"Alle dingen zijn ons gegeven door Hem te kennen."
Zoals onze Verlosser zijn wij in deze wereld om God te dienen. Wij zijn hier om op God te gelijken in karakter en Hem door een leven van dienst aan de wereld te openbaren. Teneinde medewerkers van God te zijn, teneinde op Hem te kumien gelijken en Zijn karakter te openbaren, moeten wij Hem juist en goed kennen. Wij moeten Hem kemen zoals Hij Zichzelf openbaart.
Het kennen van God is de grondslag van alle opvoeding en alle ware dienst. Het is de enige werkelijke veiligheid tegen verzoeking. Dit alleen kan ons in karakter aan God gelijk maken. Dit is de kemiis die nodig is voor allen die voor de verheffing van de medemens werken. Vemieuwing van karakter, reinheid van leven, doelmatigheid in de dienst, het vasthouden aan juiste beginselen, alles hangt af van de juiste kennis van God. De kemis is de omnisbare vereiste voorbereiding voor zowel dit leven als voor het toekomende leven.
"Het kennen van de Hoogheilige is verstand." (1)
"Door de kennis van Hem zijn wij begiftigd met alles wat tot leven en godsvmcht strekt." (2)
"Dit nu is het eeuwige leven," zei Jezus, "dat zij U kemien, de enige, waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt." (3)
"Zo zegt de Here: De wijze roeme niet op zijn wijsheid, en de sterke roeme niet op zijn kracht, de rijke roeme niet op zijn rijkdom, maar_wie roemen wíl, roeme hierin, dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de Here ben, die goedertiereiilieid en gerechtigheid doe; want in zodanigen heb Ik welbehagen, luidt het woord des Heren." (4)
_Het is voor ons zo nodig om de openbaring, die God van Zichzelf gegeven heelt te bestuderen. "Gewen u toch aan Hem, opdat gij vrede hebt; daardoor zal uw gewin groot zijn. Neem toch uit Zijn mond de onderwijzing aan, En leg Zijn woorden weg in uw hart... En de Almachtige uw voorraad gouderts en uw zilverschat zal zijn. Voorwaar, dan zult gij u verlustigen in de Ahnachtige, en uw aangezicht opheffen tot God. Als gij tot Hem bidt, zal Hij u verhoren, en gij zult Hem uw geloíten betalen. Wanneer gij tot iets besluit, dan komt het tot stand, en op uw wegen straalt het licht. Wanneer men vemedert, zegt gij: Omhoog! En wie de ogen neerslaat, die helpt Hij." (5)
God Geopenbaard door de Natuur "Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, Zijn eeuwige krachten goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit Zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben." (6)
De dingen in de natuur die wij nu zien, geven ons maar een flauwe voorstelling van de heerlijkheid in de hof van Eden. Zonde heeñ de schoonheid van de aarde bedorven; overal zien wij sporen van het werk van het kwade. Toch is veel schoonheid gebleven. De natuur getuigt van Eén, die oneindig in macht, groot in goedheid, genade en liefde, de aarde schiep en haar vervulde van leven en blijdschap. Zelfs in hun bedorven staat openbaren alle dingen het werk van de grote Meester-Kunstenaar. Waar wij onze blik ook richten, we kunnen de stem van God horen en de bewijzen van Zijn goedheid zien.
In het plechtige rollen van de donder en het onophoudelijk bruisen van de oceaan, in de blijde zangen die de bossen vervullen met een koor van melodieën, spreken duizenden stemmen in de natuur Zijn lof. Op aarde, op de zee en in de lucht, in de wonderbare kleurschakeringen, die variëren in prachtige contrasten of vemrengd zijn tot harmonieën, aanschou- wen wij Zijn heerlijkheid. De eeuwige heuvels vertellen ons van Zijn macht. De bomen die him groene kruinen in het zonlicht wuiven en de bloemen met hun tere schoonheid wijzen naar htui Schepper. Het levende groen dat de bruine aarde bekleedt, vertelt van Gods zorg voor de kleinste van Zijn schepselen. De grotten van de zee en de diepten der aarde openbaren Zijn schatten. Hij die de paarlen in de oceanen plaatste en de amethist en de chrysoliet tussen de rotsen deed ontstaan, bemint de schoonheid. De rijzende zon aan de hemel is een vertegenwoordiger van Hem die het leven en het licht is van alles wat Hij gemaakt heeft. Al de schittering en schoonheid die de aarde sieren en de hemelen verlichten, spreken van God. "Zijn majesteit bedekt de hemelen." (7)
"De aarde is vol van Uw schepselen." (8)
"De dag doet sprake toestromen aan de dag, en de nacht predikt kennis aan de nacht. Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vemomen; toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde der wereld." (9) Alle dingen vertellen van Zijn tedere vaderlijke zorg en van Zijn wens om Zijn kinderen gelukkig te maken.
