35 Een ware kennis van God
"Alle dingen zijn ons gegeven door Hem te kennen."
Zoals onze Verlosser zijn wij in deze wereld om God te
dienen. Wij zijn hier om op God te gelijken in karakter en Hem
door een leven van dienst aan de wereld te openbaren. Teneinde
medewerkers van God te zijn, teneinde op Hem te kumien
gelijken en Zijn karakter te openbaren, moeten wij Hem juist
en goed kennen. Wij moeten Hem kemen zoals Hij Zichzelf
openbaart.
Het kennen van God is de grondslag van alle opvoeding en
alle ware dienst. Het is de enige werkelijke veiligheid tegen
verzoeking. Dit alleen kan ons in karakter aan God gelijk maken.
Dit is de kemiis die nodig is voor allen die voor de verheffing
van de medemens werken. Vemieuwing van karakter, reinheid
van leven, doelmatigheid in de dienst, het vasthouden aan juiste
beginselen, alles hangt af van de juiste kennis van God. De
kemis is de omnisbare vereiste voorbereiding voor zowel dit
leven als voor het toekomende leven.
"Het kennen van de Hoogheilige is verstand." (1)
"Door de kennis van Hem zijn wij begiftigd met alles wat
tot leven en godsvmcht strekt." (2)
"Dit nu is het eeuwige leven," zei Jezus, "dat zij U kemien,
de enige, waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden
hebt." (3)
"Zo zegt de Here: De wijze roeme niet op zijn wijsheid,
en de sterke roeme niet op zijn kracht,
de rijke roeme niet op zijn rijkdom,
maar_wie roemen wíl, roeme hierin,
dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de Here ben,
die goedertiereiilieid en gerechtigheid doe;
want in zodanigen heb Ik welbehagen,
luidt het woord des Heren." (4)
_Het is voor ons zo nodig om de openbaring, die God van
Zichzelf gegeven heelt te bestuderen.
"Gewen u toch aan Hem,
opdat gij vrede hebt;
daardoor zal uw gewin groot zijn.
Neem toch uit Zijn mond de onderwijzing aan,
En leg Zijn woorden weg in uw hart...
En de Almachtige uw voorraad gouderts
en uw zilverschat zal zijn.
Voorwaar, dan zult gij u verlustigen in de Ahnachtige,
en uw aangezicht opheffen tot God.
Als gij tot Hem bidt, zal Hij u verhoren,
en gij zult Hem uw geloíten betalen.
Wanneer gij tot iets besluit, dan komt het tot stand,
en op uw wegen straalt het licht.
Wanneer men vemedert, zegt gij: Omhoog!
En wie de ogen neerslaat, die helpt Hij." (5)
God Geopenbaard door de Natuur
"Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, Zijn eeuwige
krachten goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld
uit Zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen
verontschuldiging hebben." (6)
De dingen in de natuur die wij nu zien, geven ons maar een
flauwe voorstelling van de heerlijkheid in de hof van Eden.
Zonde heeñ de schoonheid van de aarde bedorven; overal zien
wij sporen van het werk van het kwade. Toch is veel schoonheid
gebleven. De natuur getuigt van Eén, die oneindig in macht,
groot in goedheid, genade en liefde, de aarde schiep en haar
vervulde van leven en blijdschap. Zelfs in hun bedorven staat
openbaren alle dingen het werk van de grote Meester-Kunstenaar.
Waar wij onze blik ook richten, we kunnen de stem van God
horen en de bewijzen van Zijn goedheid zien.
