01 Inleiding

Geachte Bijbelonderzoeker,

Zoals u wel bekend zal zijn, zijn er een ontelbaar aantal boeken in omloop. En iedere dag vermeerdert zich dat. De inhoud van de meeste boeken kan men als verwerpelijk beschouwen. Het is vergif voor lichaam en geest. De wijze Salomo gaf reeds de volgende waarschuwing: “En overigens, mijn zoon, wees gewaarschuwd: er is geen einde aan het maken van veel boeken, en veel doorvorsen is afmatting voor het lichaam.” Pred. 12:12.

Ondanks het feit dat er veel op de markt is, zijn er toch ook goede boeken in omloop, hoewel dezen zeer in de minderheid zijn. Het beste boek, dat er ooit geschreven is, is wel de Bijbel. Dit boek wordt dan ook terecht beschouwd als het “Boek der Boeken”. De leer, welke beschreven staat in dit boek, is dan ook niet afkomstig van enig mens, maar van God. Het is dan ook het Boek van God, gericht aan de mens. Naar aanleiding van dit boek, zijn er vele andere boeken geschreven, deels goed, deels minder goed, tot zeer slecht. Ieder boek dat zijn oorsprong heeft gevonden naar aanleiding van de Bijbel, behoeft, enkel en alleen om die redenen, nog geen goed boek te zijn.

Maar is de Bijbel zelf nu werkelijk wel zo’n goed boek, zoals velen ons willen doen vermoeden? Indien het werkelijk zo’n goed boek is, waarom brengt het dan zo’n haat en verdeeldheid in deze wereld? Ja, zelfs in de christelijke wereld? Hebben wij dat echt te danken aan de Bijbel zelf? Off hebben wij dat veeleer te danken aan de lezer van de Bijbel? Indien de Bijbel daar werkelijk de schuld aan heeft, dan kunnen wij de Bijbel beter op een afstandje houden, maar indien de mens de schuldige is, dan moeten wij de oorzaak daarvan zoeken. De volgende vraag is dan ook zeer op zijn plaats: Hoe wordt de Bijbel gelezen?

Wellicht zal er nu bij u de vraag rijzen: Kan de Bijbel dan op verschillende manieren gelezen worden? Het antwoord daarop luidt: Ja, inderdaad, dat kan. Men kan de Bijbel op twee verschillende manieren lezen, namelijk met God, en zonder God. De Bijbel lezen zonder Gods leiding, is vertrouwen op eigen zienswijzen; de Bijbel lezen onder Gods leiding, is vragen naar Zijn Woord. Degenen die de Bijbel dan ook lezen zonder God, lezen de Bijbel zoals zij het graag zelf willen geloven; maar degenen die de Bijbel lezen met God, zullen zich volledig aan Zijn Woord onderwerpen. Dit zal helaas ten gevolge hebben, dat er twee soorten christenen zullen ontstaan, en wel: christenen en naam—christenen. Naam—christenen zijn christenen die het in werkelijkheid niet zijn; zij zijn het alleen in naam of vanwege de formaliteit. Terwijl de ware christenen drukdoende zullen zijn om Gods Woord te leren kennen, zullen de “andere” christenen zich voornamelijk bezighouden met hun eigen zienswijzen. En ding moet echter wel zeer nadrukkelijk gesteld worden: het gaat de Bijbel er niet om, wat de mens person1jk wil geloven, maar het gaat de Bijbel om het geloof, dat is het Bijbelse geloof, dat is ons doen vragen naar Gods Woord; niet om er zelf iets van te maken, maar te nemen zoals het is; daarvoor moeten alle eigen zienswijzen wijken.

De christenen die zich volledig onderwerpen aan Gods Woord, zullen, geleid door Gods Geest, door diezelfde Geest geleid worden tot die gemeente, die God Zelf gesticht heeft. Een gemeente van zin. Dat is de vrucht van het Evangelie; want er is maar een God en ook maar een geloof: het Bijbelse geloof. (Efez. 4:116). Logischerwijs kan er dus ook maar een Kerk bestaan. Maar het merkwaardige is, dat er vele kerken bestaan. Wat mag hiervan dan wel de reden zijn? De reden hiervan is, dat er, zoals reeds eerder werd genoemd, er twee soorten christenen zijn: christenen die zich volledig aan Gods Woord willen onderwerpen en christenen die er liever eigen zienswijzen op na willen houden omtrent Gods Woord.

De een ziet het zus, de ander weer zo. En zo werden en worden er dan ook kerken gesticht op basis van “eigen zienswijzen”, waarmee de Bijbelse grondslag: de Bijbel, en de Bijbel alleen verloren is gegaan. En het resultaat? Het resultaat is, dat er in deze wereld zo’n paar honderd verschillende geloofsrichtingen te vinden zijn. Zodoende zie je soms door de bomen het bos niet meer. En dat is jammer. Vooral voor de naar waarheidzoekenden. Voor de alleen maar zich christenen is het niet zo moeilijk: zij zullen zich gaan aansluiten bij die kerk, die hun “eigen” zienswijzen vertegenwoordigen. Maar voor de oprechte naar waarheidzoekenden? Bij welke groep moeten zij zich nu gaan aansluiten? Is het dan niet verwonderlijk, dat velen het “niet meer zien zitten”? Maar het ergst van al is, dat er door die “verdeeldheid” nog vele ware christenen — veelal door onwetendheid — te vinden zijn in de verschillende, zich noemende kerken van Christus. Gods gemeente wordt dan ook niet gevormd door de verschillende kerken, maar door alle ware gelovigen in de verschillende kerken. Om deze gelovigen gaat het nu. God wil deze gelovigen verenigen tot én geheel. Juist in deze tijd, vlak voor de wederkomst van Christus. Hij heeft voor deze mensen dan ook een bijzondere boodschap. Zijn Woord luidt voor hen als volgt: “Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen”. (Zie Openb. 18:4-5).

Waaruit bestaan dan haar zonden? Haar zonden bestaan daaruit, dat zij afgeweken zijn van Gods Woord, en daarvoor in de plaats “eigen leerstellingen en inzettingen” hebben geplaatst. Zo de ene kerk meer dan de andere. De woorden die Jezus vroeger reeds heeft uitgesproken, hebben dan ook heden nog niets aan kracht verloren. Hij zei toen tegen de “geestelijke” leiders o.a. het volgende: “Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn.” Matth. 15:8-9. Maar....., waar dan naar toe? Alle kerken schijnen als het ware te schreeuwen: kom bij ons; wij hebben de waarheid! Men zou er haast mismoedig onder worden. Maar toch hoeft dat echt niet te gebeuren. Er is nl. een smalle, maar verlichte weg, die ons leidt naar het eeuwige licht. En die weg is Gods Woord. Ontdek Gods Woord, en door dat Woord zult u Zijn gemeente ontdekken.