Een Persoonlijk God
De grote macht die door de gehelenatuur werkt en alle dingen in stand houdt, is niet, zoals sommige mannen der wetenschap voorgeven, slechts een alles doordringend beginsel, een active- rende kracht. God is Geest; toch is Hij een persoonlijk Wezen; want zo heeft Hij Zichzelf geopenbaard:
"Doch de Here is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwig Koning;... De goden die de hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder de hemel." "Maar Jacobs deel is niet als deze: Hij is de Fomreerder van alles." "Hij maakt de aarde door Zijn kracht, Hij bereidt de wereld toe door wijsheid, En breidt de hemel uit door Zijn verstand." (10)
De Natuur is God niet
Gods maaksel in de natuur is niet God Zelf in de natuur. De dingen in de natuur zijn een uitdrukking van Gods karakter en macht, maar wij moeten de natuur niet beschouwen als God Zelf. De artistieke vaardigheid van mensen brengt heel mooie voorwerpen voort, dingen die het oog strelen, en deze dingen vertellen ons iets van de gedachten van de ontwerper; maar de dingen zijn niet de maker. Het is niet het werk, maar de werkman, die eer wordt toegekend. Hoewel de natuur dus een uitdrukking is van Gods gedachten, is het niet de natuur, maar de God van de natuur, die geëerd moet worden.
"Laten wij ons nedeiwerpen en ons buigen, knielen voor de Here, onze Maker;" (11)
"In wiens hand de diepten der aarde zijn, en wiens toppen der bergen zijn; Wiens de zee is, daar Hij ze gemaakt heefi; Ook het droge, dat Zijn handen geformeerd hebben." (12)
"Hij, die de Pleiaden en de Orion heeft gemaakt; Hij, die donkerheid verkeert in ochtend, en die de dag tot nacht verdulstert;" (13)
"Want Hij, die de bergen fonneelt,_en de wind schept, en de mens te kennen geefi wat Zijn overleg 1s;" (14)
"Die in de hemel Zijn opperzalen heefi gebouwd, en Zijn gewelf op aarde heeft gegrondvest;" (15)
"Die het water der zee heeft opgeroepen, en uitgegoten over het oppervalk van de aarde, - Here is Zijn naam." (16)
De Schepping van de Aarde
De schepping kan niet verklaard worden door wetenschap. Welke wetenschap kan het mysterie van het leven verklaren? "Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand is gebracht, zodat het zichtbare niet ontstaan is uit het waameembare." (17)
"Ik ben de Here, die het licht formeer, en de duistemis schep... Ik ben de Here, die dit alles... Ik ben het die de aarde gemaakt en de mens daarop geschapen heb; Mijn handen hebben de hemelen uitgespannen; en aan hun heir heb Ik Mijn bevelen gegeven." (18)
"Roep Ik hen, zij staan daar tezamen." (19)
Bij het scheppen van de aarde was God niet afliankelijk van reeds bestaand materiaal. "Want Hij sprak, en het was er, Hij gebood en het stond er." (20) Alle dingen, stoffelijk of geestelijk, ontstonden voor de Here God op Zijn stem, en werden geschapen voor Zijn eigen doel. De hemelen en al hun heir, de aarde en alle dingen kwamen tot stand door de adem van Zijn mond.
