62 David tot koning gezalfd

Zie 1 Samuël 16:1-13

Enkele kilometers ten zuiden van Jeruzalem, 'de stad van de grote Koning', ligt Bethlehem, waar David, de zoon van Isaï, geboren werd, meer dan duizend jaar voor het kindje Jezus in een kribbe lag en aanbeden werd door de wijzen uit het Oosten. Eeuwen voor de komst van de Verlosser hield David in zijn jeugd de wacht over zijn schapen, terwijl ze graasden op de heuvels rond Bethlehem.

De eenvoudige herdersjongen zong de liederen die hij zelf gemaakt had, en de muziek van zijn harp begeleidde zijn jonge stem. De Here had David uitverkoren, en bereidde hem in zijn leven in de eenzaamheid met zijn kudden voor op het werk dat Hij hem in latere jaren zou toevertrouwen. Terwijl David het eenvoudige leven van een herder leidde, sprak de Here tot Samuël over hem. "De Here zeide tot Samuël: Hoe lang zult gij nog leed dragen over Saul, en Ik heb hem toch verworpen, dat hij geen koning meer over Israël zal zijn? Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zend u naar de Bethlehemiet Isaï, want onder zijn zonen heb Ik Mij een koning uitgezocht.…. Gij zult een jonge koe meenemen en zeggen: ik ben gekomen om de Here een slachtoffer te brengen. Dan zult gij Isaï tot dit offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven wat gij doen moet; gij zult voor Mij zalven wie Ik zal aanwijzen.
Samuël deed wat de Here gezegd had en hij kwam te Bethlehem. De oudsten der stad kwamen hem bevend van vrees tegemoet en zeiden: Betekent uw komst vrede? En hij zeide: Ja." De oudsten namen de uitnodiging tot het offer aan, en Samuël riep ook Isaï en zijn zonen. Het altaar werd opgericht en het offer gereedgemaakt. Heel het gezin van Isaï was tegenwoordig, met uitzondering van David, de jongste zoon, die bij de schapen was gebleven, want het was niet vertrouwd de kudden alleen te laten.

Toen het offer gebracht was en het offerfeest nog niet was begonnen, begon Samuël zijn profetisch onderzoek van de zonen van Isaï, die er, wat hun uiterlijk betrof, goed uitzagen. Eliab was de oudste, en leek wat betreft postuur en schoonheid meer op Saul dan de andere zonen. Zijn vriendelijk en prettig voorkomen trok de aandacht van de profeet. Terwijl Samuël lette op de vorstelijke verschijning van de jongeman, dacht hij: "Zeker staat hier voor de Here Zijn gezalfde", en hij wachtte op Gods goedkeuring om hem te zalven. Maar de Here lette niet op de uiterlijke verschijning. Eliab had geen ontzag voor God. Als hij op de troon was geplaatst, zou hij een hoogmoedig, veeleisend heerser zijn geworden.

God zei tot Samuël: "Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan." Uiterlijke schoonheid kan de ziel niet aanbevelen bij God. De wijsheid en uitnemendheid die in het karakter en het gedrag naar voren komen, vormen de ware schoonheid van de mens. Deze innerlijke waarde, de uitnemendheid van het hart, bepaalt onze aanneming door de Here der heerscharen. Hoe diep moeten we doordrongen zijn van deze waarheid bij het beoordelen van onszelf en van anderen! We kunnen uit de vergissing van Samuël leren hoe weinig waarde God hecht aan een aantrekkelijk gelaat of een edele gestalte. We kunnen zien hoe weinig de mens in staat is de verborgenheden van het hart te doorgronden of Gods raad te verstaan als hij niet door Hem verlicht wordt. Gods gedachten en wegen met betrekking tot Zijn schepselen gaan ons beperkt begrip te boven. Maar we kunnen ervan verzekerd zijn dat Zijn kinderen die plaats zullen aangewezen krijgen waarvoor ze het best geschikt zijn, en in staat zullen worden gesteld het werk te doen dat hun is toevertrouwd, als ze hun wil ondergeschikt willen maken aan God, zodat Zijn weldadige plannen niet gedwarsboomd zullen worden door de dwalingen van de mens.

Eliab ging aan Samuël voorbij, en de zes broers die de dienst bijwoonden, verschenen achtereenvolgens voor de profeet. Maar de Here liet Zijn keus op geen van hen vallen. Met pijnlijke onzekerheid had Samuël de laatste van de jongemannen zien voorbijgaan. Hij voelde zich verward en onzeker. Hij vroeg aan Isaï: "Zijn dit al de jongens?" De vader antwoordde: "De jongste ontbreekt nog; zie, hij weidt de schapen." Samuël verzocht hem te laten halen, met de woorden: "Wij zullen niet gaan aanzitten, voordat hij hier gekomen is."