In het plechtige rollen van de donder en het onophoudelijk
bruisen van de oceaan, in de blijde zangen die de bossen
vervullen met een koor van melodieën, spreken duizenden
stemmen in de natuur Zijn lof. Op aarde, op de zee en in de
lucht, in de wonderbare kleurschakeringen, die variëren in
prachtige contrasten of vemrengd zijn tot harmonieën, aanschou-
wen wij Zijn heerlijkheid. De eeuwige heuvels vertellen ons
van Zijn macht. De bomen die him groene kruinen in het
zonlicht wuiven en de bloemen met hun tere schoonheid wijzen
naar htui Schepper. Het levende groen dat de bruine aarde
bekleedt, vertelt van Gods zorg voor de kleinste van Zijn
schepselen. De grotten van de zee en de diepten der aarde
openbaren Zijn schatten. Hij die de paarlen in de oceanen
plaatste en de amethist en de chrysoliet tussen de rotsen deed
ontstaan, bemint de schoonheid. De rijzende zon aan de hemel
is een vertegenwoordiger van Hem die het leven en het licht
is van alles wat Hij gemaakt heeft. Al de schittering en schoonheid
die de aarde sieren en de hemelen verlichten, spreken van God.
"Zijn majesteit bedekt de hemelen." (7)
"De aarde is vol van Uw schepselen." (8)
"De dag doet sprake toestromen aan de dag,
en de nacht predikt kennis aan de nacht.
Het is geen sprake en het zijn geen woorden,
hun stem wordt niet vemomen;
toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde
en hun taal tot aan het einde der wereld." (9)
Alle dingen vertellen van Zijn tedere vaderlijke zorg en van
Zijn wens om Zijn kinderen gelukkig te maken.
Een Persoonlijk God
De grote macht die door de gehelenatuur werkt en alle dingen
in stand houdt, is niet, zoals sommige mannen der wetenschap
voorgeven, slechts een alles doordringend beginsel, een active-
rende kracht. God is Geest; toch is Hij een persoonlijk Wezen;
want zo heeft Hij Zichzelf geopenbaard:
"Doch de Here is de waarachtige God,
Hij is de levende God en een eeuwig Koning;...
De goden die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben,
zullen vergaan van de aarde en van onder de hemel."
"Maar Jacobs deel is niet als deze:
Hij is de Fomreerder van alles."
"Hij maakt de aarde door Zijn kracht,
Hij bereidt de wereld toe door wijsheid,
En breidt de hemel uit door Zijn verstand." (10)
De Natuur is God niet
Gods maaksel in de natuur is niet God Zelf in de natuur. De
dingen in de natuur zijn een uitdrukking van Gods karakter en
macht, maar wij moeten de natuur niet beschouwen als God
Zelf. De artistieke vaardigheid van mensen brengt heel mooie
voorwerpen voort, dingen die het oog strelen, en deze dingen
vertellen ons iets van de gedachten van de ontwerper; maar de
dingen zijn niet de maker. Het is niet het werk, maar de
werkman, die eer wordt toegekend. Hoewel de natuur dus een
uitdrukking is van Gods gedachten, is het niet de natuur, maar
de God van de natuur, die geëerd moet worden.
"Laten wij ons nedeiwerpen en ons buigen,
knielen voor de Here, onze Maker;" (11)
"In wiens hand de diepten der aarde zijn,
en wiens toppen der bergen zijn;
Wiens de zee is, daar Hij ze gemaakt heefi;
Ook het droge, dat Zijn handen geformeerd hebben." (12)
"Hij, die de Pleiaden en de Orion heeft gemaakt;
Hij, die donkerheid verkeert in ochtend,
en die de dag tot nacht verdulstert;" (13)
"Want Hij, die de bergen fonneelt,_en de wind schept,
en de mens te kennen geefi wat Zijn overleg 1s;" (14)
"Die in de hemel Zijn opperzalen heefi gebouwd,
en Zijn gewelf op aarde heeft gegrondvest;" (15)
"Die het water der zee heeft opgeroepen,
en uitgegoten over het oppervalk van de aarde, -
Here is Zijn naam." (16)
De Schepping van de Aarde
De schepping kan niet verklaard worden door wetenschap.
Welke wetenschap kan het mysterie van het leven verklaren?
"Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord
Gods tot stand is gebracht, zodat het zichtbare niet ontstaan is
uit het waameembare." (17)
"Ik ben de Here, die het licht formeer,
en de duistemis schep...
Ik ben de Here, die dit alles...
Ik ben het die de aarde gemaakt
en de mens daarop geschapen heb;
Mijn handen hebben de hemelen uitgespannen;
en aan hun heir heb Ik Mijn bevelen gegeven." (18)
"Roep Ik hen, zij staan daar tezamen." (19)
Bij het scheppen van de aarde was God niet afliankelijk van
reeds bestaand materiaal. "Want Hij sprak, en het was er, Hij
gebood en het stond er." (20) Alle dingen, stoffelijk of geestelijk,
ontstonden voor de Here God op Zijn stem, en werden geschapen
voor Zijn eigen doel. De hemelen en al hun heir, de aarde en
alle dingen kwamen tot stand door de adem van Zijn mond.
De Schepping van de Mens
Bij de schepping van de mens werd de bemiddeling van een
persoonlijk God openbaar. Toen God de mens naar Zijn beeld
had gemaakt was de menselijke vorm volmaakt in de gehele
uitvoering, maar er was geen leven in. Toen een persoonlijk,
in Zichzelf bestaande God in die vorm de adem des levens
blies, werd de mens een levend, verstandig wezen. Alle delen
van het menselijk organisme werden in werking gezet. Het hart,
de bloedvaten, de aderen, de tong, de handen, de voeten, de
zintuigen, de verstandelijke vennogens, alles begon te werken,
en alles functioneerde volgens wetten. De mens werd een levende
ziel. Door Christus, het Woord, schiep een persoonlijk God de
mens, en schonk hem verstand en macht.
Ons wezen was niet voor Hem verborgen, toen wij in het
verborgene gemaakt werden; Zijn ogen zagen ons vonneloos
begin, en in Zijn boek werden al onze leden opgeschreven, toen
nog geen daarvan bestond.
Boven al de lager geschapen wezens bestemde God de mens
tot de kroon op Zijn scheppingswerk, die zijn gedachten moest
uitdrukken en Zijn heerlijkheid zou openbaren. Maar de mens
mag zichzelf niet als God vereren.
"Juicht de Here, gij ganse aarde,
dient de Here met vreugde.
Komt voor Zijn aangezicht met gejubel.
Erkent dat de Here God is;
Hij heeft ons gemaakt en wij behoren Hem toe,
Gaat met een loflied de poorten birmen,
Zijn voorhoven met lofzang,
loofi: Hem, prijst Zijn naam." (21)
"Verhoogt de Here, onze God,
buigt u neder voor Zijn heilige berg,
want heilig is de Here, onze God,
buigt u neder voor Zijn heilige berg,
want heilig is de Here, onze God." (22)
De Natuurwetten, Gods Dienstknechten
God is voortdurend bezig de dingen die Hij gemaakt heeft
in stand te houden en ze als Zijn dienstknechten te gebruiken.
Hij werkt door de wetten van de natuur en gebruikt ze als Zijn
instrumenten. Zij zijn niet zelfwerkzaam. De natuur getuigt in
haar werk van de intelligente aanwezigheid en de actieve
tussenkomst van een Wezen, dat alles naar Zijn wil in beweging
zet.
"Voor eeuwig, o Here,
houdt uw woord stand in de hemelen,
van geslacht tot geslacht is Uw trouw,
Gij hebt de aarde gegrond, zodat zij staat;
naar Uw verordeningen staan zij heden ten dage,
want zij alle zijn Uw knechten." (23)
"De Here doet al wat Hem behaagt.
In de hemelen en op de aarde,
in de zeeën en alle waterdiepten." (24)
"Want Hij gebood en zij waren geschapen,
Hij zette ze vast voor immer en altoos,
Hij stelde hun inzetting, die geen hmmer overtreedt." (25)
Het komt niet door een eigen innerlijke macht dat de aarde
Zijn volk, de schapen, die Hij weidt. jaar na jaar haar opbrengst levert en haar baan om de zon
volbrengt. De hand van de Oneindige houdt deze planeet
voortdurend in haar baan. Het is Gods macht die de aarde in
positie houdt. Het is God, die de zon doet rijzen in de hemelen.