De Schepping van de Mens
Bij de schepping van de mens werd de bemiddeling van een persoonlijk God openbaar. Toen God de mens naar Zijn beeld had gemaakt was de menselijke vorm volmaakt in de gehele uitvoering, maar er was geen leven in. Toen een persoonlijk, in Zichzelf bestaande God in die vorm de adem des levens blies, werd de mens een levend, verstandig wezen. Alle delen van het menselijk organisme werden in werking gezet. Het hart, de bloedvaten, de aderen, de tong, de handen, de voeten, de zintuigen, de verstandelijke vennogens, alles begon te werken, en alles functioneerde volgens wetten. De mens werd een levende ziel. Door Christus, het Woord, schiep een persoonlijk God de mens, en schonk hem verstand en macht.
Ons wezen was niet voor Hem verborgen, toen wij in het verborgene gemaakt werden; Zijn ogen zagen ons vonneloos begin, en in Zijn boek werden al onze leden opgeschreven, toen nog geen daarvan bestond.
Boven al de lager geschapen wezens bestemde God de mens tot de kroon op Zijn scheppingswerk, die zijn gedachten moest uitdrukken en Zijn heerlijkheid zou openbaren. Maar de mens mag zichzelf niet als God vereren.
"Juicht de Here, gij ganse aarde, dient de Here met vreugde. Komt voor Zijn aangezicht met gejubel. Erkent dat de Here God is; Hij heeft ons gemaakt en wij behoren Hem toe, Gaat met een loflied de poorten birmen, Zijn voorhoven met lofzang, loofi: Hem, prijst Zijn naam." (21)
"Verhoogt de Here, onze God, buigt u neder voor Zijn heilige berg, want heilig is de Here, onze God, buigt u neder voor Zijn heilige berg, want heilig is de Here, onze God." (22)
De Natuurwetten, Gods Dienstknechten God is voortdurend bezig de dingen die Hij gemaakt heeft in stand te houden en ze als Zijn dienstknechten te gebruiken. Hij werkt door de wetten van de natuur en gebruikt ze als Zijn instrumenten. Zij zijn niet zelfwerkzaam. De natuur getuigt in haar werk van de intelligente aanwezigheid en de actieve tussenkomst van een Wezen, dat alles naar Zijn wil in beweging zet.
"Voor eeuwig, o Here, houdt uw woord stand in de hemelen, van geslacht tot geslacht is Uw trouw, Gij hebt de aarde gegrond, zodat zij staat; naar Uw verordeningen staan zij heden ten dage, want zij alle zijn Uw knechten." (23)
"De Here doet al wat Hem behaagt. In de hemelen en op de aarde, in de zeeën en alle waterdiepten." (24)
"Want Hij gebood en zij waren geschapen, Hij zette ze vast voor immer en altoos, Hij stelde hun inzetting, die geen hmmer overtreedt." (25)
Het komt niet door een eigen innerlijke macht dat de aarde Zijn volk, de schapen, die Hij weidt. jaar na jaar haar opbrengst levert en haar baan om de zon volbrengt. De hand van de Oneindige houdt deze planeet voortdurend in haar baan. Het is Gods macht die de aarde in positie houdt. Het is God, die de zon doet rijzen in de hemelen. Hij opent de vensters van de hemel en geefi regen. "Hij geeft sneeuw als wol: Hij strooit de rijp als as." (26)
"Als Hij Zijn stem doet horen, is er geniis van water aan de hemel, en Hij doet dampen opstijgen aan het einde der aarde, Bliksemen maakt Hij bij de regen, en wind doet Hij voortkomen uit Zijn voorraadkamers." (27)
Het is door Zijn macht die de vegetatie tot groei brengt, dat ieder blad verschijnt, elke bloem bloeit en elke vnicht zich ontwikkelt.
Het mechanisme van het menselijk lichaam kan niet volledig begrepen worden; het houdt mysteries in zich, die de meest intelligente mens verbaasd doet staan. Het is niet de werking van een mechanisme, dat, eemnaal in gang gezet, zijn werk voortzet, dat de pols slaat en ademtocht na ademtocht volgt. In God leven wij en bewegen wij en zijn wij. De hartslag, elke zenuw en spier in het levende organisme, werkt hannonieus door de macht van een altijd aanwezige God.
