05 Opstandigheid en de straf daarvoor
(1864) Sp. Gifts IV, 15-18
643. God ging voort het legerkamp van de Hebreeën te voeden met het brood dat uit de hemel kwam regenen; maar zij waren nog niet tevreden. Door hun ontaarde eetlust hunkerden zij naar vlees, dat God hun in Zijn wijsheid bijna volledig had onthouden. … Satan, de veroorzaker van ziekte en ellende, zal Gods volk op die punten benaderen, waar hij het meeste succes kan behalen. Vanaf het moment van zijn succesvolle experiment met Eva, door haar ertoe te brengen van de verboden vrucht te eten, beheerst hij grotendeels de eetlust. Hij kwam met zijn verzoekingen het eerst tot de mensen van allerlei slag, de gelovige Egyptenaren, en zette hen aan tot opruiing en murmureren. Zij stelden zich niet tevreden met het gezonde voedsel dat God hun had gegeven. Zij hunkerden met hun ontaarde eetlust naar meer afwisseling, vooral naar vlees.
Dit gemurmureer stak weldra het gehele volk aan. Aanvankelijk gaf God niet aan hun begerige eetlust toe, maar Hij deed Zijn oordelen over hen komen, en verteerde de meest schuldigen door bliksem uit de hemel. Toch scheen dit hun murmureren alleen maar te doen toenemen, in plaats van hen te verootmoedigen. Toen Mozes het volk in de ingang van hun tent hoorde wenen en overal in hun families hoorde klagen, mishaagde hem dit. Hij bracht de Heer zijn moeilijke situatie en de onbuigzame houding van de Israëlieten onder ogen – en ook zijn positie ten opzichte van het volk, die van een pleegvader, die het lijden van het volk als het zijne moest beschouwen. …
De Heer gaf Mozes opdracht zeventig oude mannen te verzamelen, die oudsten van het volk zouden zijn. Het moesten niet slechts mannen op gevorderde leeftijd zijn, maar met waardigheid, een zuiver oordeel en levenservaring, die geschikt waren om oudste of opziener te zijn. “En breng hen naar de tent der samenkomst, opdat zij zich daar bij u opstellen. Dan zal Ik nederdalen en daar met u spreken en een deel van de Geest die op u is, nemen en op hen leggen, opdat zij met u de last van het volk dragen, en gij die niet alleen behoeft te dragen.“ (Numeri 11:16-17)
“Maar tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen, dan zult gij vlees eten. Gij hebt immers ten aanhoren des HEREN gejammerd: Wie zal ons vlees te eten geven? Wij hadden het zo goed in Egypte. – De HERE zal u vlees geven en gij zult eten. Gij zult het niet één dag eten en geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen en geen twintig dagen, maar een volle maand lang, totdat het uw neus uitkomt en gij ervan walgt – omdat gij de HERE hebt veracht, die in uw midden is en aldus voor Zijn aangezicht hebt gejammerd: Waarom toch zijn wij uit Egypte vertrokken?” (Numeri 11:18-20)
“Doch Mozes zeide: Zeshonderdduizend man te voet bedraagt dit volk, in welks midden ik ben, en Gij zegt: Vlees zal ik hun geven, en een volle maand zullen zij het eten! Kunnen er zoveel schapen en runderen voor hen geslacht worden, dat zij er genoeg aan hebben? Of kunnen alle vissen uit de zee voor hen gevangen worden, dat zij er genoeg aan hebben? De HERE echter zeide tot Mozes: Zou de hand des HEREN te kort zijn? Nu zult gij zien, of Mijn woord aan u geschieden zal of niet!” (Numeri 11:21-23) …
“Toen stak er een wind op, door de HERE gezonden; die voerde kwakkels aan van de zee en strooide ze uit over de legerplaats, zodat zij een dagreis ver naar alle kanten rondom de legerplaats lagen, ongeveer twee ellen hoog boven de grond. Toen maakte het volk zich op, die gehele dag en de gehele nacht en de gehele volgende dag, en verzamelde de kwakkels – die het minst had, verzamelde tien homer – en zij spreidden deze wijd uit, rondom de legerplaats.” (Numeri 11:31-32)
“Terwijl het vlees nog tussen hun tanden was, vóórdat het gekauwd was, ontbrandde de toorn des HEREN tegen het volk en de HERE sloeg het volk met een zeer zware slag.” (Numeri 11:33)
In dit geval gaf de Heer aan het volk hetgeen hun niet ten goede was, omdat zij het zo wilden. Zij wilden zich niet onderwerpen en van de Heer die dingen ontvangen die goed voor hen zouden blijken te zijn. Zij gaven zichzelf over aan opruiing en murmureren tegen Mozes en tegen de Heer, omdat zij niet die dingen kregen die schadelijk voor hen waren. Zij werden beheerst door hun ontaarde eetlust, en God gaf hun vlees zoals zij verlangden, en Hij liet hen de gevolgen ondervinden van het bevredigen van hun begerige eetlust. Brandende koortsen velden grote aantallen van het volk. Zij die zich het meest schuldig hadden gemaakt aan het murmureren, werden getroffen zodra zij het vlees proefden waarnaar hun begeerte was uitgegaan. Indien zij hadden toegelaten dat de Heer hun voedsel uitkoos, en dankbaar en tevreden waren geweest voor voedsel dat zij volop en zonder schadelijke gevolgen konden eten, dan zouden zij de gunst van God niet verspeeld hebben, en zij zouden niet gestraft zijn voor hun opstandig murmureren doordat grote aantallen van hen gedood werden.