Hij opent de vensters van de hemel en geefi regen.
"Hij geeft sneeuw als wol:
Hij strooit de rijp als as." (26)
"Als Hij Zijn stem doet horen,
is er geniis van water aan de hemel,
en Hij doet dampen opstijgen aan het einde der aarde,
Bliksemen maakt Hij bij de regen,
en wind doet Hij voortkomen uit Zijn voorraadkamers." (27)
Het is door Zijn macht die de vegetatie tot groei brengt, dat
ieder blad verschijnt, elke bloem bloeit en elke vnicht zich
ontwikkelt.
Het mechanisme van het menselijk lichaam kan niet volledig
begrepen worden; het houdt mysteries in zich, die de meest
intelligente mens verbaasd doet staan. Het is niet de werking
van een mechanisme, dat, eemnaal in gang gezet, zijn werk
voortzet, dat de pols slaat en ademtocht na ademtocht volgt. In
God leven wij en bewegen wij en zijn wij. De hartslag, elke
zenuw en spier in het levende organisme, werkt hannonieus
door de macht van een altijd aanwezige God.
Zijn voorzienende Zorg
De Bijbel toont ons God in Zijn hoge en heilige plaats, niet
in een staat van inactiviteit, niet in stilte en eenzaamheid, maar
omringd door duizend maal duizenden en tienduizend maal
tienduizenden van heilige wezens, allen wachtend om Zijn wil
te doen. Door deze boodschappers is Hij in actief contact met
ieder deel van Zijn rijk. Door Zijn Geest is Hij overal
tegenwoordig. Door bemiddeling van Zijn Geest en Zijn engelen
verzorgt Hij de mensenkinderen.
Boven de beroeringen van de aarde zit Hij op Zijn troon;
alle dingen liggen open voor Hem; en van Zijn grote en kalme
eeuwigheid gebiedt Hij wat Zijn voorzienigheid het beste acht.
"Het staat niet aan de mens zijn weg te kiezen;
Noch aan een man om zijn schreden te richten." (28)
"Vertrouw op de Here met uw ganse hart;...
Ken Hem in al uw wegen,
dan zal Hij uw paden recht maken." (29)
"Zie, des Heren oog is op hen, die Hem vrezen;
Die op Zijn goedertierenheid hopen;
om hun ziel van de dood te redden,
en hen in het leven te houden in hongersnood." (30)
"Hoe kostelijk is Uw goedertierenheid, o, God!...
Daarom schuilen de mensenkinderen
in de schaduw van Uw vleugelen." (31)
"Welzalig hij, die de God van Jacob ter hulpe heeft,
wiens verwachting is op de Here zijn God." (32)
"De aarde is vervuld van Uw goedertierenheid, o Here." (33)
"Hij heefi gerechtigheid en recht lief." (34)
"Met geduchte daden antwoordt Gij ons in gerechtigheid,
o God van ons heil.
Gij, vertrouwen van alle einden der aarde
en van de verste zeeën;
Gij, die de bergen vastzet door uw kracht,
met sterkte omgord.
Die het bruisen de zeeën doet bedaren,
het biuisen van haar golven en het rumoer der natiën." (35)
"Daarom vrezen zij die de einden bewonen,
voor uw tekenen;
Waar de morgen gloort en de avond daalt,
brengt Gij gejuich.
Gij kroont het jaar van uw goedheid,
uw sporen druipen van vet." (36)
"De Here schraagt allen, die vallen,
Hij richt alle gebogenen op.
