Openbaring - Brief aan Laodicea

LAODICEA = ("Laos" = volk, "dikee" = oordeel.) Een geoordeeld, een gerechtvaardigd volk, - Gods volk in de tijd des oordeels. XIXe. en XXe. eeuw.
De ontknoping van de heils- en wereldgeschiedenis is op handen.
De gemeente met de ontzaglijke voorrechten betreedt het toneel, Laodicea die naar het licht dat zij ontving, zal gewogen worden in de weegschalen van het heiligdom.
Het is de laatste der zeven perioden, deze waarin de Hogepriester de eindfase van zijn dienst volbrengt, terwijl het eeuwig evangelie in het kader van de ure des oordeels, zich een weg baant naar alle volkeren (36), vóór dat Jezus wederkomt om de oogst der aarde te doen. (3 7)
Is Laodicea voorbereid op dat ontzaglijk gebeuren ? - vertrekkens gereed ? - vol heilig vuur voor haar reis naar de eeuwige woningen ?
Met ontzetting ziet Johannes, nu de allerlaatste dingen zich naar hun einde spoeden, dat de bruid niet gereed is, dat zij de ondoorgrondelijke majesteit van het goddelijke niet innerlijk beleeft.
Het tafereel dat naar voren wordt gebracht, zou totaal hopeloos zijn,ware het niet dat het goddelijke liefde is, die deze brief heeft geïnspireerd. En liefde baart liefde en redt, zelfs in een waanzinnige wereld. Maar dit schrijven houdt ook een streng ultimatum in, een boodschap van leven en dood in verband met de valse opinie die Laodicea koestert aangaande haar eigen toestand.
Op een gepaste wijze richt Jezus zich tot zijn laatste gemeente als - de Amen,'
- de getrouwe en waarachtige getuige, - het begin der schepping Gods.
Het is de énige plaats in de Schrift waar "Amen", dat letterlijk betekent : "het zij zo ! - het kan niet meer veranderd worden ! " als persoonsnaam gebruikt wordt. Wij spreken dat woordje uit aan het einde van een prediking of van een gebed. Christus is hier de verpersoonlijkte "Amen", de goddelijke waarborg dat Gods boodschap volledig is, dat wij het einde van het heilsplan bereikt hebben, dat er niets meer moet worden aan toegevoegd. De brief aan Laodicea is Jezus' laatste oproep vóór dat de genadetijd wordt afgesloten, geen andere boodschap zal volgen. De goddelijke zekerheid der boodschap is verzegeld met de onveranderlijke autoriteit van de "Amen". De "getrouwe en waarachtige getuige" overdrijft nooit, wat Hij getuigt is absolute waarheid die staande blijft al storten hemel en aarde in elkaar. Van onze houding tegenover zijn getuigenis, hangt onze eeuwige toekomst af.

Het is met zijn autoriteit als Schepper dat Jezus deze brief schrijft : "het begin der schepping Gods", een uitdrukking waarin onpeilbare diepten worden aangevoeld.
Het is treffend, in onze tijd in dewelke de evolutieleer de ganse mensheid drenkt, de basis van het christendom heeft ondermijnd, God uit zijn schepping heeft verdrongen en Hem heeft vervangen door een god van eigen fabrikaat, dat Christus in déze laatste periode optreedt als Schepper, als diegene die alle dingen in het daarzijn riep (38).

"Ik weet uw werken, dat gij gij noch koud zijt noch heet... "
Deze gemeente, evenals Sardes, ontvangt geen lof. De brief tot haar gericht, is een treurig commentaar op het moderne christendom dat schijnt te vloeken met het geloof, en op de lauwheid van diegenen die de volheid van licht ontvangen hebben. Daar is geen "bekering met rouwklacht en verscheuren van het hart (39) zoals de heilsvoleinding eist. Het is de eindoproep van Christus tot zijn volk, de tijd is dààr, dat de innerlijke verwarring en verdeeldheid uit ons leven moet worden geweerd, dat de eeuwige lijn moet worden getrokken tussen de kinderen dezer wereld en de kinderen des koninkrijks. Het is 's werelds laatste nacht, de waarachtige getuige heeft alle profetische lampen aangestoken. En toch, niettegenstaande de machten der duisternis zich in het gelid plaatsen voor de laatste strijd, leeft Gods gemeente als had zij nog eeuwen voor zich om haar taak te voleinden. Aan de grens der eeuwigheid en niet gereed !

