden vriendschappelijk tegenover Israël. De zwager van Mozes, Chohab, die de Israëlieten op hun woestijnreis had vergezeld, en door zijn kennis van het land voor hen van onschatbare waarde was geweest, had tot deze stam behoord.
Na de nederlaag van de Filistijnen te Mikmas had Saul gestreden tegen Moab, Ammon, en Edom, ook tegen de Amalekieten en de Filistijnen. Steeds had hij de overwinning behaald. Toen hij opdracht kreeg ten strijde te trekken tegen de Amalekieten, verklaarde hij direct de oorlog. De profeet ondersteunde zijn bevel en op zijn oproep stroomden de mannen van Israël toe om zich onder zijn bevel te scharen. Deze krijgstocht zou niet dienen om hun eigen welzijn te bevorderen. Israëlieten zouden niet de eer krijgen voor de overwinning, noch de buit van hun vijanden. Ze moesten deze strijd alleen voeren om Gods oordeel over de Amalekieten te voltrekken. God wilde dat alle volken de ondergang zouden zien van het volk dat Zijn gezag had getrotseerd, en zouden gadeslaan dat ze ten onder werden gebracht door het volk dat ze geminacht hadden.
"En Saul versloeg Amalek van Chavila af tot in de nabijheid van Sur, dat ten oosten van Egypte ligt. Agag, de koning van Amalek, greep hij levend, maar het gehele volk sloeg hij met de ban door de scherpte des zwaards. Saul echter en het volk spaarden Agag en het beste van het kleinvee en van de runderen, ook van het naastbeste, verder de lammeren, kortom al wat waardevol was; dat wilden zij niet met de ban slaan. Maar al het vee dat waardeloos was en ondeugdelijk, sloegen zij met de ban."
De overwinning over de Amalekieten was de schitterendste die Saul ooit behaald had, en hierdoor werd zijn hoogmoed, die zijn zwakke plek vormde, weer aangewakkerd. Gods bevel om Zijn vijanden uit te roeien, was maar ten dele uitgevoerd. Om aan zijn triomfantelijke terugtocht luister bij te zetten door het meevoeren van een vorstelijk gevangene, volgde Saul de gebruiken van de omliggende volken. Hij spaarde Agag, de woeste en oorlogszuchtige koning der Amalekieten. Het volk spaarde het beste van de kudden en de lastdieren met de verontschuldiging, dat het vee gebruikt zou worden om aan de Here geofferd te worden. Het was echter hun bedoeling om deze dieren te offeren, zodat ze hun eigen vee konden sparen.
Saul was nu voor het laatst op de proef gesteld. Zijn vermetele onachtzaamheid ten opzichte van Gods wil toonde zijn vastbeslotenheid om te heersen als een onafhankelijk vorst. Hierdoor bewees hij dat hij de koninklijke macht als Gods plaatsbekleder niet waard was. Terwijl Saul en zijn leger op weg waren naar huis, in de roes der overwinning, heerste er diepe droefheid in het huis van Samuël. Hij had van God een boodschap ontvangen waarin de houding van de koning werd gelaakt: "Het berouwt Mij, dat Ik Saul tot koning heb aangesteld, want hij heeft zich van Mij afgekeerd en Mijn bevelen niet uitgevoerd." De profeet was diep bedroefd over de houding van de opstandige vorst, en hij weende en bad de gehele nacht om het vreselijke vonnis af te wenden.
Het berouw van God is anders dan het berouw van de mens. "De Onveranderlijke Israëls liegt niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben." Het berouw van de mens houdt een verandering van zinnen in. Gods berouw omvat een verandering van omstandigheden. De mens kan zijn verhouding tot God herzien door te voldoen aan de voorwaarden waarop hij Gods gunst kan genieten, of hij kan door zijn daden zich deze gunst ontzeggen; maar de Here is dezelfde, gisteren, heden en tot in eeuwigheid. Hebreeën 13:8
Sauls ongehoorzaamheid bracht een wijziging aan in zijn verhouding tot God; maar de voorwaarden van aanneming door God zijn onveranderd gebleven - Gods eisen zijn dezelfde gebleven; want bij Hem is "geen verandering of zweem van ommekeer." Jacobus 1:17
Met bezwaard gemoed ging de profeet de volgende morgen op weg naar de afgedwaalde koning. Samuël koesterde de stille hoop dat Saul, bij nader inzien, zich van zijn zonde bewust zou worden en door berouw en bekering weer Gods gunst zou kunnen ontvangen. Maar als de eerste stap is gedaan op de weg der zonde, wordt de volgende stap gemakkelijker. Saul, die door zijn ongehoorzaamheid ontaard was, naderde Samuël met een leugen op zijn lippen. Hij riep uit: "Wees gezegend door de Here; ik heb het bevel des Heren uitgevoerd."