Aller ogen wachten op U,
en Gij geeít hun te zijner tijd hun spijze;
Gij doet Uw hand open,
en verzadigt met welbehagen al wat leeít." (37)
Persoonlijkheid van God in Christus geopenbaard
Als persoonlijk wezen heeít God Zichzelf in Zijn Zoon
geopenbaard. De afstraling van de heerlijkheid van de Vader
"en de afdruk van Zijn wezen," (38) Jezus, kwam als een
persoonlijke Verlosser naar deze wereld. Als een persoonlijke
Verlosser voer Hij ten hemel. Als een persoonlijke Verlosser
bemiddelt Hij in de hemelse hoven. Voor de troon van God
bemiddelt Hij ten behoeve van ons "als eens mensen Zoon."
(39)
Christus, het licht der wereld, verborg de verblindende pracht
van Zijn goddelijkheid en kwam om als een mens onder de
mensen te wonen, zodat zij, zonder verteerd te worden, hun
Schepper konden leren kennen. Sedert de zonde scheiding bracht
tussen de mens en zijn Maker, heelt niemand God ooit gezien,
behalve zoals Hij door Christus geopenbaard werd.
"Ik en de Vader zijn één," (40) verklaarde Jezus. "Niemand
kent de zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de
Zoon en aan wie de Zoon het wil openbaren." (41)
Christus kwam om de mensen te leren wat God wenst dat
zij weten. Boven in de hemel, in de aarde, in de wijde wateren
van de oceaan, zien wij Gods handenwerk. Al het geschapene
getuigt van Zijn macht, Zijn wijsheid, Zijn liefde. Toch kunnen
wij noch van sterren, oceanen of watervallen de persoonlijkheid
van God kermen zoals die in Christus geopenbaard werd.
God zag dat een duiderlijker openbaring dan de natuur nodig
was om Zijn persoonlijkheid èn Zijn karakter uit te beelden.
Hij zond zijn Zoon in de wereld om, zo ver als het menselijk
gezicht dat kon verdragen, de natuur en de eigenschappen van
de onzichtbare God te manifesteren.
Aan de Discipelen Geopenbaard
Laten wij de woorden bestuderen die Christus in de opperzaal
gesproken heelt, in de nacht voor Zijn kruisiging. Hij naderdc
het uur van Zijn vonnis en Hij trachtte Zijn discipelen te troosten,
die zo erg verzocht en beproefd zouden worden.
"Uw hart worde niet ontroerd," zei Hij, "Gij geloolt in God,
gelooít ook in Mij. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen
- anders zou Ik het u gezegd hebben - want Ik ga heen om u
een plaats te bereiden..." Thomas zei tot Hem: "Here, wij weten
niet waar Gij heen gaat; hoe weten wij de weg?" Jezus zei tot
hem: "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven; niemand
komt tot de Vader dan door Mij. Indien gij Mij kendet, zoudt
gij ook Mijn Vader gekend hebben. Van nu aan kent gij Hem
en hebt Hem gezien..."
"Here, toon ons de Vader," zei Filippus, "en het is ons
genoeg." Jezus zei tot hem: "Ben Ik zo lang bij u Filippus, en
gij kent Mij niet? Wie Mij gezien heelt, heeft de Vader gezien;
hoe zegt gij dan, toon ons de Vader? Gelooft gij niet, dat Ik
in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot
u spreek, zeg lk uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij
blijít, doet de werken." (42)
De discipelen begrepen Christus, woorden betreíïende Zijn
relatie tot God nog niet. Veel van zijn onderwijs was nog duister
voor hen. Christus wenste dat zij een duidelijker, meer
uitgesproken kemiis van God kregen.