De eenzame herder schrok door de onverwachte oproep van de bode, die meedeelde dat de profeet naar Bethlehem gekomen was en hem nu liet roepen. Verbaasd vroeg hij waarom de profeet en richter van Israël hem wilde zien. Maar zonder aarzelen gaf hij gehoor aan de oproep. "Hij nu was rossig; ook had hij mooie ogen en een schoon voorkomen."
Toen Samuël met genoegen de knappe, mannelijke, eenvoudige herdersjongen gadesloeg, sprak Gods stem tot de profeet: "Sta op, zalf hem, want deze is het." In zijn eenvoudig herdersleven had David zich moedig en trouw getoond, en nu koos God hem als leider van Zijn volk. "Samuël nam de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broeders. Van die dag af greep de Geest des Heren David aan." De profeet had zijn opdracht uitgevoerd en met een opgelucht hart keerde hij terug naar Rama.

Samuël had aan niemand iets gezegd over zijn opdracht, zelfs niet aan het gezin van Isaï. De zalving van David was in het geheim geschied. Deze zalving gaf de jongeman een idee van de bestemming die voor hem lag, opdat onder de verschillende omstandigheden en gevaren van de komende jaren deze wetenschap hem zou aansporen om trouw te zijn aan Gods bedoelingen bij het verrichten van zijn levenstaak.

De grote eer die David ontving, maakte hem niet trots. Niettegenstaande de hoge positie die hij zou bekleden, bleef hij rustig aan zijn werk bezig, en wachtte af hoe God in de toekomst zijn tijd en wegen zou kiezen. De herdersjongen keerde even nederig en eenvoudig als vóór zijn zalving terug naar de heuvels om, met evenveel liefde als altijd, de wacht te houden over zijn kudden. Maar een nieuwe bezieling lag in zijn liederen die hij dichtte en zong. Voor hem lag een rijk en gevarieerd landschap. De wijnstokken pronkten met hun trossen druiven in de zon.
De bomen van het woud bewogen hun groene kruinen in de wind. Hij zag hoe de zon als een bruidegom uit zijn slaapvertrek kwam en zich verblijdde als een krachtige held om zijn pad te gaan. De kruinen der bergen reikten naar omhoog. In de verte verrezen de ruwe rotsen van het gebergte van Moab. Boven dit alles breidde zich de stralend blauwe hemel uit. En daarboven woonde God. Hij kon hem niet zien, maar alle werken prezen Hem. Het daglicht, dat bos en veld, weide en rivier bestraalde, voerde zijn gedachten omhoog naar de Vader der lichten, de Bron van alle goede gaven. De dagelijkse openbaringen van het karakter en de majesteit van de Schepper vulden het hart van de jeugdige dichter met aanbidding en blijdschap. Terwijl hij nadacht over God en diens werken, werden het verstand en het hart van David gevormd en gesterkt voor de taak die hem wachtte. Dagelijks kwam hij in nauwer contact met God. Gedurig drong zijn geest door in nieuwe diepten, die hem onderwerpen voor zang en muziek verschaften. De aangename melodie van zijn stem vervulde de lucht en weerklonk van de heuvels als een antwoord op de lofzangen der engelen in de hemel.

Wie kan de gevolgen van deze jaren van arbeid en afzondering in deze eenzame heuvels schatten? De omgang met de natuur en met God, de zorg voor zijn kudden, de gevaren en uitreddingen, het verdriet en de vreugde van zijn nederig leven zouden niet alleen het karakter van David vormen en zijn toekomst beïnvloeden, maar door de psalmen van de zanger van Israël zou in de toekomst liefde en geloof in de harten van Gods volk gewekt worden, waardoor ze nader zouden komen tot het liefderijke hart van Hem, in en door Wie alles bestaat.

In de schoonheid en kracht van zijn jongelingschap bereidde David zich voor op een hoge positie onder de voornaamste op aarde. Zijn talenten gebruikten hij als kostbare gaven van God om de eer van de goddelijke Gever te vergroten. De gelegenheid om na te denken en te mediteren verrijkten hem met de wijsheid en vroomheid waardoor God en engelen van hem hielden. Terwijl hij nadacht over de volmaaktheid van zijn Schepper, kreeg hij een duidelijker begrip van God. Duistere onderwerpen werden verlicht, moeilijkheden werden opgeklaard, zwarigheden uit de weg geruimd, en elke nieuwe lichtstraal bracht nieuwe uitingen van verrukking en bekoorlijker lofliederen tot eer van God en van de Verlosser.
De liefde die hem aandreef, het verdriet dat hem trof, de overwinningen die hij meemaakte, waren de onderwerpen van zijn overdenkingen. En als hij Gods liefde ontdekte in alle voorzieningen van zijn leven, klopte zijn hart met groter dank en aanbidding. Zijn stem juichte, zijn harp klonk schoner. De herdersjongen nam toe in kracht en in kennis, want de Geest des Heren rustte op hem.
("Patriarchen en Profeten” E.G.White)