De geluiden die de profeet hoorde, weerspraken de woorden van de ongehoorzame koning. Op de scherpe vraag: "Wat betekent dan dat geblaat van kleinvee, dat in mijn oren klinkt, en het geloei van runderen, dat ik hoor?" antwoordde Saul; "Die heeft men van de Amalekieten meegebracht, want het volk heeft het beste van het kleinvee en de runderen gespaard om de Here, uw God, offers te brengen; maar de rest hebben wij met de ban geslagen." Het volk had het bevel van Saul gehoorzaamd; maar om zich te verontschuldigen, schoof hij de zonde der ongehoorzaamheid op hen.
De boodschap van Sauls verwerping bracht Samuël onzegbaar leed. Hij moest zijn boodschap ten aanhoren van heel het leger overbrengen, terwijl ze vervuld waren met trots en blijdschap over een overwinning die zij toeschreven aan de moed en het beleid van hun koning. Want Saul had God niet genoemd als de oorzaak van Israëls overwinning! Maar toen de profeet het bewijs van Sauls opstand zag, werd hij vervuld met verontwaardiging over het feit dat iemand die zozeer door God begunstigd was, Zijn gebod had overtreden en Israël tot zonde had verleid.
Samuël liet zich niet misleiden door de uitvlucht van de koning. Bedroefd en verontwaardigd zei hij: "Houd stil, dan zal ik u mededelen wat de Here in deze nacht tot mij gesproken heeft... Zijt gij niet, hoewel gij klein waart in eigen oog, geworden tot een hoofd der stammen van Israël? En heeft de Here u niet gezalfd tot koning over Israël?" Hij herhaalde Gods bevel betreffende Amalek, en eiste een verklaring voor de ongehoorzaamheid van de koning.
Saul volhardde in zijn zelfverdediging: "Ik heb wel naar de Here geluisterd en ben de weg gegaan, waarop de Here mij zond en ik heb Agag, de koning van Amalek, meegebracht, maar Amalek zelf heb ik met de ban geslagen. Doch het volk nam van de buit kleinvee en runderen, het beste van het gebannene, om de Here, uw God, offers te brengen in Gilgal."
Ernstig en gestreng schoof de profeet al deze leugens terzijde en sprak het onafwendbaar oordeel uit. "Heeft de Here evenzeer welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan het horen naar des Heren stem? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen. Voorwaar, weerspannigheid is zonde der toverij en ongezeggelijkheid is afgoderij en dienen van terafim. Omdat gij het Woord des Heren verworpen hebt, heeft Hij u verworpen, zodat gij geen koning meer zult zijn."
Toen de koning dit vreselijk oordeel hoorde, riep hij uit: "Ik heb gezondigd, want ik heb het bevel des Heren, uw opdracht, overtreden; maar ik vreesde het volk en ik heb naar hen geluisterd." Ontzet door de beschuldiging van de profeet erkende Saul zijn schuld, die hij eerst hardnekkig had ontkend. Maar hij bleef de schuld geven aan het volk en zei dat hij gezondigd had, omdat hij het volk vreesde.
Vrees voor straf, en geen droefheid over zonde bewoog de koning van Israël, toen hij Samuël smeekte: "Nu dan, vergeef toch mijn zonde; keer met mij terug, dan zal ik mij voor de Here neerbuigen."
Als Saul werkelijk berouw had gehad, zou hij openlijk zijn zonde beleden hebben. Zijn voornaamste zorg was echter dat hij zijn gezag handhaafde en de trouw van het volk behield. Hij wenste de eer van Samuëls tegenwoordigheid om zijn invloed bij het volk te versterken.
"Ik zal met u niet terugkeren," luidde het antwoord van de profeet, "want gij hebt het Woord des Heren verworpen; daarom heeft de Here u verworpen, dat gij geen koning meer over Israël zult zijn." Toen Samuël zich omkeerde om heen te gaan, greep de koning in een opwelling van angst zijn mantel om hem tegen te houden, maar deze scheurde. Hierop zei de profeet: "De Here heeft heden het koningschap over Israël van u afgescheurd en heeft het gegeven aan uw naaste, die beter is dan gij."
