Een symbool van Gods aanwezigheid

Voor de Israëlieten was het heiligdom het hart van hun gemeenschapsleven.
Het was het brandpunt van hun identiteit als het bijzondere, uitverkoren
volk van God.

Het heiligdom was een plek waar zij hun toevlucht konden zoeken. Daar,
tussen de cherubs van het allerheiligste, rustte de heerlijkheid van de
Shekina – de aanwezigheid van de Heer. Met het heiligdom in hun midden,
en voor het uit als ze onderweg waren, waren ze veilig voor welke vijand
dan ook die op hun weg zou komen.

Eeuwen later, nadat zij zich hadden gevestigd in het Beloofde Land,
beschouwden zij het heiligdom nog steeds als een plaats om bescherming
te zoeken. Dat blijkt uit het gebed van de psalmist: ‘Moge de Heer u antwoorden
in dagen van nood en de naam van Jakobs God u beschermen,
moge hij hulp zenden uit zijn heiligdom, uit Sion u bijstaan’ (Psalm 20:2, 3).
Het heiligdom was ook een plaats van onderricht. Met regelmaat ging
Mozes naar de tent om daar met God in gesprek te gaan. Hier gaf de Heer
hem goede raad over hoe hij zijn volk moest leiden. Wanneer Mozes naar
het tentenkamp terugkeerde, straalde zijn gezicht zozeer dat de mensen
er niet naar konden kijken, zodat Mozes zijn gezicht met een doek moest
bedekken (Exodus 34:33).

Ten slotte was het heiligdom een plaats van vergeving. De zondaar bracht
zijn offer naar het heiligdom – een lam, een geit of een duif – en overhandigde
dat aan de priester om op die wijze verzoening te bewerkstelligen.
Het heiligdom bood een weg tot vergeving.
Het was dan ook geen wonder dat de Israëlieten grote waarde hechtten aan
hun heiligdom. Het betekende voor hen een niet te evenaren verlies toen
later de tempel, die inmiddels de tabernakel van de woestijn had vervangen,
door binnenvallende legers werd ontwijd. (Zie Psalm 74:1-7.)

Maar beste Lezers:

In onze tijd hebben wij geen aards heiligdom meer waar we Gods aanwezigheid
kunnen ervaren. Maar we zijn niet in het nadeel, want we hebben
het hemelse heiligdom, waar wij door het geloof kunnen binnentreden
(Hebreeën 10:19-22). En we hebben Jezus Christus. De God die zo graag
bij de twaalf stammen wilde wonen dat hij hen opdroeg een heiligdom te bouwen,
ging verder – oneindig veel verder! Hij nam de gedaante van een
mens aan. Hij werd vlees en bloed en werd één van ons.
‘Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; de heerschappij rust
op zijn schouders. Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman,
Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst’ (Jesaja 9:5).

Hebt u zich ooit afgevraagd wat de bedoeling is van het heiligdom?

Hier zijn een paar mogelijkheden:

Het is:
(1) een plaats waar mensen met God kunnen communiceren;
(2) een plaats waar godsdienstig onderricht wordt gegeven; en
(3) een plaats waar Gods genade wordt ervaren.
Maar het is ook
(4) een plaats om een veilig heenkomen te vinden. Eden was dat allemaal.

Het werk van genade kwam tot een hoogtepunt in het Nageslacht van de
vrouw – Jezus Christus. Aan het einde van zijn zondeloos leven en zijn
dienstwerk van liefde, ging gij naar een tuin om te bidden: de hof van
Getsemané. Deze tuin was door mensen, en niet door God, geplant. Het
was een plek waar de Meester zich graag terugtrok. Op de laatste donderdagavond
van zijn leven op aarde, toen het kruis hem in de ogen staarde,
ging Jezus daarheen om de worsteling aan te gaan met de Vader.
Terwijl de zonden van de wereld zwaar op hem drukten, smeekte Jezus:
‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan.

Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt’ (Matteüs
26:39). ‘Hij werd overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn
zweet viel in grote druppels als bloed op de grond’ (Lucas 22:44).
In die tuin lag het lot van het mensdom in de waagschaal. Jezus verlangde
intens naar de steun van zijn beste vrienden, maar die vielen allemaal in
slaap. Hij dronk de beker van ellende alleen. Maar er was nog iemand in die
tuin, dezelfde bedrieger die ook in de hof van Eden was. Nu probeerde hij
Jezus ertoe te brengen zijn missie om de wereld te redden op te geven. Zij
zijn het niet waard. Niemand geeft om u. Kijk ze eens slapen!





Overal zien we vandaag de dag een militant atheïsme. Er was ooit een tijd
dat ongelovigen hun twijfels voor zich hielden. Tegenwoordig verkondigen
zij op agressieve manier hun mening dat God niet bestaat en maken ze de
christenen en alle andere gelovige mensen belachelijk. Tot de leidende
figuren die het atheïsme prediken behoren Richard Dawkins, Christopher
Hitchens en Daniel Dennet. Maar opmerkelijk genoeg bekeerde Anthony
Flew, die een halve eeuw lang de agenda van de atheïstische beweging
bepaalde, zich op latere leeftijd. In zijn boek: Er is een God: Hoe de bekendste
atheïst van gedachten veranderde, dat in 2007 uitkwam, keerde hij zich
tegen zijn vroegere collega’s.

(God wil bij ons wonen –2011)

Zoeken naar

Algemeen