Dit boek heeft dan ook tot doel, om u opmerkzaam te maken op de volle waarheid, zoals het werkelijk in de Bijbel staat geschreven. De ware Bijbelonderzoeker zal dan ook, indien hij werkelijk de wil van God doen wil, zeker van deze leer weten, of zij van God komt, of niet. (Zie ook Joh. 7:14-18). Valse leerstellingen zullen — wanneer de Bijbel als de enige richtsnoer voor het leven wordt genomen — zeker ontmaskerd worden. Ook die valse leerstellingen die ogenschijnlijk veel op de waarheid lijken. (Joh. 3:19-21; Efez. 4:14-16). Dit boek zal daarom dan ook zeer zeker de moeite waard zijn om gelezen te worden.
Dat de Here u rijkelijk van Zijn Genade zal mogen schenken.

Is Jezus uw Redder of Rechter?

Vlak voordat Jezus Zijn leven gaf in ruil voor het leven van de zondige wereld, riep Hij met luide stem: “Het is volbracht!” En Hij gaf de Geest. (Matth.27:50; Joh.19:30). De eerste taak van Zijn zending zat er op, nl. als het “Lam dat de zonde der wereld weg zou nemen. (Joh.1:29; 1 Joh.2:1-2; 3:5-6; Matth.26:
28). Hij stierf in de plaats van de zondige wereld, opdat de wereld door Hem het eeuwige leven zou verkrijgen. (Jes.53:5; Joh.3:16).
De overwinning over Satan was behaald; zijn veroordeling een feit geworden, (Joh.16:33; Hebr.2:14-15; Openb.12:10), waardoor het “Paradijs Gods” weer voor de mens is ontsloten. Christus’ Offer zou nooit meer ongedaan gemaakt kunnen worden. (Hebr.10:11-12; 9:12). Door Zijn overwinnend Offer is er een oordeel over de gehele wereld gegaan. (Zie ook Joh.12:31-32 en Matth.11:28). D.w.z. dat Hij het oordeel van de wereld tot de Zijne heeft gemaakt.

Hoewel Christus dus Zijn leven heeft gegeven in de plaats van de wereld, zo wil dit nog niet zeggen dat de gehele wereld ook behouden zal worden, hoewel Christus dat natuurlijk wel graag zou willen. Dat ligt dan ook niet aan Christus, maar aan de wereld zelf. De wereld moet namelijk uit vrije wil — “akkoord” gaan met deze ruil. Zodra iemand tot het besef gekomen is dat hij een zondaar is en hij berouw heeft van de zonde, en tevens dat hij de liefde en de genade van God nodig zal hebben om een andere weg te kunnen bewandelen, is hij op de goede weg. Dit is het werk van de Heilige Geest. De Heilige Geest werkt door het geweten. (Joh. 16:5-15). Maar wanneer de mensen niet willen luisteren naar deze stem, dan bedroeven ze daarmee de Heilige Geest. En het zal niet tot die mensen doordringen dat ze daarmee in werkelijkheid “vijanden” van zichzelf zijn geworden, d.w.z. vijanden van hun eigen leven. Maar zodra de Heilige Geest iemand heeft kunnen overtuigen van zonde en waarheid, en hij Jezus Christus heeft aangenomen als zijn Plaatsvervanger, als zijn persoonlijke Zaligmaker en Verlosser, en dat te kennen heeft gegeven door de doop, zo zal hij vergeving van zonden hebben ontvangen en daarmee is hij dan overgegaan van de dood naar het leven. (Zie ook Marc.16:15,16; Joh.3:3-7; 5:24; Titus 3:4-7; Rom.6:1-14; 2 Cor.5:14-21; Hand.10:42-43; Efez.4:17-24,32). En vanaf dat moment treedt Jezus als Middelaar voor hem op. (Hebr.7:24-8:2).
De gebeden die dan in het geloof tot God zullen worden opgezonden, zullen door de “hemel” beschouwd worden als heerlijk “reukwerk”. (Openb.5:8; 8:3-4). In Gods oog is hij dan “volmaakt” geworden; d.w.z. dat al zijn ongerechtigheden hem vergeven zijn geworden door de gerechtigheid van Christus, die dan de zijne is geworden. (2 Cor.5:21; Fil.2:8 ; Hebr.7:25; 9:
11-15,22-28; 10:5-18; 1 Joh.1:7,9). En zo worden wij dus gerechtvaardigd door het geloof. En dat alles is uit en door genade. (Zie ook Hand.13:38,39; Rom.1:16,17; 5:1,2,8-11,18,19).
Christus is dus zowel “het Lam” als “de Hogepriester”. Het hogepriesterljk werk is Zijn tweede taak van de Verzoening. En Hij nodigt allen uit om tot Hem te komen. (Zie ook Matth.11:28-30; Jes.1:18; 43:25; 44:22).

En zo is Christus “tot een oordeel” geworden voor de gehele wereld. (Joh.9:39). Hij zegt dan ook: “Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.” Joh.3:18, (19-21). En dit is de kern van de hele zaak: wie gelooft en wie niet gelooft! (Zie ook Joh.3:16,36; Marc.16:15,16; 1 Joh.5:10-12; 2:23; 3:1; Joh.1:10-l3; 14:6).

Toch spreekt de Bijbel over een “toekomstig oordeel”. (Zie Hand. 24:24-25; 17:30-31; Matth.10:14-15; 11:20-24; 12:41-42). En dit oordeel wordt de wereld voorgehouden. (Matth.l2:l8; Openb.14:7). De mensen zullen rekenschap moeten geven op de dag des oordeels voor al hun woorden en daden. (Matth.12:36,37; 25:31-46; Rom.2:1-16; Pred.11:9; Obadja: 15). Want alle mensen zijn zondaars, wetsovertreders, en daarom de dood schuldig. (Pred.7:20; Ezech.18:4, 20; Rom.3:9-20; 11:32; 1 Joh.1:8,10; 3:4). En juist daarom is Jezus gekomen — om de wereld te behouden, niet om de wereld te veroordelen. (Joh.3:14-17).