Saul maakte zich meer zorg over de vervreemding van Samuël dan over Gods misnoegen. Hij wist dat het volk meer vertrouwen stelde in de profeet dan in hem. Saul begreep dat hij zijn gezag niet langer kon doen gelden, als iemand anders op Gods bevel tot koning gezalfd zou worden.
Hij was bang voor een opstand als Samuël hem geheel in de steek zou laten. Saul smeekte de profeet om hem te eren voor de oudsten en voor het volk door in het openbaar met hem deel te nemen aan een godsdienstoefening. Op bevel van God deed Samuël wat de koning gevraagd had, opdat hij niet de aanleiding tot een opstand zou geven. Maar hij zweeg gedurende de plechtigheid.
Nu moest nog een strenge en vreselijke gerechtsdaad ten uitvoer worden gebracht. Samuël moest in het openbaar Gods eer handhaven en de handelwijze van Saul bestraffen. Hij gaf bevel dat de koning der Amalekieten voor hem gebracht zou worden. Agag had meer schuld en was genadelozer dan allen die door het zwaard van Israël waren gevallen. Hij had Gods volk gehaat en getracht het te verdelgen, en door zijn invloed was de afgoderij in de hand gewerkt. Op bevel van de profeet werd hij gebracht. Hij vleide zich met de gedachte dat het doodsgevaar geweken was. Maar Samuël sprak: "Zoals uw zwaard vrouwen kinderloos maakte, zo zal onder de vrouwen uw moeder kinderloos worden. Daarop hieuw Samuël Agag aan stukken voor het aangezicht des Heren te Gilgal." Na deze daad keerde hij terug naar zijn huis in Rama, en Saul ging naar Gibea. Slechts éénmaal na dit voorval hebben de profeet en de koning elkaar nog ontmoet.
Toen Saul op de troon werd geplaatst, had hij geen hoge dunk van zijn bekwaamheden en was bereid zich te laten onderrichten. Kennis en ervaring ontbraken hem, en hij had ernstige karakterfouten. Maar de Here schonk hem de Heilige Geest als leidsman en helper, en plaatste hem daar, waar hij de eigenschappen die voor een heerser van Israël noodzakelijk waren, kon ontwikkelen. Als hij nederig was gebleven en zich steeds had laten leiden door goddelijke wijsheid, zou God hem in staat gesteld hebben zijn taak met succes te volvoeren. Onder invloed van Gods genade zou elke goede hoedanigheid versterkt zijn, terwijl verkeerde neigingen hun macht verloren zouden hebben. God wil dit doen voor allen die zich geheel aan Hem wijden. Velen heeft Hij geroepen voor een taak in Zijn werk, omdat ze nederig en volgzaam zijn. In Zijn voorzienigheid heeft Hij hen daar geplaatst waar ze van Hem kunnen leren. Hij wil hun de gebreken in hun karakter openbaren, en allen die Zijn hulp vragen, zal Hij kracht geven hun fouten te overwinnen.
Saul echter beroemde zich op zijn verheffing, en onteerde God door ongeloof en ongehoorzaamheid. Hoewel hij in het begin nederig en volgzaam was, gaf het succes hem zelfvertrouwen. De eerste overwinning die hij behaald had, maakte hem opgeblazen, en hierin lag voor hem het grootste gevaar. De dapperheid en het juiste beleid dat tot uiting kwam bij het ontzet van Jabes in Gilead had het enthousiasme van heel het volk gewekt. Ze eerden hun koning, terwijl ze vergaten dat hij slechts het werktuig was waardoor God de verlossing tot stand had gebracht. En hoewel Saul de eer oorspronkelijk toeschreef aan God, nam hij deze later voor zichzelf. Hij verloor zijn afhankelijkheid van God uit het oog en liet in zijn hart de Here los. Op deze wijze werd de weg gebaand voor zijn zonde van vermetelheid en heiligschennis te Gilgal.
Hetzelfde verblinde zelfvertrouwen was aanleiding dat hij de bestraffing van Samuël verwierp. Saul erkende dat Samuël Gods profeet was. Daarom had hij de bestraffing moeten aanvaarden, al zag hij niet in dat hij gezondigd had. Als hij bereid was geweest zijn dwaling in te zien en te erkennen, zou deze bittere ervaring een goede les zijn geweest voor de toekomst.
