Openbaring - Brief aan Sardes
SARDES = nieuw, vreugdelied, hetgeen overblijft.
XVIe. tot XVIIe. eeuw.
De Sardes-periode is de vijfde in het profetisch drama, het symboliseert de tijd der hervorming .
De brandstapels zijn gedoofd, een nieuwe tijd is aangebroken, het hèrontdekken van het evangelie wekt een vreugdelied in talloze harten en dringt tot de terugkeer naar de autoriteit van Gods Woord. Hier is geen sprake meer van Bileam, - van de Nikolaïeten, - van jezabel en haar geestelijke ontucht; de duisternis wordt verdreven, Gods Woord wordt machtig verkondigd. De hervorming der XVIe. eeuw was uitgegroeid tot een strijd tussen de godsdienst die van God komt en deze van de mens. Luther steunde op de Bijbel en niets dan de Bijbel, de Roomse kerk trachtte de mens te onderwerpen aan de overleveringen en voorschriften der kerk. De naam Sardes geeft een goed begin aan, maar de boodschap die volgt wijst op een beklagenswaardig einde. Sardes was niet meer de verwachtingsvolle bruidsgemeente van de eerste jaren na Christus' opstanding, de gloed van de brandende hoop, was in haar gedoofd; een inslapen volgt, waarop een gedeeltelijk ontwaken zich voordoet in de Filadelfia-periode. Sardes is de kerk der insluimerende reformatie, de kerk die slapen gaat nadat God zi,jn heerlijk licht had laten stralen op uitverkorene instrumenten. Bovenmenselijke moed was ontplooid geworden, om in de donkere Middeleeuwen het aan te durven zich te verzetten tegen de machtige heerschappij der staatskerk. Vele dwalingen van Rome werden geopenbaard, maar het volle licht dat de wereld moest ontvangen werd nog niet geopenbaard. God leidde zijn volk stap voor stap op de weg des lichts, de heerlijkheid van de middagzon zou verblindend zijn geweest voor hen die zo lang in de duisternis hadden vertoefd. Andere instrumenten moesten volgen die de gelovigen trapsgewijze verder zouden leiden in het volle heilsplan Gods.
Bij de dood der hervormers was de hervorming pas begonnen, met een oproep tot een dynamieke verlossing door het geloof in Christus. Maar op de lente der hervorming is geen zomer gevolgd, het prachtig werk werd niet voleindigd, het volle licht werd niet gezocht, tenzij door enkelingen. Zelfs het hoofdthema van het protestantisme : "de rechtvaardigmaking door het geloof' werd niet half begrepen.
In een korte tijd was wel een buitengewone uitslag bereikt geworden, een nieuwe geloofsgemeenschap was opgestaan uit het afgodische Tyatira, een overschot uit de verdrukking, dat nu met een vreugdelied op de-lippen, de terugkeer naar het primitieve christendom kon inslaan. Een kostelijk voorrecht was verworven de Bijbel kwam in het bereik van het volk, Gods Woord kon nu rechtstreeks tot de gelovige spreken, zonder menselijk controol. Heerlijk voorrecht, maar ook geweldige verantwoordelijkheid. De Bijbel was nu wel onder het volk, maar nog niet als hoogste autoriteit in de hervormde gemeenschap, - nog niet als hemelse kracht in het individuele leven. De goddelijke uitspraken, die indruisen tegen het hoogmoedig mensenhart, werden stilaan miskend. De mens kwam weer boven, menselijke autoriteit openbaarde zich, een honderdvoudige onfaalbaarheid werd geboren !
De vrijheid van godsdienst, zo duur gekocht met het bloed van martelaren, was dan waardeloos gebleken ? Waren de dagen der inkwisitie dan volledig uit het geheugen uitgewist ?
Dr. Thomas Gil! uit de Engelse kerk, schreef in 1748 : - "Wij zijn in het tijdvak van Sardes, wij hebben de naam dat wij leven en wij zijn dood". Ook Dr. Maddock uit dezelfde kerk schreef in 1777 : "Men moet slechts de brief aan Sardes lezen om er ons beeld in te vinden". Het hervormde Sardes ging zijn doodslaap slapen op hetgeen zijn grote pioniers hadden tot stand gebracht, slechts enkele groepen zetten het werk voort en hielden de lamp brandend.
Christus openbaart zich hier als de ware Overste der kerk "die de zeven Geesten Gods en de zeven sterren heeft."