Toch zal de wereld geoordeeld worden; maar dan niet door Christus, maar door het Woord dat Hij gesproken heeft, waarbij Jezus wel als Rechter zal optreden. (Zie Hand. 10:42-43; 17:30-31; Joh.5:22-23; 12:44-50). Daarom wil God dat de mensen zich bekeren, (Hand.17:30,31), want dan vallen ze niet onder het oordeel. (Joh.5:24). Maar wie zich niet bekeert, is bijvoorbaat al veroordeeld. (Joh.3:18,36). Ieder mens wordt dus “geoordeeld” tijdens het leven. Na het sterven volgt dan het uiteindelijke oordeel, (Hebr.9:27), d.w.z. de eindafrekening voor de goddelozen. De goddelozen zullen dan kennis moeten maken met Gods toom. Daarom zijn er ook twee opstandingen: de eerste ten eeuwigen leven (voor Gods volk — Openb.20:4-6) en de tweede ten oordeel (voor de goddelozen — Openb.20:11-15). (Zie ook Joh.5:27-29). En alleen Jezus kan de mens dus verlossen van de komende toorn. (1 Thess.1:9-10; Rom.5:8-11).

Omdat de mens Gods Wet heeft overtreden, zal de Wet hem veroordelen tot de dood. Maar omdat Christus in zijn plaats is getreden — zowel wat de gehoorzaamheid betreft alswel het betalen van zijn straf — kan hij weer door Christus leven. (Jes.53:5; Joh.3:16; 2 Cor.5:21; 1 Petr.3:18; Joh.14:6). Jezus heeft voor hem de Wet vervuld. (Matth.5:17; Fil.2:8; Hebr.10:5-10).
Maar dat houdt dus niet in dat de Wet afgeschaft is, (Matth.5:18-19), maar dat Christus heeft volbracht wat de mens niet heeft kunnen volbrengen, namelijk de eis van de Wet vervullen. Indien de Wet veranderd of afgeschaft had kunnen worden, dan zou er in dit geval gerechtigheid door de Wet zijn geweest, met als gevolg dat Christus dan tevergeefs zou zijn gestorven. Maar juist dóór de dood van Christus blijkt de heiligheid van de Wet. Daarom zal door de werken der Wet dan ook geen mens behouden kunnen worden, want niemand is zo heilig dat hij de eis van de Wet kan volbrengen. (Zie ook Pred.7:20). Daarom is — door de gehoorzaamheid en door het Offer van Christus — alles uit en door genade. Van de Wet valt dus niets te verwachten dan alleen de dood. (Zie ook Gal.2:2l; Rom.4 :14; Efez.2:4-10). Daarom is er (gelukkig) “buiten de Wet om”, gerechtigheid Gods openbaar geworden. (Pom.3:2l-30). D.w.z. dat we niet meer onder de Wet leven, maar onder de Genade. (Rom.6:14,23). Hoewel de wet nog wel van kracht is, bezit hij dus niet meer de macht om over Gods volk te oordelen, daar de genade van God in Jezus Christus veel sterker is. Dat houdt dus verder in dat wij van de wet zijn ontslagen, dood voor haar, want in Christus zijn wij gestorven, om het eigendom te worden van een Ander. (Zie Rom.7:4-6; 6:1-14; Openb.5:9-10).
Daarom is Christus ook — althans voor Zijn volgelingen — het einde van de wet. (Rom.10:4). En waar geen wet is, daar is ook geen veroordeling, (Rom.4:15- 16), want voor allen die in Christus zijn, is er geen veroordeling. (Rom.8:1-17). Christus heeft ons dus vrjgekocht van “de vloek der wet”, dat is de dood. (Gal.3:10-l4). En zo zullen wij vrijmoedigheid hebben op de dag des oordeels indien wij in Christus blijven. (Rom.5:8-11; 1 Joh.4:17; 2:28).

Maar de genade zal door ons natuurlijk niet gebruikt mogen worden als “vrijbrief” om te zondigen. (Zie ook Rom.6:1,2,14-l6). Wij stellen door het geloof de wet dus niet buiten werking, maar juist door het geloof zullen wij de wet juist bevestigen, niet om de werken zelf, maar om het geloof. (Rom.3:31). “Zo is dan de wet heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed”, aldus Paulus. Rom.7:12. En mochten wij “geoordeeld” worden, dan is het wel door “de wet der vrijheid”. (Jac.1:25; 2:12-13). Neen, wie Jezus Christus toebehoren, tegen zodanigen is de wet niet, (Gal.5:23-25), want de wet is er niet voor de rechtvaardigen, maar voor de goddelozen. (1 Tim.1:8-11; zie ook 2 Thess.2:9-12; 1:8-9).

Maar nu moeten we het gevaar zien te voorkomen dat we ons niet zodanig “blind” gaan staren op de verkregen genade dat we aan “de werken” niet meer toe zouden komen, zoals we ons ook blind zouden kunnen staren op de werken, en dan aan het geloof niet meer toe zouden komen. Waarachtige gelovigen zullen juist “door de werken” hun geloof bevestigen, en dat geloof is pas volkomen. (Zie ook Jac.2:14-26). Maar “door de werken” mogen we en kunnen we aan de genade zelf niets afdoen (Rorn.11:6), noch “zonder de werken” daaraan iets toedoen (Rom.6:l,2). (Zie ook Gal.2:l6; Rom.3:27-28; 1 Petr.1:13-19). De apostel Paulus zei daarom dan ook tegen de gelovigen: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk.” 2 Cor.13:5.
En de apostel Johannes zegt: “Wie zegt, dat hij in Hem (Christus) blijft, behoort ook zelf z te wandelen, als Hij gewandeld heeft.” 1 Joh.2:6. (Zie ook 1 Joh.2:24,25; 4:13; Gal.5 25,16-18; Joh.15:9,10,14). Door te “wandelen” zoals Christus wandelde, kunnen we natuurlijk niet de hemel “verdienen”; maar wel is het een “herkenning” dat Jezus Christus ons is.