Als de Here Zich op dat moment volledig van Saul had afgekeerd, zou Hij later niet opnieuw door Zijn profeet tot hem gesproken hebben en hem een werk hebben toevertrouwd waardoor hij zijn dwalingen van het verleden had kunnen goedmaken. Als iemand die zegt dat hij Gods kind is, nalatig wordt in het volbrengen van Zijn wil en daardoor anderen beïnvloedt om onverschillig en oneerbiedig te staan ten opzichte van Gods aanwijzingen, is het toch nog mogelijk dat zijn nederlagen en overwinningen veranderen als hij bereid is bestraffingen te aanvaarden onder oprecht berouw en in ootmoed en geloof tot God terug te keren. Vaak blijkt vernedering of nederlaag een zegen te zijn als we daardoor beseffen dat we uit onszelf Gods wil niet kunnen volbrengen.
Toen Saul de waarschuwing van Gods Heilige Geest in de wind sloeg en hardnekkig bij zijn zelfrechtvaardiging bleef, verwierp hij het enige middel dat God kon gebruiken om hem te redden. Opzettelijk had hij zich van God losgemaakt. Alleen door terugkeer tot God, door het erkennen van zijn zonde, kon hij rekenen op Gods hulp en leiding.
Te Gilgal deed Saul het voorkomen alsof hij heel nauwgezet was, toen hij voor het leger van Israël stond en God een offer bracht. Maar deze vroomheid was niet oprecht. Een godsdienstplechtigheid die in strijd was met Gods gebod, kon alleen maar Sauls handen verslappen, en hem de hulp ontzeggen die God hem zo graag had willen schenken. In de strijd tegen Amalek meende Saul alles gedaan te hebben wat de Here hem geboden had. Maar de Here stelde een gedeeltelijke gehoorzaamheid niet op prijs en wilde niet over het hoofd zien wat nagelaten was, al klonk de verklaring heel aannemelijk.
God heeft niemand toegestaan Zijn eisen los te laten. Hij had aan Israël gezegd: "Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: Ieder geheel naar zijn eigen goeddunken"; maar gij zult doen "wat goed en recht is in de ogen van de Here, uw God." Deuteronomium 12:8,28
Als we bepalen welke weg we zullen volgen, moeten we niet vragen of er kwaad in schuilt deze weg te gaan, maar of het in overeenstemming is met Gods wil. "Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood." Spreuken 14:12
"Gehoorzamen is beter dan slachtoffers." De offeranden op zichzelf hadden geen waarde in Gods oog. Hun bedoeling was het berouw over de zonde en het geloof in Christus bij de zondaar tot uitdrukking te brengen, en tevens het afleggen van de belofte om in de toekomst gehoorzaam te zijn aan de wet van God. Zonder berouw, geloof en een gehoorzaam hart hadden deze offeranden geen zin. Toen Saul in strijd met Gods gebod een offer wilde brengen van hetgeen vernietigd had moeten worden, toonde hij openlijk zijn minachting voor Gods gezag. Deze dienst zou in Gods oog een belediging zijn geweest.
Hoevelen zijn er echter die, met de zonde van Saul en de gevolgen ervan voor ogen, iets dergelijks doen! Terwijl ze weigeren om bepaalde eisen van de Here te geloven en te gehoorzamen, volharden ze in het aanbieden van hun vormelijke dienst aan God. Gods Geest antwoordt niet op zulk een dienst. De Here kan deze niet aanvaarden als men doorgaat met het overtreden van één van Zijn geboden, al is men nog zo ijverig in het doen van zijn godsdienstplichten.
"Weerspannigheid is een zonde der toverij, en ongezeggelijkheid is afgoderij en dienen van terafim." Oorspronkelijk is opstand ontstaan bij satan, en elke opstand tegen God is rechtstreeks het gevolg van satanische invloeden. Zij die zich keren tegen Gods leiding, hebben een verbond gesloten met de aarstverleider, en deze zal zijn macht en list gebruiken om de zinnen te verblinden en het verstand te misleiden. Hij zal alles in een vals daglicht stellen. Evenals onze stamouders zien zij die door hem betoverd zijn, alleen de voordelen die het gevolg zijn van ongehoorzaamheid.
