14 Goud, zilver en kostbare gesteenten
In dit hoofdstuk willen wij de vorming van het karakter overdenken vanuit 1 Cor.3:9-17. Wij zien dat Ellen White deze verzen op twee verschillende manieren toepast. Ten eerste richten deze verzen onze gedachten op de Gemeente van God als een groep op aarde (8T173) ; en ten tweede worden zij toegepast op persoonlijke karakter –ontwikkeling. (5T466-7; 8T173.1)
De Gemeente als een Tempel:
In de eerste plaats zijn er, en de Geest der profetie is hierin zeer duidelijk, in de Gemeente zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen. Het werk van de prediker heeft iets met deze toestand te doen. Om Zijn gemeente te heiligen geeft God haar gelegenheden en staat toe, dat er moeilijkheden en beproevingen komen om de Gemeente te reinigen. Daarenboven wordt ons gezegd dat de gemeente krachtig geschud, gezift zal worden. (5T80; 1T181) Wanneer dit krachtige schudden zal plaatsvinden, zal het resultaat van het werk van predikers en leken voor God`s gemeente zichtbaar worden. (5T81.474; PK589)
De Karakterstempel:
De andere toepassing van deze verzen heeft te maken met het karakter van iedere menselijke zieletempel. (5T466-7; 8T173.1) Ieder van ons moet zijn karakter bouwen op het fundament 'Jezus Christus' en 'Zijn Woord'. (DA314,599; MB150.5) Op Zijn ons toegerekende zondeloze karakter , (onze titel (aanspraak) voor de hemel) , moeten wij ons karakter (onze geschiktheid voor de hemel) bouwen. Beide zijn een geschenk. De eerste wordt ons toegerekend, de laatste wordt ons verleend door de Heilige Geest. (MYP35) Wij bouwen steen voor steen, daad aan daad. Iedere rechtvaardige gedachte en handeling, geheiligd door Zijn verdiensten, is goud, zilver of edelsteen in het karakter. (5T129; 4T89) Onzedelijke gedachten of handelingen, alle zelfzucht en alle valse godsdienst worden vergeleken met hout, stoppels en hooi. God helpt ons bij de reiniging van de zieletempel door er aan mee te werken, dat er duurzaam materiaal in het karakter komt, en dat door moeilijkheden en beproevingen de slakken verbrand worden. Dit is de verwijdering van al het “aardse”, hetgeen in het bijzonder van toepassing is op degenen, die verzegeld zullen worden, wiens zonden zijn uitgewist, en zullen leven gedurende de tijd van benauwdheid. (GC621.3) DIT reinigings - en toetsingswerk zal spoedig plaatsvinden en tot een climax komen gedurende de kleine tijd van beproeving (9T11; EW85.8) , welke aan de afsluiting van de genadetijd voorafgaat. (PK589-90; 2T355.5, 430.9; 5T214.9) Christus waakt zorgvuldig over iedere ziel. (8T123-4; 5T754.9; MB121.8) Hij schenkt gelegenheden. (PP223.4; 3T511.6) Hij staat toe dat moeilijkheden en beproevingen op onze weg komen (4T85; DA301.2; MB10-11) , echter niet méér dan wij in het geloof dragen kunnen. (4T89; 1Cor.10:13; 5T474-5) De echte christen zal in iedere beproeving stand houden. Hij zal de oude mens doen sterven. Hij zal zich niet door de zonde laten overheersen. (5T474.4) Hij mag fouten begaan, maar als hij ze inziet, zal hij zich er in oprecht berouw van afkeren. (COL173.2, 332.6) “Wij zullen ons vaak aan de voeten van Jezus moeten neerbuigen en wenen vanwege onze tekortkomingen en fouten, maar wij zullen niet ontmoedigd worden.” (SC64.3)
Door het buitensluiten van iedere zondige gedachte, woord of daad en het opnemen van het goede, worden de slakken weggenomen en solide structuren in het karakter aangebracht. Dat is de reden waarom wij zorgvuldig moeten zijn met het gebruik van onze tijd en kieskeurig met wat wij denken, zien en horen. In deze zin wordt de reiniging van de zieletempel een dagelijks proces, d.w.z. door bewust het verkeerde af te wijzen. (FCE428.9; 5T72.9, 214.7; DA161) Buiten dit proces van het reinigen van de zieletempel, dat wij heiliging noemen, is er nog een andere les te leren uit ons schriftgedeelte in l Cor.3. Vergelijken