Bestudeer o.a. ook de volgende Schriftgedeelten in verband met het christelijk leven: Matth.3:8; 5:1-12,13-16,17-48; 7:1-5,12; 10:24, 25,32,33; 20:25-28; 22:36-40; 25:40,45; Joh.13:34,35; 14:15,21, 24; 15:9-17; Rom.12:1-2,9-21; 13:8-10; 1 Cor.5:6-8; 6:19-20; 9:24,25; 13:1-13; Gal.5:13-15; 6:1-10; Efez.6:10-18; 4:14-16; Jac.2:8-13; 4:11-12; 1 Petr.3:8-12; 1 Joh.2:3-6; 2:15-17; 4:7-21; 5:3; Joh.:6.

De ware kinderen Gods vallen dus niet onder het oordeel, want zij zijn gekocht en betaald door het bloed van het Lam. (1 Cor.5:7; 6:20; 1 Petr.1:18-19; Openb.1:5-6; 5:8-10). Dat houdt in dat Hij hun oordeel reeds tot de Zijne heeft gemaakt. Hoewel ze zich dus bekeerd hebben, zo blijven ze toch in het “zwakke” vlees wonen. (Matth.26:41; Rom.7:14-26; Gal.2:17-21; Pred.7:20). Daarom blijft, zolang zij zullen leven, Christus hen bijstaan. (Hebr.2:17-18; 4:14-16; 1 Joh.3:7-8; 5:18-20).
Mochten wij dus zondigen — en wie zondigt niet? — zo zijn wij verzekerd van een “Voorspraak bij de Vader”. (1 Joh.2:1-2). Maar voor “bewuste” zonde bestaat er geen vergeving. (Zie ook Hebr.10:26-27)’. Nogmaals: mochten de kinderen Gods dus “geoordeeld” worden, dan is dat alleen wat het “vlees” betreft, want door de Geest zullen zij leven. (Jac.2:12-13; 1 Petr.4:6). Voorwaarde is, dat zij moeten blijven volharden “in het geloof” tot de dood toe. Bij de dood valt dus de definitieve beslissing. Bestudeer daarvoor ook de volgende Schriftgedeelten: Matth.7:21-23; 24:13; Luc.6:46; 21:18-19; Joh.3:36; 15:1-8,9,10,14; Rom.2:5-8; 8:12,13; Hebr.3:12-14; 4:1; 6:4-6; 10:19-31,35-39; Jac.1:12,25; 2 Petr.2:20-22; Openb.2:25; 3:3; Spr.28:9; Jer.17:12-13; Ezech.18:4,21-24; 33:13-16,18-19).

Omdat er onder de oprechten zich vele “schijn” - oprechten bevinden, (Matth.7:21-23; 25:31,41-46; 2 Tim.3:1-5; Titus 1:16; Openb. 2:9), zal het oordeel beginnen bij “het huis Gods” (1 Petr.4:17- 19; vgl. ook Ezech.9:1-7; Openb.7:3; 9:4; 14:1), want God is toetser van hart en nieren, (Ps.7:10; Jer.17:9,10; Luc.12:2; 1 Cor.4:1-5; Hebr.4:12-13; Openb.2:18,23), zodat Hij de “schapen” van de “bokken” weet te (onder)scheiden. (Matth.25:31- 34,41,46; Openb.22:12; 2 Thess.1:3-10; 2 Tim.4:6-8).

Dit is dan ook meer een “onderzoekend” oordeel: wie Hem nu werkelijk hebben aangenomen en wie Hem zogenaamd hebben aangenomen, maar door hun (verborgen) levenswandel de spot met Hem drijven of hebben gedreven. En zo zal een ieder persoonlijk rekenschap moeten geven aan God. (Pred.12:l3-14; Matth.12:36,37; Rom.14:l2; 2 Cor.5:10; Hebr.4:12-13). En zo kan Jezus dan ook een Rechtvaardige Rechter zijn over levenden en doden. (Hand.10:42; 2 Tim.4:1). En wanneer het Koningschap van Christus is aangebroken, zullen de verlosten mogen delen in Zijn heerlijkheid, (Rom.8:17), daar zij hun leven “gereinigd” hebben door Zijn bloed en in Zijn kracht hebben overwonnen. (Openb.7:9-17; 12:10,11; 1 Cor.15:56,57; 1 Joh.5:1-12).
Dan zal het Verlossingsplan volledig ten einde zijn gebracht. Dan is het niet alleen “volbracht”, maar dan zal ook alles zijn “geschied”. (Matth.5:18; Openb.10:7; 11:15-19; 15:1; 16:1,17; 6:14- 17; 19:11-16).

Afvalligen en goddelozen verschijnen “automatisch” in het laatste oordeel. Dan zal beslist worden over hun vonnis, want zij zullen gestraft worden overeenkomstig hun levenswandel. Dit oordeel zal in handen gegeven worden van de heiligen. (Zie ook Obadja:l5,16; Openb.20;4-6, 11-15; 1 Cor.6:1-3; 2 Petr.2:4; Judas :6). En de heiligen zullen wederom ervaren dat Gods oordelen rechtvaardig en waarachtig zijn. (Zie ook Joh.5:30; 8:15,16; Openb.16:7; 19:1-2). En zo is Jezus voor de wereld zowel een Redder als Rechter. De keus is aan ons.

De tijd is nabij

Dit hoofdstuk gaat in het bijzonder over de “tekenen der tijden”. Zoals de wijzers van de klok ons de tijd aangeven, zo geven de “tekenen der tijden” ons de tijd aan van het naderende einde dezer wereld en daarmede tevens de wederoprichting van Gods Koninkrijk. De “tekenen der tijden” zou men dan ook wel de “wijzers van de wereldklok” kunnen noemen. En in dit hoofdstuk zal worden aangetoond dat deze “wijzers” inderdaad aangeven dat het einde van deze wereld werkelijk in zicht is.

Door alle eeuwen heen hebben de volgelingen van Christus uitgezien naar Zijn wederkomst; immers, op Hem hadden zij hun hoop gericht.

Dit uitzien naar Zijn tweede komst kwam al tot uitdrukking bij de eerste gemeente. Vol verlangen zagen zij dan ook reeds uit naar deze dag, in de veronderstelling dat de tijd wel nabij zou zijn. Velen hadden hun bezittingen reeds verkocht, terwille van Gods Koninkrijk. De apostel Paulus schreef zelfs in n van zijn brieven aan de Thessalonicenzen dat zij hun bezinning niet moesten verliezen of in onrust moesten verkeren met betrekking tot de komst van Christus. “Laat niemand u misleiden,” zo schreef hij hen verder, “op welke wijze dan ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren.” (2 Thess. 2:1-4).