"Dit heb Ik in beelden tot u gesproken," zei Hij; "er komt
een ure, dat Ik niet meer in beelden tot u zal spreken, maar u
vrijuit over de Vader spreken zal." (43)
Toen op de Pinksterdag de Heilige Geest over de discipelen
werd uitgestort, verstonden zij vollediger de waarheden die
Christus in gelijkenissen gesproken had. Veel van de leer dat
een mysterie voor hen geweest was, werd nu duidelijk. Maar
zelfs toen ontvingen de discipelen nog niet de volledige vervulling
van Christus” belofte. Zij ontvingen alle kemris van God die
zij konden dragen, maar de volledige vervulling van de belofte
die Christus hen duidelijk zou tonen omtrent de Vader, moest
nog komen. Zo is het ook vandaag. Onze kennis van God is
gedeeltelijk en onvolmaakt. Wanneer de strijd beëindigd is, en
de mens Christus Jezus voor de Vader zijn getrouwe werkers
erkent, die in een wereld vol zonde getrouw getuigenis hebben
afgelegd voor Hem, zullen zij klaar en duidelijk verstaan wat
nu nog verborgen voor hen is.
Christus nam naar de hemelse hoven Zijn verheerlijkte
menselijkheid mee. Aan hen, die Hem aannemen geeft Hij
macht kinderen Gods te worden, zodat God hen tenslotte kan
ontvangen als Zijn eigendom om bij Hem te blijven in
eeuwigheid. Als zij gedurende dit leven God getrouw zijn,
zullen zij tenslotte "Zijn aangezicht zien; en Zijn naam zal op
hun voorhoofden zijn." (44) En wat is de gelukzaligheid van
de hemel anders dan God te zien? Welke grotere blijdschap
kan een zondaar ontvangen door de genade van Christus, dan
het aangezicht van God te zien en Hem te kemren als Vader?
Het Getuigenis van de Schrift
De Schrifien wijzen duidelijk op de relatie tussen God en
Christus, en zij brengen even duidelijk de persoonlijkheid als
de individualiteit van elk naar voren.
"Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot de
vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in de laatste
der dagen tot ons gesproken in de Zoon,... de afstraling Zijner
heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, die alle dingen draagt
door het woord Zijner kracht, heefi, na de reiniging der zonden
tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand
van de majesteit in de hoge, zóveel machtiger geworden dan
de engelen als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel
ontvangen heeñ. Immers tot wie van de engelen heeft Hij ooit
gezegd: Mijn Zoon zijt Gij, Ik heb U heden verwekt?
En wederom: "Ik zal Hem tot een Vader zijn en Hij zal Mij
tot Zoon zijn?" (45)
De persoonlijkheid van de Vader en de Zoon, ook de eenheid
die tussen hen bestaat, worden voorgesteld in het zeventiende
hoofdstuk van Johannes, in het gebed van Christus voor Zijn
discipelen:
"Ik bid U niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die
door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk
Gij, Vader in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de
wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt." (46)
De eenheid die tussen Christus en Zijn discipelen bestaat,
vemietigt niet de persoonlijkheid, noch van de een, noch van
de ander. Zij zijn één in doel, in geest en karakter, maar niet
in persoon. Zo is het dat God en Christus één zijn.
Het Karakter van God in Christus Geopenbaard
Toen Christus de menselijkheid op Zich nam, werd Hij één
met het mensdom en tegelijkertijd openbaarde Hij onze hemelse
Vader aan de zondige mens. Hij die van de begimre af in de
tegenwoordigheid van de Vader verbleef, Hij die het uitgedrukte
beeld van de onzienlijke God was, was de enige, die het karakter
van de Godheid aan de mens kon openbaren. Hij werd in alle
dingen gelijk gemaakt aan Zijn broeders. Hij werd vlees, net
zoals wij zijn. Hij was hongerig en dorstig en vennoeid. Hij
werd door voedsel in stand gehouden en door slaap verfrist.
Hij deelde het lot van de mens; toch was Hij de onberispelijke
Zoon van God. Hij was een vreemdeling en bijwoner op de
aarde - in de wereld, maar niet van de wereld; verzocht en
beproefd zoals mamen en vrouwen vandaag de dag verzocht
en beproefd worden; toch leefde Hij een leven, vrij van zonde.