wij GC426.3, 5T570.3, Maleachi 3:1-4 en Jes. 4:3-4 met 1 Cor. 3:9-17, dan zien we dat de 'dag' die ieders werk zal openbaren, het onderzoekend oordeel voor de betreffende persoon is. Na het onderzoekend oordeel wordt het bevel gegeven 'doe de vuile klederen van hem weg'. (Zach. 3:4; 5T475; RH11-19-08) Met andere woorden, verbrandt het hooi en stro en de stoppels; anders gezegd: begraaf voor eeuwig 'de oude mens der zonde'; of,'delg de zonde en de aantekening der zonde uit.' In het karakter van de rechtvaardige mens zal dan alleen het 'goud, zilver en kostbare stenen achterblijven; het boek der herinnering; het 'verleende' karakter; die mens zal gered zijn. (GC481; 6BC1088) God zal zijn zonden niet meer gedenken (Jes.43:23; GC483.6) en ook de rechtvaardige zal zich zijn zonden niet meer herinneren. (GC620.4; PP202.7) In dit verband krijgen de woorden in 1 Cor.3:17 een diepere betekenis. Paulus past dit toe op de zieletempel als hij zegt:'Weet gij niet dat uw lichaam een tempel van de Heilige Geest is'.... (6BC1085) Er zijn bijbelgelovigen die menen dat na het uitdelgen van de zonde alleen God niet in staat is onze zonden zich te herinneren. Het getuigenis zegt duidelijk (GC620.4) , dat de rechtvaardigen zich hun zonden niet meer herinneren. Zouden de zonden alleen in de hemelse boeken worden uitgewist en niet uit onze gedachten, dan zou God toch mijn zonden kennen, daar Hij mijn gedachten kan lezen. Bovendien, van de rechtvaardige doden heeft God alleen de aantekening in de hemel, want de aantekening in hun hersenen is door de dood vergaan. (EW253, 254, 280)
In hun onderzoekend oordeel behoeft alleen uit de hemelse boeken hun aantekening te worden uitgewist en dit gecorrigeerde reine levensverslag (herinnering) wordt in hun opstandingslichaam ingedrukt. Het uitdelgen van de aantekening der zonde van hen, die zonder de dood te smaken, levend overblijven, moet in hun onderzoekend oordeel zowel in het origineel (in hun hersenen), als in de boeken des hemels plaatsvinden, willen zij eenzelfde voordeel bezitten. Dit is de belofte: “De gelovigen, die op aarde zullen leven wanneer aan het verzoenend werk van Christus in het hemels Heiligdom een einde komt, zullen voor het aangezicht van een heilig God zonder middelaar moeten staan. Hun klederen moeten vlekkeloos zijn en hun karakter gereinigd van zonde door het bloed der besprenging”. (GC425.5: 5T467; 4BC1181) Misschien ligt een deel van de verwarring met betrekking tot de tijd van de uitdelging der zonde, in de plaatsbepaling van het volgende getuigenis, ten opzichte van de “tijd van de benauwdheid van Jacob”. 'De aanvallen van Satan zijn fel en hevig, zijn misleidingen zijn verschrikkelijk, maar het oog des Heren is over Zijn volk, en Zijn oor luistert naar hun geroep. Zij verkeren in grote nood. De vlammen van de vurige oven schijnen op het punt te staan hen te verteren, maar God zal hen uit deze strijd tevoorschijn doen komen als goud, dat door het vuur is gelouterd. Gods liefde voor Zijn kinderen in de tijd van hun zwaarste beproeving is even groot en teder als in de tijd van hun zonnigste voorspoed. Toch is het nodig dat ze in de “vurige oven” worden geplaatst; al het aardse dat nog aan hen kleeft, moet worden verteerd, opdat het beeld van Christus volmaakt kan worden weerkaatst. (GC621.4) Uit dit getuigenis van Ellen White weten wij dat het vuur der beproeving doorgaat en in de tijd van benauwdheid zeer vreselijk zal zijn. Na het afsluiten van de genadetijd zal het Satan toegestaan worden om in de gehele wereld een benauwdheid aan te wakkeren, zoals er nog nooit geweest is. (GC614.5) Aanvullend zullen de zeven plagen worden uitgestort door de engelen van de troon in de hemel... (GC627-29) . Deze beproevingen, maar ook de bewarende zorg van God worden in het volgende getuigenis beschreven: 'En zelfs nadat de heiligen verzegeld zijn met het zegel van de levende God, zullen Zijn uitverkorenen persoonlijke beproevingen ondergaan. Persoonlijke beproevingen komen; maar de vuuroven wordt nauwlettend bewaakt door een oog, dat niet zal toestaan dat het goud wordt verteerd. Het onuitwisbaar merkteken Gods is op hen…... (TM446.4)