Het werd voor de eerste gemeente dus wel een duidelijke zaak:
Christus zou in iedergeval niet eerder komen alvorens de “wetteloze” zich zou hebben geopenbaard. Maar dat de wetteloze nog een paar eeuwen op zich zou laten wachten, daar zal wel geen haar op hun hoofd aan gedacht hebben. Laat staan dat de wetteloze ook nog vele eeuwen zou moeten blijven regeren om de aarde te verderven, totdat de tijden der heidenen volledig vervuld zouden zijn geworden. En dat is maar goed ook. Want indien zij zich wel bewust waren geweest van deze dingen, zou dit bij hen een geweldige inzinking veroorzaakt kunnen hebben, die zij dan hoogstwaarschijnlijk niet meer te boven zouden zijn gekomen. En zo zou naar alle waarschijnlijkheid het Christendom tot een vroegtijdige einde zijn gekomen. Maar nu zijn zij - door hun “beperkte” kennis - in blijde hoop gestorven. En aan deze hoop heeft het Christendom zijn levensvatbaarheid te danken.

En zo is het ook gegaan met de latere geslachten tot op heden toe. Vol hoop hebben zij allen uitgezien naar de komst van hun Heer. En in deze hoop zijn zij ook allen gestorven, zonder de belofte te hebben verkregen. En zo bleef en blijft het Christendom dan ook zijn levensvatbaarheid behouden, want des mensen hoop is des mensen leven; zonder hoop zou het leven immers ondraaglijk zijn. Daarom blijft de mens maar steeds hopen op betere tijden, totdat zijn hoop eens werkelijkheid zal worden.

En zo zijn er reeds vele eeuwen in hoop verstreken. En hoevelen zullen er hierna nog moeten volgen? Wij hopen en geloven dat het einde van deze wereld spoedig een feit zal zijn geworden, en dat wij dus in het laatste der dagen leven. Maar ja, dat geloofden de Christenen in de voorgaande eeuwen ook. Of zou onze hoop soms een eeuwige hoop kunnen zijn?

Maar in dat geval misleiden wij onszelf en zijn wij de beklagenwaardigste van alle mensen. Maar neen, onze hoop is geen eeuwige hoop, want wij weten op Wie wij onze hoop hebben gesteld, namelijk op Iemand die het eeuwige leven blijvend in Zich heeft, op Jezus Christus, en dit leven zal kunnen schenken aan wie Hij wil. (Joh.5:19-29).
En zo zal ons geloof eens in aanschouwen overgaan, en onze hoop in bezitten. Maar wanneer? Zullen wij het mogen meemaken? Wij hopen van wel. Maar wie zijn wij dat wij dit mee zouden mogen maken? Wij zijn immers niets meer dan de christenen uit de voorgaande geslachten? Neen, indien wij het mee zouden mogen maken, dan is dat alleen omdat de tijd daarvoor is aangebroken. En zo blijven wij achter met onze hoop. Hoop en nog eens hoop. Toch is het geen hoop die vermoeiend is, maar een hoop waaruit wij steeds weer nieuwe krachten putten, om moedig voorwaarts te kunnen gaan, ja, zelfs tot de dood toe. De hoop op de wederkomst van Christus houdt ons geloof staande.

Nee, God heeft in Zijn grote wijsheid de tijd van de wederkomst van Zijn Zoon voor Zichzelf gehouden. (Matth.24:27,36). En daar mogen wij God zeer dankbaar voor zijn, want indien Hij dit niet had gedaan dan zou het Christendom niet veel overlevingskansen hebben gehad, en dan zouden wij nu waarschijnlijk zonder hoop in deze verdorven wereld hebben moeten leven, zonder enige hoopvolle vooruitzichten. Stelt u zich eens voor dat God ons heden te kennen had gegeven, dat wij nog een paar duizend jaar zouden moeten wachten op de komst van onze Heer; zouden wij door deze woorden dan niet moedeloos zijn geworden en onze hoop vervlogen?
Ik denk van wel, dacht u ook niet? Daarom is het maar goed dat God de tijd niet heeft bekendgemaakt, maar aan alle geslachten de boodschap heeft gegeven: “Bekeert u en waakt! want het Koninkrijk Gods is nabijgekomen.” (Matth.3:2; 4:17; Marc.1:15; Matth.24:42,44; 25:13). En zo bleef voor alle geslachten de hoop leven; hoop waardoor het Christendom zijn levensvatbaarheid te danken heeft. In hoop ligt immers kracht? En dat wist God maar al te goed. Nee, God zou nimmer Zijn Eigen Koninkrijk in de weg hebben gestaan, zodat het een vroegtijdige dood zou zijn gestorven, want daarvoor heeft Hij het immers niet in het leven geroepen, maar dat het van dag tot dag veel vrucht zou dragen, totdat het z’n volheid zal hebben bereikt.

Hoewel de juiste tijd van de wederkomst van Christus dus niet bekend is, en ook niet te berekenen zal zijn, (Matth.24:27,36; Luc.17:20; Matth.24:44), zo heeft God ons toch enige richtlijnen gegeven in de vorm van “tekenen der tijden”, zodat wij toch niet geheel – en - al onwetend zouden zijn betreffende de tijd van de wederoprichting aller dingen. (Luc.21:25-31; Hand.3:19-21). Aan de hand van de tekenen der tijden moeten wij kunnen zien hoe ver de tijd reeds gevorderd is, totdat de dag aanbreekt en de Morgenster op zal gaan in onze harten. Hoewel de tekenen der tijden ons dus niet de juiste tijd aangeven, zo stellen zij ons toch in staat om zoveel mogelijk de tijd van Jezus’ wederkomst te benaderen. Deze tekenen der tijden zijn voor een ieder zichtbaar, zodat niemand onwetend behoeft te zijn aangaande de tijd waarin hij leeft. Wanneer zij, die belijden Christenen te zijn, de tekenen der tijden niet kunnen onderkennen, dan zijn zij volgens Gods Woord geen Christenen, maar huichelaars.