Om zijn gemeente te wekken, nadert de Here haar met de volheid van zijn Geest, als de zevenvoudige (29) Uitdeler van hemels licht, als Diegene die haar oneindig meer kon meedelen dan zij in zijn Woord ontdekt had. Sardes ontvangt geen lof. Zij is vervallen in een fataal formalisme dat het nieuwe leven wegvreet, haar ramen zijn langzamerhand dichtgegaan, Gods Geest kan deze muffe levens in hun dodelijke narcose, niet doorwaaien. Wij schrikken wanneer wij het oordeel lezen : "Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood."
Hier is geen afgodendienst zoals in de periode van Tyatira, maar de toestand is niet minder treurig, roemen op een schijnleven, terwijl men reeds met beide voeten in het graf staat !
In uiterste tederheid doet Christus een oproep aan de gelovigen van Sardes "Wees wakker en versterk het overige dat dreigde te sterven". Deze laatste zin toont ons dat er nog tekenen van leven waren, die op het punt stonden uit te doven. De bijzonderste nood was : leven ! ... leven door het geloof ! ... De prachtigste geloofsbelijdenis kan dat niet vervangen.
Hoe duidelijk is Christus' uitspraak : "Ik heb geen van uw werken vol gevonden voor mijn God". Men was onderweg blijven staan en ging zelfvoldaan op zijn lauweren rusten in de illusie dat de strijd gewonnen was.
Bij het licht van de geschiedkundige achtergrond van de stad Sardes, wordt de brief van Christus indrukwekkend en vooral de waarschuwing : "Indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten op welk uur Ik u zal overvallen."
De stad Sardes was rijk. Haar gunstige ligging maakte haar oninneembaar voor de vijand, maar ook verwaand. Daar was maar één toegang tot de stad die gemakkelijk te bewaken was, maar... het onverwachte gebeurde ! Teveel zelfvertrouwen in haar versterkte positie bracht haar ten val. In een donkere nacht waarin de wachters niet waakzaam waren, beklom een van de soldaten van Cyrus de rots waarop Sardes was gebouwd, hij drong de stad binnen en opende de poorten voor het Perzische leger. Alles was verloren. Maar deze harde les werd spoedig vergeten, want drie eeuwen later werd de stad wederom door list overrompeld door Antiochus de Grote. Heden is Sardes een arm dorp, Sarta genoemd, velden van puinhopen herinneren ons aan de verwaandheid en het gebrek aan waakzaamheid van Sardes.
O Sardes, volk der hervorming, die de Roomse kerk met de vinger wijst en anderen wilt leren uit het Bijbelboek waarin de stem van de Meester zo duidelijk zijn wederkomst aankondigt : "gij zult niet weten op welk een uur Ik u zal overvallen. "
Een slapende sentinel wordt aanzien als een verrader, zo ook in Gods oog een slapende gemeente die de wereld moest waarschuwen voor haar komende ondergang. Goddelijke oordelen zijn reeds in het land en vervullen hun tragische zending.
"Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld. "
Er zijn te Sardes oprechte zielen, die niettegenstaande alles, in de kracht des Heren de dode kerkgemeenschap trachten te wekken. Daar is een getrouw overblijfsel, dat de hervorming naar haar voleinding zal leiden. Hun klederen zullen niet bevlekt zijn door de zonde. Terwijl het officieel christendom steeds verder de weg naar de afgrond bewandelt, zal een overblijfsel gered worden (30,' in de Filiadelfia-gemeenschap zou het reeds gezien worden.
"Wie overwint... Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens". Voor zij, die zich in een bedorven wereld, in de kracht des Geestes rein bewaren, is de belofte zeker ! De overwinnaars worden het witte kleed beloofd, rein als het licht, waarmede zij in triomf door de paarlen poorten zullen ingaan, en met de Here wandelen in verblindende heerlijkheid. Hun naam zal niet uitgewist worden uit het levensboek. Kunnen de namen die zich in het boek des levens bevinden, nog worden uitgewist ? Toch wel, anders had deze waarschuwing geen-zin. In de Sardes-periode naderen wij de tijd dat het oordeel begint bij het huis Gods (31), dat de namen van Gods overwinnende kinderen beleden en verzegeld zullen worden.
"Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn eng elen. "
Ons menselijk begrip kan nooit de ontzaglijke eer vatten, door Christus als zijn vrijgekochten te worden voorgesteld aan de Vader en aan de duizendmaal - duizenden en tienduizendmaal - tienduizenden lichtwezens (32) en waardig geacht te worden als overwinnaars te worden verzegeld in het boek des levens !