Er is geen duidelijker bewijs van satans verleidende macht dan het feit dat velen die verleid worden, zichzelf bedriegen door te menen dat ze God een dienst bewijzen. Toen Korach, Datan en Abiram tegen het gezag van Mozes in opstand kwamen, meenden ze dat ze alleen een mens als zijzelf weerstonden. Ten slotte geloofden ze dat ze werkelijk deden wat God vroeg. Maar door Gods uitverkoren werktuig te verwerpen, verwierpen ze Christus; ze deden Gods Geest smaadheid aan. In de dagen van Christus kruisigden de joodse oversten en schriftgeleerden de Zoon van God. Terwijl ze voorgaven dat ze eerbied hadden voor God. Deze geest leeft nog steeds in de harten van hen die hun eigen wil volgen in strijd met Gods gebod.
Saul had overvloedige bewijzen gehad dat Samuël door God was geleid. Zijn ongehoorzaamheid aan Gods gebod, dat de profeet hem had gebracht, was in strijd met alle gezond verstand. Zijn noodlottige vermetelheid moet toegeschreven worden aan de invloeden van satan. Saul had grote ijver getoond toen hij een eind maakte aan afgoderij en toverij. Toch liet hij zich in zijn ongehoorzaamheid aan Gods gebod leiden door dezelfde geest van vijandschap tegen God, en werd hij evenzeer door satan beïnvloed als diegenen die toverij beoefenden. En toen hij bestraft werd, voegde hij opstandigheid toe aan hardnekkigheid. Hij had Gods Geest niet méér kunnen smaden, als hij zich openlijk met de afgodendienaars had verenigd.
Het is uiterst gevaarlijk de bestraffingen en waarschuwingen van Gods Woord of van Zijn Geest in de wind te slaan. Evenals Saul geven velen toe aan de verleiding tot ze de ware aard der zonde niet meer kunnen onderscheiden. Ze stellen zich gerust met de gedachte dat ze het goede bedoelen en daarom geen kwaad hebben gedaan toen ze afweken van Gods geboden. Zo doen ze de Geest der genade smaadheid aan, tot ze Zijn stem niet langer horen en aan hun eigen dwalingen worden overgelaten.
God had in de persoon van Saul aan Israël een koning gegeven naar hun hart, zoals Samuël zei toen hij Saul als koning bevestigde te Gilgal: "Ziedaar de koning, die gij verkoren hebt, die gij begeerd hebt." 1 Samuël 12:13
Edel en vorstelijk van voorkomen, was zijn uiterlijk in overeenstemming met hun voorstelling van de koninklijke waardigheid. En zijn moed en bekwaamheid in het leiden van het leger waren eigenschappen die ze als van de grootste betekenis zagen in het afdwingen van eerbied en ontzag bij andere volken. Het kon hen weinig schelen of hun koning die eigenschappen bezat waardoor hij geschikt was te heersen in recht en gerechtigheid. Ze hadden niet gevraagd om iemand met een edel karakter, die God liefhad en vreesde. Ze hadden God niet om raad gevraagd omtrent de eigenschappen van de heerser die ze zochten, zodat ze hun heilig, apart karakter als Zijn uitverkoren volk zouden bewaren. Ze zochten niet Gods weg, maar hun eigen wil. Daarom gaf God hun de koning die ze wensten - wiens karakter met het hunne overeenkwam.
Hun harten waren niet aan God onderworpen, en ook hun koning liet zich niet door God leiden. Onder de leiding van deze vorst zouden ze de ervaring opdoen die maakte, dat ze hun dwaling inzagen en zouden terugkeren tot hun verbondenheid met God. Toch heeft de Here Saul niet aan zichzelf overgelaten, nadat Hij de zorg voor het koninkrijk op hem had gelegd. Hij deed Zijn Heilige Geest op hem rusten, zodat Saul zijn eigen zwakheid en behoefte aan Gods genade zou zien. Als Saul God had vertrouwd, zou God met hem gebleven zijn. Zolang zijn wil door Gods wil werd beheerst, zolang hij gehoor gaf aan de leiding van Gods Geest, bekroonde God zijn pogen met succes. Maar toen Saul zijn eigen weg koos, kon de Here hem niet langer leiden, en moest Hij hem opzij schuiven.
Toen riep Hij iemand tot de troon, die een man was naar Zijn eigen hart 1 Samuël 13:14 - niet iemand die zonder gebreken was, maar die op God zou vertrouwen in plaats van op zichzelf, en die zich door Zijn Geest zou laten leiden; en die zich zou onderwerpen aan bestraffing en verbetering als hij gezondigd had.
("Patriarchen en Profeten” E.G.White)