Teder, meevoelend, sympathiek, altijd aan anderen denkend,
vertegenwoordigde Hij het karakter van God, en was voortdurend
doende in de dienst van God en mens.
"De Here heeft Mij gezalfd," zei Hij,
om de blijde boodschap te brengen aan de armen,
om te verbinden de gebrokenen van hart,
om voor de gevangen vrijlating uit te roepen," (47)
"om de blinden het gezicht weer te geven;" (48)
"om uit te roepen een jaar van welbehagen des Heren;...
Om alle treurenden te troosten." (49)
"Hebt uw vijanden lief," gebiedt Hij ons; "zegen hen die u
vervolgen, doe wel degenen die u haten, en bid voor hen die
u smadelijk behandelen en vervolgen, zodat gij kinderen moogt
zijn van uw Vader die in de hemelen is;" (50)
"want Hij is barmhartig over bozen en ondankbaren." (51)
"En Hij laat de zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over
rechtvaardigen en onrechtvaardigen." (52)
"Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is." (53)
Door de imierlijke barmhartigheid van onze God,
waannee de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien,
om hen te beschijnen, die gezeten zijn in de schaduw
des doods, om onze voeten te richten op de weg van vrede.(54)
De Heerlijkheid van het Kruis
De openbaring van Gods liefde voor de mens concentreert
zich in het kruis. De volle betekenis hiervan kan geen tong tot
uiting brengen, pennen kurmen het niet beschrijven, het verstand
van de mens kan het niet vatten. Kijkend op het kruis van
Golgotha kan men slechts zeggen: "Alzo lief heefi God de
wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft,
opdat een ieder, die in Hem geloofi, niet verloren ga, maar het
eeuwige leven hebbe." (55)
Christus, gekruisigd voor onze zonden, Christus uit de dood
verrezen, Christus opgevaren ten hemel, is de wetenschap der
verlossing die wij moeten leren en onderwijzen.
Het was Christus
"Christus Jezus, die in de gestalte Gods zijnde, het Gode
gelijk zijn niet als een roof geacht heeft, maar Zichzelf ontledigd
heefi, en de gestalte van een dienstknecht heefi aangenomen,
en de mensen gelijk geworden is. En in Zijn uiterlijk als een
mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam
geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruizes." (56)
"Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte,
die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit." (57)
"Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot
God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten." (58)
"Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen
met onze zwakheden, maar één die in alle dingen op gelijke
wijze (als wij) verzocht is geweest, doch zonder te zondigen."
(59)
Hier is de oneindige wijsheid, de oneindige liefde, de oneindige
rechtvaardigheid, de oneindige genade - "de diepten der rijkdom,
beide der wijsheid en der kemiis Gods." (60)
De Onuitsprekelijke gave
Het is door de gave van Christus dat wij iedere zegening
ontvangen. Door die gave komt dag na dag tot ons de
onophoudelijke stroom van Gods goedheid. Iedere bloem met
haar tere tinten en haar geur, is gegeven om ons blij te maken
door die ene Gave. De zon en de maan werden door Hem
gemaakt. Er is geen ster als versiering aan de hemel, die Hij
niet gemaakt heefi. Elke regendruppel die valt, iedere lichtstraal
die schijnt op onze ondankbare wereld, getuigt van de liefde
van God in Christus. In iedere zaak wordt voor ons voorzien
door die ene onuitsprekelijke Gave, Gods eniggeboren Zoon.
Hij werd op het kruis genageld zodat al deze overvloed tot
Gods scheppingswerk kon vloeien.
"Ziet, welk een liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij
kinderen Gods genoemd worden!" (61)
"Ja, van oudsher heefi men het niet gehoord, noch vemomen,
geen oog heeft gezien een God buiten U,
die optreedt ten behoeve van wie op Hem wacht." (62)
De Kennis die Vernieuwing Bewerkt
De kemiis van God, zoals in Christus wordt geopenbaard, is
de kennis die allen moeten hebben die gered worden. Het is
de kemiis die vemieuwing van karakter bewerkt. Deze kemiis,
ontvangen, zal de ziel herscheppen in het beeld van God. Het
zal aan het gehele wezen een geestelijke kracht meedelen die
goddelijk is.