Luister maar eens naar wat Jezus heeft gezegd tegen zijn toehoorders over de tekenen der tijden. Hij zei toen tegen hen: “Wanneer gij een wolk ziet opkomen in het westen, zegt gij dadelijk: Er komt regen, en het gebeurt. En wanneer gij de zuidenwind ziet waaien, zegt gij: Er zal hitte komen, en het gebeurt. Huichelaars, het aanzien van aarde en hemel weet gij te onderkennen, waarom onderkent gij deze tijd niet?” Luc.12:54-56.
Onderkennen wij, naar aanleiding van de tekenen der tijden, de tijd waarin wij leven? Zijn wij wakende? Anders zullen ook wij het gevaar lopen dat ook wij de tijd van Jezus’ komst niet zullen opmerken. En wat dan? Dan zullen wij gelijk zijn aan de vijf dwaze maagden, en het Koninkrijk Gods zal aan ons voorbij gaan. Dan zullen wij bijna gered zijn geworden, maar bijna gered is in dit geval wel voor eeuwig verloren. Jezus zegt dan ook niet voor niets dat wij wakende moeten zijn. (Matth.25:1-13).

Zoals wij door bestudering kunnen weten, moest het boek Danil verzegeld worden tot de tijd van het einde; daarna zou God dit boek ontzegelen, zodat het mensengeslacht van de eindtijd bekend zou worden met de inhoud daarvan. (Dan.8:14,17,l9,26; 12:4,8-10). En op grond van dit boek, nadat de verzegeling dus is verbroken, kunnen wij weten dat de 2300 avonden en morgens - zoals beschreven in Dan.8:l4 - reikten tot het jaar 1844 n. Chr.
Dat houdt in iedergeval zoveel in dat de wederkomst van Christus nimmer plaats had kunnen vinden vóór deze tijd. Daarom is het maar goed dat God ook deze kennis voor de voorgaande geslachten verborgen heeft gehouden, want ook door deze kennis zouden zij waarschijnlijk uitgeput zijn geraakt en veler geloof zou schipbreuk hebben geleden. Want voor zulke schokkende berichten moet men wel een zeer sterk geloof bezitten, wil men staande kunnen blijven.
Denk maar eens aan Daniël. Zelfs Daniël kon de berichtgeving maar amper verwerken. (Dan.7:15,28; 8:27; 10:14-19).

Ja, zelfs Daniël mocht niet alles weten. Daniël kreeg — toen hij om nadere uitleg vroeg — van zijn begeleidende engel te horen: “Ga heen, Daniël, want deze dingen blijven verborgen en verzegeld tot de eindtijd.” Dan.12:8-9. En zo heeft God dan ook deze kennis bewaard weten te houden voor de laatste geslachten in de eindtijd.
Wat voor de voorgaande geslachten dus niet goed zou zijn geweest, zou voor de laatste geslachten juist tot een zegen blijken te zijn; want door hen deze verborgenheden juist wel te openbaren, zullen de laatste geslachten er juist door versterkt zijn geworden. Hier blijkt weer eens de grote wijsheid Gods. Ook kreeg Daniël nog te horen dat de eindtijd gekenmerkt zou worden door vermeerdering van kennis. (Dan.12:4). En tegen het einde van de l8de eeuw begon de kennis bij de mens inderdaad toe te nemen, zowel op Godsdienstig gebied als op het gebied van de wetenschap. En vanaf die tijd is er dan ook een nieuw tijdperk aangebroken, namelijk de tijd van het einde, waarin de kennis zou vermeerderen.

De profeet Joel verkondigde door de Geest des Heren over de eindtijd het volgende: “De zon zal verandert worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt.” Joël 2:31. En Jezus was nog iets duidelijker. Jezus zei:
“Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen.” Matth.24:29.

De grote verdrukking waarvan Jezus sprak, eindigde omstreeks het jaar 1773 n. Chr. Het betrof hier de pauselijke onderdrukking van vele eeuwen. Na deze tijd zouden er dus natuurverschijnselen aan de hemellichamen hebben moeten plaatsvinden Deze natuurverschijnselen zijn er dan ook inderdaad geweest. Deze natuurverschijnselen vonden plaats op respektievelijk 19 mei 1780 en op 13 november van de jaren 1832 en 1833.

Op 19 mei 1780 gaf de zon zijn licht niet, en was het een dag van totale duisternis. De nacht daarop verscheen de maan en die was toen zo rood als bloed. En in de nacht van 12 op 13 november 1832 vond er een grote sterreregen plaats, zichtbaar boven het Oostelijk halfrond der aarde.
Precies een jaar later, op 13 november 1833, herhaalde dit verschijnsel zich, maar nu zichtbaar boven het Westelijk halfrond. Dus inderdaad na de grote verdrukking, na de pauselijke overheersing.

In het jaar 1798 werd de toenmalige paus tijdens de Franse revolutie door de Fransen gevankelijk weggevoerd. Zijn overheersende macht was toen definitief ten einde. Ja, aan het Pausdom is toen een dodelijke wonde toegebracht geworden. Maar in het jaar 1800 — dus twee jaar later — beklom een andere Paus de pauselijke troon om de macht weer te herstellen. En de dodelijke wonde begon inderdaad weer te genezen, zoals ook door de Bijbel reeds voorzegd was geworden, en ook dat zowat alle bewoners der aarde hem de eer zouden geven. (Openbaring dertien). Het laatste gedeelte van Jezus’ voorzegging, nl. dat de “machten der hemelen zullen wankelen”, heeft zijn vervulling nog niet gevonden. Dit gedeelte zal niet eerder in vervulling gaan dan bij de wederkomst van Christus. Zie hiervoor ook de volgende Schriftgedeelten: Hebreeën 12:26-27 en 2 Petrus 3:7,10-13.

Maar om nog eventjes weer terug te komen op de natuurverschijnselen aan de hemellichamen: De beschrijving en voorzegging van deze natuurverschijnselen vinden we ook weer terug bij het verbroken zesde zegel in het boek de Openbaring. (6:12-13). Het verbroken zevende zegel toont ons reeds de slottonelen van deze wereld. Toen het zesde zegel werd verbroken, zag Johannes deze natuurverschijnselen plaatsvinden. En dan te bedenken dat het zesde zegel handelt over de tijd na de grote verdrukking. Dus alles ter juister tijd. Hoe wonderlijk klopt alles. Hoewel wonderbaar, toch niet verwonderlijk, want God maakt geen vergissingen. Gods Woord zou men kunnen vergelijken met een goed aaneensluitende legpuzzel. Alles is met elkaar in volledige harmonie. We zouden van God immers ook niet anders hebben kunnen verwachten?