Nu is de vraag: Is het vuur der beproeving dat toegestaan wordt door te gaan in de tijd van benauwdheid nodig om de rechtvaardigen nog te reinigen van slakken in de vorm van zonden? Of is deze tijd van beproeving alleen de tijd waarvan geschreven staat, dat het volk van God 'met de doop gedoopt' moet worden en 'de drinkbeker' moet drinken? (GC630-31) Wij weten dat na het afsluiten van de genadetijd, de heiligen 'vol vertrouwen op de Heer wachten tot Hij werkt'. Zij zullen er toe geleid worden om 'geloof, hoop en geduld' te oefenen, meer volkomen, gedurende deze korte tijd vóór de wederkomst van Christus. (GC631.2) Maar is dat het wegnemen van de aardsgezindheid? Ik geloof dat deze vragen het best beantwoord kunnen worden door getuigenissen met elkaar te vergelijken. In de discussie over ' Jozua en de Engel' lezen wij in feite precies dezelfde woorden als die in de 'Grote Strijd' gebruikt worden over 'het verwijderen van de aardsgezindheid'. (PK589.9) In dat verband blijkt dat het wegnemen van de 'vuile klederen' en het verwijderen van hetgeen ons aan de aarde bindt, gebeurt in verbinding met de uiteindelijke verzegeling en de beslissing, de namen, van hen waarmee dit gebeurt, te behouden in het Boek des Levens des Lams. (PK591) Er zal een tijd van 'loutering' en 'schudding' en 'zifting' komen voor de gelovigen, die hen zal voorbereiden voor (EW50.8,270-1) , de 'spade regen' en de uitdelging van zonde. De 'Reiniging', die de zonde en verdorvenheid zal wegnemen, zal alleen gedurende de genadetijd plaatsvinden. 'De Louteraar' zal niet dan (bij Zijn verschijning in heerlijkheid ) het reinigingsproces aan hen voltrekken en hun zonden en verdorvenheid wegnemen. Dit alles moet geschieden in deze uren van genadetijd. Het is nu dat dit werk voor ons gedaan moet worden. (5T80.5; 7BC911; 1T251; 2T355.5) Na de 'machtige schudding' en de 'verzegeling' zal Gods volk de overwinning hebben behaald en kunnen boze engelen geen macht meer over hen uitoefenen. (EW271) Kunnen wij ons dat voorstellen? Van de heiligen in die tijd wordt ons gezegd: 'Het verachte overblijfsel is bekleed met heilige gewaden, die nooit meer bevlekt zullen worden met de verdorvenheid van de wereld. Hun namen blijven behouden in het “Boek des Levens des Lams…… Nu zijn zij voor eeuwig beveiligd tegen de aanvallen van de verzoeker”. Dit heerlijke gewaad is het vlekkeloze kleed van Christus' gerechtigheid. (PK591) Zij hebben het ontvangen als een geschenk; het werd in hen geweven doordat zij het van dag tot dag en van moment tot moment verkozen. Het wordt 'de gerechtigheid der heiligen' genoemd zie Openb.19:8. Dit verleende karakter straalt van hun gelaat bij hun uiterlijke handelingen. (PK591; Col310-12; DA173.1) Hun gelaatstrekken, getekend door zware innerlijk doorleefde angst, stralen nu met het licht en heerlijkheid des hemels. Dit is echter niet het lichtkleed, dat de levende heiligen ontvangen na de opstanding der rechtvaardigen. (PK591; Col310-12; DA173.1)
Laten wij God danken voor al Zijn goedheid jegens ons. Niemand kan de verlossing zichzelf toeschrijven. Wij kunnen echter, met God samenwerken en Hem in ons laten werken. Wij kunnen Hem ernstig aanroepen om Zijn kracht in ons tot gehoorzaamheid te openbaren. Zelfs daarvoor wil God ons belonen. Lof zij Zijn naam. Het is Gods voornemen Zijn volk zover te brengen dat directe verzoekingen en beproevingen van Satan en van de wereld, die via zintuigen tot ons komen, geen innerlijke weerklank meer vinden in de geest van de heiligen nadat de genadetijd is afgesloten.