Zijn voorzienende Zorg
De Bijbel toont ons God in Zijn hoge en heilige plaats, niet in een staat van inactiviteit, niet in stilte en eenzaamheid, maar omringd door duizend maal duizenden en tienduizend maal tienduizenden van heilige wezens, allen wachtend om Zijn wil te doen. Door deze boodschappers is Hij in actief contact met ieder deel van Zijn rijk. Door Zijn Geest is Hij overal tegenwoordig. Door bemiddeling van Zijn Geest en Zijn engelen verzorgt Hij de mensenkinderen.
Boven de beroeringen van de aarde zit Hij op Zijn troon; alle dingen liggen open voor Hem; en van Zijn grote en kalme eeuwigheid gebiedt Hij wat Zijn voorzienigheid het beste acht. "Het staat niet aan de mens zijn weg te kiezen; Noch aan een man om zijn schreden te richten." (28)
"Vertrouw op de Here met uw ganse hart;... Ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden recht maken." (29)
"Zie, des Heren oog is op hen, die Hem vrezen; Die op Zijn goedertierenheid hopen; om hun ziel van de dood te redden, en hen in het leven te houden in hongersnood." (30)
"Hoe kostelijk is Uw goedertierenheid, o, God!... Daarom schuilen de mensenkinderen in de schaduw van Uw vleugelen." (31)
"Welzalig hij, die de God van Jacob ter hulpe heeft, wiens verwachting is op de Here zijn God." (32)
"De aarde is vervuld van Uw goedertierenheid, o Here." (33)
"Hij heefi gerechtigheid en recht lief." (34)
"Met geduchte daden antwoordt Gij ons in gerechtigheid, o God van ons heil. Gij, vertrouwen van alle einden der aarde en van de verste zeeën; Gij, die de bergen vastzet door uw kracht, met sterkte omgord. Die het bruisen de zeeën doet bedaren, het biuisen van haar golven en het rumoer der natiën." (35)
"Daarom vrezen zij die de einden bewonen, voor uw tekenen; Waar de morgen gloort en de avond daalt, brengt Gij gejuich. Gij kroont het jaar van uw goedheid, uw sporen druipen van vet." (36)
"De Here schraagt allen, die vallen, Hij richt alle gebogenen op. Aller ogen wachten op U, en Gij geeít hun te zijner tijd hun spijze; Gij doet Uw hand open, en verzadigt met welbehagen al wat leeít." (37)
Persoonlijkheid van God in Christus geopenbaard Als persoonlijk wezen heeít God Zichzelf in Zijn Zoon geopenbaard. De afstraling van de heerlijkheid van de Vader "en de afdruk van Zijn wezen," (38) Jezus, kwam als een persoonlijke Verlosser naar deze wereld. Als een persoonlijke Verlosser voer Hij ten hemel. Als een persoonlijke Verlosser bemiddelt Hij in de hemelse hoven. Voor de troon van God bemiddelt Hij ten behoeve van ons "als eens mensen Zoon." (39)
Christus, het licht der wereld, verborg de verblindende pracht van Zijn goddelijkheid en kwam om als een mens onder de mensen te wonen, zodat zij, zonder verteerd te worden, hun Schepper konden leren kennen. Sedert de zonde scheiding bracht tussen de mens en zijn Maker, heelt niemand God ooit gezien, behalve zoals Hij door Christus geopenbaard werd.
"Ik en de Vader zijn één," (40) verklaarde Jezus. "Niemand kent de zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en aan wie de Zoon het wil openbaren." (41)
Christus kwam om de mensen te leren wat God wenst dat zij weten. Boven in de hemel, in de aarde, in de wijde wateren van de oceaan, zien wij Gods handenwerk. Al het geschapene getuigt van Zijn macht, Zijn wijsheid, Zijn liefde. Toch kunnen wij noch van sterren, oceanen of watervallen de persoonlijkheid van God kermen zoals die in Christus geopenbaard werd. God zag dat een duiderlijker openbaring dan de natuur nodig was om Zijn persoonlijkheid èn Zijn karakter uit te beelden. Hij zond zijn Zoon in de wereld om, zo ver als het menselijk gezicht dat kon verdragen, de natuur en de eigenschappen van de onzichtbare God te manifesteren.