"En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking
meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen
naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid." (63)
Van Zijn eigen leven zei de Verlosser: "Gelijk ik de geboden
Mijns Vaders bewaard heb." (64) "De Vader heeft Mij niet
alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt." (65) Zoals
Jezus was in de menselijke natuur, zo verwacht God dat Zijn
volgelingen zijn zullen. In Zijn kracht moeten wij het leven
van reinheid en edelmoedigheid leven dat de Verlosser leefde.
"Om die reden," zei Paulus, "buig ik mijn knieën voor de
Vader, naar Wie alle geslacht in de hemelen en op de aarde
genoemd wordt, opdat Hij u geve, naar de rijkdom Zijner
heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in
de inwendige mens, opdat Christus door het geloof in uw harten
woning make. Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan,
samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de
breedte en de lengte en de hoogte en de diepte is, en te kennen
de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat Gij
vervuld wordt tot alle volheid Gods." (66)
"Daartoe houden wij ook niet op om voor u te bidden 611 te
vragen, dat gij met de rechte kemis van Zijn wil vervuld moogt
worden, in alle wijsheid en geestelijk mzicht, om de Here
waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, m alle goed
werk vrucht te dragen en op te wassen inde rechte kemns
Gods. Zo wordt gij met alle kracht bekrachtigd naar de
Zijner heerlijkheid tot alle volhardingen geduld en dankt gij
met blijdschap de Vader die u toebereid heeft voor het erfdeel
van de heiligen in het licht." (67)
Dit is de kennis waartoe God ons uitnodigt om die te ontvangen,
en waamaast al het andere ijdelheid en nietigheid is.
Verwijzingen:
1. spr.9,1o.
2. Peu.1;3.
3. J0h.17;3.
4. Jer.9:23,24.
5. Job 22:2l,22,25-29.
6. Rom.l:20.
7. Hab.3:3.
8. Ps.104:24.
9. Ps.l9:2-5.
10. Jer.l0:10,1l,12,l6.
11. Ps.95:6.
12. PS.95:4,5.
13. Amos 5:8.
14. Amos 4:13.
15. Amos 9:6.
16. Amos 9:6.
17. Hebr.1l:3.
18. Jes.45:7-12.
19. Jes.48:13.
20. Ps.33:9.
21. Ps.l00:1-4.
22. Ps.99:9.
23. Ps.1l9:89.9l.
24 Ps.135:6.
25. Ps.148:5,6.
26. Ps.147:16.
27. Jer.10:13.
28. Jer.10:23.
29. Spr.3:5,6.
30. Ps.33:18,19.
31. Ps.36:7.
32. Ps.l46:5.
33. Ps.119:64.
34. Ps.33:5.
35. Ps.65:6-8.
36. Ps.65:9,12.
37. Ps. 145:14-16.
38. Hebr.1:3.
39. Openb. 1:13.
40. Joh.10:30.
41. Matth.11:27.
42. Joh.l4:1-10.
43. Joh.16:25.
44. Openb.22:4.
45. Hebr.l:1-5.
46 Joh.17:20,21.
47. Jes.61:1.
48. Luc.4:19.
49. Jes.61:2.
50. Luc.l:78,79
51. Matth.5:45.
52. Luc.6:35.
53. Luc.6:36.
54. Luc.l:78,79
55. ]oh.3:16.
56. Filip .2:6-8.
57. Rom.8:34.
58. Hebr.7:25.
59. Hebr.4:15.
60. Rom.1l:33.
61. 1 Joh.3:l.
62. Jes. 64:4.
63. 2 Cor.3:18.
64. Joh.l5:l0.
65. Joh.8:29.
66. Ef.3:l4-19.
67. Col.l:9-12.