Dus staan ook deze grote tekenen in hun vervulling reeds jaren achter ons. Na deze natuurverschijnselen zou volgens het profetische Woord, Gods Koninkrijk opgericht worden. En op grond daarvan kunnen wij dan ook rustig aannemen dat de wederkomst van Christus nu wel zeer dicht nabij moet zijn gekomen. Want indien het nu nog een lange tijd zou duren eer Christus zou wederkomen, dan zouden deze tekenen der tijden immers van hun kracht zijn beroofd; ja, dan zou er immers zelfs geen sprake meer kunnen zijn van “tekenen der tijden”?!
In plaats van ons dan te hebben gediend, zullen wij er dan juist door misleid zijn geworden. En in dat geval had God ons dan beter geen tekenen der tijden hebben kunnen geven, want wat zijn wij er dan mee opgeschoten? Immers totaal niets. Maar God heeft ons juist daarom tekenen de tijden gegeven opdat zij ons tot een betrouwbare gids zouden zijn, tot aan de voleinding der - wereld. Wie oren heeft, die hore!

Ook de discipelen van Jezus waren reeds nieuwsgierig naar de - tijd van het einde. “Zeg ons,” zo vroegen zij aan Jezus, “wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van Uw komst en van de voleinding der wereld?” Matth.24:3.

En Jezus noemde daarop een hele reeks gebeurtenissen die ons als “tekenen der tijden zouden moeten dienen. Hij noemde ondermeer de komst van vele valse christussen en valse profeten, en dat zij velen zouden verleiden. Hij zei daarom dan ook tegen Zijn discipelen: “Ziet toe, dat niemand u verleide! Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus.... Indien men dan tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier......, of: Hij is in de woestijn, of: Hij is zelfs in uw binnenkamer, gelooft het niet.” (Matth.24:4-5, 23-26).

En om Zijn volgelingen duidelijk te maken hoe Hij dan wèl zou komen, vervolgde Hij met de woorden: “Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn.” vers 27. Ja, de gehele wereld zal Hem zien komen op de wolken des hemels in Zijn volle kracht en heerlijkheid. (Openb.1:7; vgl. ook Hand.1:7-11 en 2 Petrus 3:10). En deze manier van komen, zal door niemand nagebootst kunnen worden. Indien er dan ook iemand op zou staan die beweren zou dat hij de Christus is, maar niet gekomen is op de manier zoals de Bijbel het voorzegd heeft, dan is zo iemand bij voorbaat al ontmaskerd als een grote leugenaar en bedrieger. En toch zullen velen zich door dezulken laten misleiden.
En dat komt alleen omdat zij niet bekend zijn met de inhoud van de Bijbel, of God niet op Zijn Woord geloven. En vooral in onze tijd — vlak vóór de wederkomst van Christus — zullen er geesten opstaan die beweren zullen dat zij de Christus zijn. O bent dus gewaarschuwd! En een gewaarschuwd mens telt immers voor twee?!

Verder noemde Hij oorlogen en geruchten van oorlogen. “Maar weest niet verontrust”, zo zeide Hij, “want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet.” Matth.24:6. Verder zouden er grote natuurrampen plaatsvinden, zoals hongersnoden, overstromingen en aardbevingen. “Doch,” zo zei Jezus weer, “dat alles is het begin der ween.” Matth.24:8. Daarmee zou het dus allemaal mee beginnen. Maar nu is het zo dat deze ween reeds lang zijn begonnen. Ja, het begin der ween ligt reeds ver achter ons. En ween hebben nu eenmaal de gewoonte om steeds sneller en steeds heftiger achterelkaar te komen. Iedere jaar komen er dan ook meerdere en grotere rampen, terwijl tegelijkertijd de mensen vol angst en beving zouden zijn voor de dingen, die over de wereld zouden komen. (Luc.21:25—27).

En de hedendaagse mens is inderdaad bang; bang voor de toekomst, vanwege de toenemende werkloosheid, milieu - verontreiniging, kernoorlog, ziekten met dodelijk afloop, natuurrampen en rampen door de mens zelf veroorzaakt, de toenemende toorn bij de verschillende volkeren, en niet te vergeten de komende toorn van God. Daarnaast is er een grote toename van misdaad, zedeloosheid, moord en doodslag. De mens is zijn leven nergens meer veilig, zelfs niet in “tijden van Zelfs het menselijk hart kent geen vrede meer. En alleen Jezus kan daarin verandering brengen. (Zie Matth.11:28—30 en Joh.14:27). Ja, de Wereld is onrustiger dan ooit tevoren. En het zal dan ook niet lang meer duren eer de barensweeën zullen zijn aangebroken. Dan zal Gods Koninkrijk met kracht doorbreken en zal onze hoop werkelijkheid zijn geworden. Dan zal de wereld eindelijk oog- in - oog komen te staan met hun Schepper. O, wat zal dat een dag zijn. Maar Wat zal deze dag voor een ieder van ons persoonlijk zijn?

Ook zou de tijd vlak vóór de wederkomst van Christus gekenmerkt zijn door valse opwekkingen. Daarom worden er dan ook heden ten dage vele wonderen verricht, waaronder het genezen van zieken, hoewel de leiders van deze opwekkingen zich niet aan het Woord van God houden, maar het Woord verdraaien. En zo wordt het de mensen aantrekkelijk voorgesteld om Gods Woord te overtreden. (Zie ook 2 Thess.2:8-12).

Deze zgn. evangeliedienaren zullen bij de wederkomst van Christus zelfs tot Hem zeggen: Here, hebben wij niet in Uw naam geprofeteerd en in Uw naam boze geesten uitgedreven en in Uw naam vele krachten gedaan?” Matth.7:22. Maar dan zal Jezus openlijk tot hun zeggen: “Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.” vers 23.
Let wel! Het gaat hier dus om mensen die door het leven gaan als dienaren van God, maar die zich niet houden aan het Woord van God. Jezus zal dan ook verder tegen hen zeggen: “Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?” Luc.6:46. “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil Mijns Vaders, die in de hemelen is.” Matth.7:21. U bemerkt dus wel dat het volbrengen aan de wil van God zeer belangrijk is. Indien er dus tekenen, wonderen en genezingen verricht worden in de naam van Jezus, dan wil dat dus nog niet zeggen dat dit dan ook maar direct van God afkomstig moet zijn. Wonderen behoeven nog geen bewijs te zijn van Gods tegenwoordigheid; (zie ook: Openb.13:13-14; 16:13-14); daarmee moet men dus wel heel voorzichtig zijn. Daarom is het zeer noodzakelijk om kennis te hebben van de volledige Waarheid, om onderscheid te kunnen maken tussen de werking van de Geest van God en de geest van Satan.