Aan de Discipelen Geopenbaard
Laten wij de woorden bestuderen die Christus in de opperzaal gesproken heelt, in de nacht voor Zijn kruisiging. Hij naderdc het uur van Zijn vonnis en Hij trachtte Zijn discipelen te troosten, die zo erg verzocht en beproefd zouden worden.
"Uw hart worde niet ontroerd," zei Hij, "Gij geloolt in God, gelooít ook in Mij. In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen - anders zou Ik het u gezegd hebben - want Ik ga heen om u een plaats te bereiden..." Thomas zei tot Hem: "Here, wij weten niet waar Gij heen gaat; hoe weten wij de weg?" Jezus zei tot hem: "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij. Indien gij Mij kendet, zoudt gij ook Mijn Vader gekend hebben. Van nu aan kent gij Hem en hebt Hem gezien..."
"Here, toon ons de Vader," zei Filippus, "en het is ons genoeg." Jezus zei tot hem: "Ben Ik zo lang bij u Filippus, en gij kent Mij niet? Wie Mij gezien heelt, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan, toon ons de Vader? Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot u spreek, zeg lk uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijít, doet de werken." (42)
De discipelen begrepen Christus, woorden betreíïende Zijn relatie tot God nog niet. Veel van zijn onderwijs was nog duister voor hen. Christus wenste dat zij een duidelijker, meer uitgesproken kemiis van God kregen. "Dit heb Ik in beelden tot u gesproken," zei Hij; "er komt een ure, dat Ik niet meer in beelden tot u zal spreken, maar u vrijuit over de Vader spreken zal." (43)
Toen op de Pinksterdag de Heilige Geest over de discipelen werd uitgestort, verstonden zij vollediger de waarheden die Christus in gelijkenissen gesproken had. Veel van de leer dat een mysterie voor hen geweest was, werd nu duidelijk. Maar zelfs toen ontvingen de discipelen nog niet de volledige vervulling van Christus” belofte. Zij ontvingen alle kemris van God die zij konden dragen, maar de volledige vervulling van de belofte die Christus hen duidelijk zou tonen omtrent de Vader, moest nog komen. Zo is het ook vandaag. Onze kennis van God is gedeeltelijk en onvolmaakt. Wanneer de strijd beëindigd is, en de mens Christus Jezus voor de Vader zijn getrouwe werkers erkent, die in een wereld vol zonde getrouw getuigenis hebben afgelegd voor Hem, zullen zij klaar en duidelijk verstaan wat nu nog verborgen voor hen is.
Christus nam naar de hemelse hoven Zijn verheerlijkte menselijkheid mee. Aan hen, die Hem aannemen geeft Hij macht kinderen Gods te worden, zodat God hen tenslotte kan ontvangen als Zijn eigendom om bij Hem te blijven in eeuwigheid. Als zij gedurende dit leven God getrouw zijn, zullen zij tenslotte "Zijn aangezicht zien; en Zijn naam zal op hun voorhoofden zijn." (44) En wat is de gelukzaligheid van de hemel anders dan God te zien? Welke grotere blijdschap kan een zondaar ontvangen door de genade van Christus, dan het aangezicht van God te zien en Hem te kemren als Vader?
Het Getuigenis van de Schrift
De Schrifien wijzen duidelijk op de relatie tussen God en Christus, en zij brengen even duidelijk de persoonlijkheid als de individualiteit van elk naar voren.
"Nadat God eertijds vele malen en op velerlei wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij nu in de laatste der dagen tot ons gesproken in de Zoon,... de afstraling Zijner heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, heefi, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in de hoge, zóveel machtiger geworden dan de engelen als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeñ. Immers tot wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Mijn Zoon zijt Gij, Ik heb U heden verwekt? En wederom: "Ik zal Hem tot een Vader zijn en Hij zal Mij tot Zoon zijn?" (45)
De persoonlijkheid van de Vader en de Zoon, ook de eenheid die tussen hen bestaat, worden voorgesteld in het zeventiende hoofdstuk van Johannes, in het gebed van Christus voor Zijn discipelen:
"Ik bid U niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt." (46)
De eenheid die tussen Christus en Zijn discipelen bestaat, vemietigt niet de persoonlijkheid, noch van de een, noch van de ander. Zij zijn één in doel, in geest en karakter, maar niet in persoon. Zo is het dat God en Christus één zijn.