"Omdat gij lauw zijt, Ik zal u uit mijn mond spuwen".
Gods volk zou in vuur en vlam moeten staan, maar het vuur des Geestes, dat de gelovigen zo nodig hebben in deze laatste act van de strijd, is afgekoeld, de gemeente is lauw geworden; was zij maar koud, zij zou behoefte gevoelen aan hemelse warmte.
Het is alsof een bovennatuurlijke verdoving Laodicea heeft aangegrepen, zoals in het verhaal van John Bunyan, Christian en Pelgrim betoverde grond betraden en door een vreemde slaperigheid overvallen werden vóór zij de eeuwige stad bereikten (40). Ook de tien maagden slapen in vóór de Bruidegom komt (41).
Gezonde slaap is een grote zegen, haar herstellende krachten zijn onbetaalbaar. Maar slapen wanneer het huis in brand staat is noodlottig, - slapen wanneer men omringd is door vijanden is ondenkbaar, - slapen terwijl tallozen verdrinken in de wereldvloed, is verraad, - slapen wanneer de roep weerklinkt "ga uit Hem tegemoet" is waanzin !
(38) Hebr. 1:1-2. Joh. 1:1-3
(39) Joël 2:11-13
(40) Een christen's reize. (John Bunyan) (41) Matt. 25:5



Dat is de ongehoorde toestand van Laodicea. Voldaan over zichzelf, zijn de gelovigen ingeslapen. "Niets nodig" stotteren zij, onder de bedwelming van de giftige atmosfeer ener krankzinnige wereld.

"Omdat gij zegt : Ik ben rijk... en heb aan niets gebrek... "
In zinnelozengestichten treft men ongelukkigen aan die doodarm zijn en roemen over hun rijkdom. Wij hebben er medelijden mee, hun toestand is hopeloos. Is dat niet het geval met Laodicea ? Ook zij is zich niet van haar noodlottige toestand bewust, ook zij denkt rijk te zijn, terwijl zij in werkelijkheid "de ellendig e en jammerlijke en arme en blinde en naakte... "is. Dat is de diagnose van de getrouwe en waarachtige Getuige, een diagnose die bijna door niemand ernstig wordt opgenomen.
Slachtoffer van de meest dodelijke illusie, ziet Laodicea naar wat zij heeft voortgebracht, naar haar inrichtingen, haar stoffelijke en theologische rijkdom, haar aangroeiend prestige en ledental. Zij is niet lui, zij is volop aan het werk, aan het organiseren, aan het bouwen; zij stuurt zendelingen uit naar de einden der aarde, zij heeft de handen vol met conventies, jeugdorganisaties enz. Maar Gods oog ziet naar het hart van Laodicea en ontdekt de geestelijke inzinking, de eigengerechtigheid, de verborgen hoogmoed en wereldsgezindheid. De innige ervaring met Christus ontbreekt, daar is een jammerlijke tweespalt in haar leven, het geloofsleven van velen is een leugen.
Bij het licht van de historische achtergrond van de stad Laodicea, spreekt de boodschap nog luider. De stad genoemd naar de naam van Laodice, de vrouw van Antiochus II, was door hem gesticht omstreeks het jaar 260 v. Chr. De stad was zo rijk dat zij, verwoest door een aardbeving in het jaar 62 v. Chr., de hulp weigerde van de keizerlijke regering, de burgers der stad herbouwden haar op eigen kosten. Zij voelden zich "rijk en hadden aan niets gebrek".
- "witte klederen", geen waardeloze lompen van eigengerechtigheid, maar het glanzende bruidskleed. (42)
- "ogenzalf". De Phrygische ogenzalf die in Laodicea bereid werd, deed pijn in de ogen, maar genas, zoals de zalf des Geestes die een pijnlijke overtuiging van zonde wekt, zij opent de ogen voor dingen die niemand anders ziet, voor diepten die niemand vermoedt, maar dit gaat het herstel vooraf. De zalf des Geestes, Gods Woord, is geest en leven die het innerlijke oog, de lamp der ziel, geneest. (43) Gods Woord wekt onderscheidingsvermogen om de zonde te ontdekken en te verafschuwen, en stelt ons in staat de heerlijkheid aan de overzijde te onderscheiden.
(42) Openb. 19:6-7 (43) Matt. 6:22

doen, treedt Jezus in de meest intieme gemeenschap, een waarachtige wederkerigheid wordt geboren, die de ziel doet jubelen en het leven tot een nooit eindigend feest maakt.
Wij denken te dromen. .. de brief verliest zich in ondoorgrondelijke diepten... "met Mij zitten op mijn troon... gelijk ook Ik... gezeten ben met mijn Vader op zijn troon. " De beloofde zegen gaat ons begrip oneindig te boven.
Geen van Jezus' brieven opent met zulk een scherpe vermaning, maar ook geen ander sluit met zulk een tedere liefde-oproep en met het aanbod van zulk een heerlijke beloning voor de overwinnaar. Wanneer de strijd volledig voorbij is, zal Jezus de troon van David innemen, de troon onzer planeet. Deze troon wil Jezus delen met de overwinnaars uit Laodicea.
Twee tronen worden hier naar voren gebracht, de troon van Christus, en de troon des Vaders, waarop de Drieëenheid haar eeuwige heerschappij uitoefent over een eindeloos Universum.
"Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. "