Het Karakter van God in Christus Geopenbaard
Toen Christus de menselijkheid op Zich nam, werd Hij één met het mensdom en tegelijkertijd openbaarde Hij onze hemelse Vader aan de zondige mens. Hij die van de begimre af in de tegenwoordigheid van de Vader verbleef, Hij die het uitgedrukte beeld van de onzienlijke God was, was de enige, die het karakter van de Godheid aan de mens kon openbaren. Hij werd in alle dingen gelijk gemaakt aan Zijn broeders. Hij werd vlees, net zoals wij zijn. Hij was hongerig en dorstig en vennoeid. Hij werd door voedsel in stand gehouden en door slaap verfrist. Hij deelde het lot van de mens; toch was Hij de onberispelijke Zoon van God. Hij was een vreemdeling en bijwoner op de aarde - in de wereld, maar niet van de wereld; verzocht en beproefd zoals mamen en vrouwen vandaag de dag verzocht en beproefd worden; toch leefde Hij een leven, vrij van zonde. Teder, meevoelend, sympathiek, altijd aan anderen denkend, vertegenwoordigde Hij het karakter van God, en was voortdurend doende in de dienst van God en mens.
"De Here heeft Mij gezalfd," zei Hij, om de blijde boodschap te brengen aan de armen, om te verbinden de gebrokenen van hart, om voor de gevangen vrijlating uit te roepen," (47)
"om de blinden het gezicht weer te geven;" (48)
"om uit te roepen een jaar van welbehagen des Heren;... Om alle treurenden te troosten." (49)
"Hebt uw vijanden lief," gebiedt Hij ons; "zegen hen die u vervolgen, doe wel degenen die u haten, en bid voor hen die u smadelijk behandelen en vervolgen, zodat gij kinderen moogt zijn van uw Vader die in de hemelen is;" (50)
"want Hij is barmhartig over bozen en ondankbaren." (51)
"En Hij laat de zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen." (52)
"Weest barmhartig, gelijk uw Vader barmhartig is." (53)
Door de imierlijke barmhartigheid van onze God, waannee de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien, om hen te beschijnen, die gezeten zijn in de schaduw des doods, om onze voeten te richten op de weg van vrede.(54)
De Heerlijkheid van het Kruis
De openbaring van Gods liefde voor de mens concentreert zich in het kruis. De volle betekenis hiervan kan geen tong tot uiting brengen, pennen kurmen het niet beschrijven, het verstand van de mens kan het niet vatten. Kijkend op het kruis van Golgotha kan men slechts zeggen: "Alzo lief heefi God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem geloofi, niet verloren ga, maar het eeuwige leven hebbe." (55)
Christus, gekruisigd voor onze zonden, Christus uit de dood verrezen, Christus opgevaren ten hemel, is de wetenschap der verlossing die wij moeten leren en onderwijzen. Het was Christus "Christus Jezus, die in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof geacht heeft, maar Zichzelf ontledigd heefi, en de gestalte van een dienstknecht heefi aangenomen, en de mensen gelijk geworden is. En in Zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruizes." (56)
"Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit." (57)
"Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten." (58)
"Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medevoelen met onze zwakheden, maar één die in alle dingen op gelijke wijze (als wij) verzocht is geweest, doch zonder te zondigen." (59)
Hier is de oneindige wijsheid, de oneindige liefde, de oneindige rechtvaardigheid, de oneindige genade - "de diepten der rijkdom, beide der wijsheid en der kemiis Gods." (60)
De Onuitsprekelijke gave
Het is door de gave van Christus dat wij iedere zegening ontvangen. Door die gave komt dag na dag tot ons de onophoudelijke stroom van Gods goedheid. Iedere bloem met haar tere tinten en haar geur, is gegeven om ons blij te maken door die ene Gave. De zon en de maan werden door Hem gemaakt. Er is geen ster als versiering aan de hemel, die Hij niet gemaakt heefi. Elke regendruppel die valt, iedere lichtstraal die schijnt op onze ondankbare wereld, getuigt van de liefde van God in Christus. In iedere zaak wordt voor ons voorzien door die ene onuitsprekelijke Gave, Gods eniggeboren Zoon. Hij werd op het kruis genageld zodat al deze overvloed tot Gods scheppingswerk kon vloeien. "Ziet, welk een liefde ons de Vader gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genoemd worden!" (61)
"Ja, van oudsher heefi men het niet gehoord, noch vemomen, geen oog heeft gezien een God buiten U, die optreedt ten behoeve van wie op Hem wacht." (62)
De Kennis die Vernieuwing Bewerkt De kemiis van God, zoals in Christus wordt geopenbaard, is de kennis die allen moeten hebben die gered worden. Het is de kemiis die vemieuwing van karakter bewerkt. Deze kemiis, ontvangen, zal de ziel herscheppen in het beeld van God. Het zal aan het gehele wezen een geestelijke kracht meedelen die goddelijk is.
"En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid." (63)
Van Zijn eigen leven zei de Verlosser: "Gelijk ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb." (64) "De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd wat Hem behaagt." (65) Zoals Jezus was in de menselijke natuur, zo verwacht God dat Zijn volgelingen zijn zullen. In Zijn kracht moeten wij het leven van reinheid en edelmoedigheid leven dat de Verlosser leefde. "Om die reden," zei Paulus, "buig ik mijn knieën voor de Vader, naar Wie alle geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, opdat Hij u geve, naar de rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht gesterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens, opdat Christus door het geloof in uw harten woning make. Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan, samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en de lengte en de hoogte en de diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat Gij vervuld wordt tot alle volheid Gods." (66)
"Daartoe houden wij ook niet op om voor u te bidden 611 te vragen, dat gij met de rechte kemis van Zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk mzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, m alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen inde rechte kemns Gods. Zo wordt gij met alle kracht bekrachtigd naar de Zijner heerlijkheid tot alle volhardingen geduld en dankt gij met blijdschap de Vader die u toebereid heeft voor het erfdeel van de heiligen in het licht." (67)
Dit is de kennis waartoe God ons uitnodigt om die te ontvangen, en waamaast al het andere ijdelheid en nietigheid is.
Verwijzingen: 1. spr.9,1o. 2. Peu.1;3. 3. J0h.17;3. 4. Jer.9:23,24. 5. Job 22:2l,22,25-29. 6. Rom.l:20. 7. Hab.3:3. 8. Ps.104:24. 9. Ps.l9:2-5. 10. Jer.l0:10,1l,12,l6. 11. Ps.95:6. 12. PS.95:4,5. 13. Amos 5:8. 14. Amos 4:13. 15. Amos 9:6. 16. Amos 9:6. 17. Hebr.1l:3. 18. Jes.45:7-12. 19. Jes.48:13. 20. Ps.33:9. 21. Ps.l00:1-4. 22. Ps.99:9. 23. Ps.1l9:89.9l. 24 Ps.135:6. 25. Ps.148:5,6. 26. Ps.147:16. 27. Jer.10:13. 28. Jer.10:23. 29. Spr.3:5,6. 30. Ps.33:18,19. 31. Ps.36:7. 32. Ps.l46:5. 33. Ps.119:64. 34. Ps.33:5. 35. Ps.65:6-8. 36. Ps.65:9,12. 37. Ps. 145:14-16. 38. Hebr.1:3. 39. Openb. 1:13. 40. Joh.10:30. 41. Matth.11:27. 42. Joh.l4:1-10. 43. Joh.16:25. 44. Openb.22:4. 45. Hebr.l:1-5. 46 Joh.17:20,21. 47. Jes.61:1. 48. Luc.4:19. 49. Jes.61:2. 50. Luc.l:78,79 51. Matth.5:45. 52. Luc.6:35. 53. Luc.6:36. 54. Luc.l:78,79 55. ]oh.3:16. 56. Filip .2:6-8. 57. Rom.8:34. 58. Hebr.7:25. 59. Hebr.4:15. 60. Rom.1l:33. 61. 1 Joh.3:l. 62. Jes. 64:4. 63. 2 Cor.3:18. 64. Joh.l5:l0. 65. Joh.8:29. 66. Ef.3:l4-19. 67. Col.l:9-12.
|