Verder zouden de mensen een verachting hebben voor de wet, en daardoor zou de liefde van de meesten verkillen. Herkent u reeds deze tijd? En van de belangrijkste tekenen is wel, dat het Evangelie in de gehele wereld gepredikt zou worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn. (Matth.24:12-14). En voordat God dan ook Zijn gramschap zal gaan uitgieten over deze wereld, zal Hij deze wereld nog een laatste kans geven. Zijn laatste boodschap van genade zal daarom dan ook over de gehele wereld vernomen worden, zodat de gehele wereld bekend zal worden met Zijn Woord en met het valse spel van duivelen en van mensen, zodat iedereen op grond daarvan zijn keus zal kunnen maken voor de eeuwigheid. Maar ook nu - evenals Israël in het verleden — zal de wereld een weerspannige en hardnekkige houding gaan aannemen ten opzichte van Gods uitnodiging. En God zal dan ook precies zo met hen handelen zoals Hij toentertijd met Israël heeft gehandeld. Israël heeft Hij toen met blindheid geslagen, (Matth.13:10-15; Rom.11:7-10), en zo zal Hij ook deze dwaze wereld overgeven aan een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid. (2 Thess.2:8-12).
Ja, zij zullen nimmer de waarheid geloven, omdat zij de waarheid nu eenmaal niet liefhebben. En zoals het ongelovig Israël het teken van Jona heeft ontvangen, (Matth. 12:38—40), zo zal dit ongelovig geslacht ook een teken ontvangen, nl. het teken van de Zoon des mensen, (Matth.24:30-3l), maar dan met dit verschil, dat er dan geen bekering meer mogelijk zal zijn. Dan is het voor eeuwig telaat. Zij hebben hun spel gespeeld, en daarvoor zullen zij dan hun tol moeten betalen: hun eigen leven; een prijs die het niet waard is om daarvan tijdelijk van de zonde te hebben genoten. Neen, veel waarachtige geloof zal Jezus niet vinden bij Zijn wederkomst. Dat heeft Hij Zelf immers al door de Geest te kennen gegeven? (Luc.18:8; Matth.7:13-14, 21-23, 24-27; 22:14; 24:9-14; Luc.6:46-49; 12:32; 13:23-24; Joh.15:l4-15. Vergelijk deze Schriftgedeelten ook met de volgende Schriftgedeelten:
Efez.6:10-11; 4:14-15; 2 Thess.2:8-12; 2 Tim.4:3-4; Titus 1:16; 2 Petr.2:l-3; Openb.13:6-8,13-17; 16:13-14; 17:13-14; 19:19-21; Jes.24:1-6).

Indien u dit alles goed met elkaar vergeleken zult hebben, dan weet u dat velen zich zuilen laten misleiden, en dat maar weinigen behouden zullen worden. En dat ligt dan niet aan God, maar aan de mens zelf. Het aantal gelovigen zal dus maar weinig zijn in verhouding met het aantal van de wereld. Zullen wij tot die weinigen behoren?

De vermeerdering van misdaad en zedeloosheid zijn andere tekenen van het einde dezer wereld. Jezus vergelijkt de dagen vóór Zijn wederkomst met de dagen van Noach en van Lot. (Matth.24:37-39; Luc.17:28-30). De mensen van toen dachten alleen maar aan eten en drinken, aan kopen en verkopen, aan bouwen en verbouwen, aan seksuele lusten en geweld. En zo heeft men ook in de huidige wereld — evenals in de dagen van Noach - alleen maar tijd voor eigen genoegens, zonder ook maar een moment rekening te houden met God. De wereld maakt zich druk over materiele zaken alsof hun leven ervan afhangt, ja, alsof ze het eeuwige leven reeds verkregen zouden hebben, maar om het eeuwige leven zelf schijnen ze Zich in het geheel niet druk te maken. Arme, dwaze wereld. Zij gaan liever tijdelijk van de zonde genieten, dan eeuwig te leven in gelukzaligheid overeenkomstig de wil van hun Schepper.
Ja, men geeft liever de voorkeur aan tijdelijke liefde voor genot, dan eeuwige liefde voor God. En zo zuilen dan ook de bewoners van deze wereld — als in de dagen van Noach — in hun ten onder gaan, totdat zij tot bezinning zullen komen, maar ja, dan wel te laat.

Dan hebben we daar verder nog de uitbuiting van de rijken ten opzichte van de armen. Vandaar ook de eindeloze strijd tussen kapitaal en arbeid. De apostel Jacobus gaf door de Geest des Heren de volgende boodschap aan de rijken: “Welaan dan, gij rijken, weent en maakt misbaar over de rampen, die u zullen overkomen. Uw rijkdom is verrot...... Gij zijt schatten gaan opleggen, terwijl het de laatste dagen zijn...... En uw arbeiders hebt gij onderbetaald.... Gij hebt op aarde weelderig geleefd en u te goed gedaan.... Gij hebt de rechtvaardige veroordeeld, ja, vermoord. En gij zult niets tot uw verdediging kunnen ook het spel van de rijken zal spoedig ten einde zijn. (Jac.5:1-6; zie ook Luc.16:
19-31; Matth.19:23-24).
Verder zouden er in het laatste der dagen spotters opstaan, die de spot zouden drijven over het einde aller dingen, met in het bijzonder over de wederkomst van Christus. (2 Petr.3:3-7). En de tegenwoordige wereld kent thans vele’ van zulke spotters. En dat niet alleen in ongelovige kringen.

Een van de grootste gaven die God de mens geschonken heeft boven alle vlees, is wel het verstand, en het is jammer genoeg juist deze gave die de mens het meest heeft verwaarloosd. Want door het verstand worden zij in staat gesteld de werken Gods te doorzien, (Rom.1:18-32), zodat niemand te verontschuldigen zal zijn. Indien mensen hun verstand zouden gaan gebruiken, dan zouden zij hun dwaze handel en wandel opmerken, maar nu lopen zij als blinden, hun eigen ondergang tegemoet.

Inplaats van een godvruchtig leven te leiden, houdt de wereld zich bezig met goddeloosheid en schijnheiligheid. Zij tonen zgn. wel belangstelling voor Gods Woord, maar in werkelijkheid verwerpen zij Gods Woord. Dit doen zij o.a. door het woord van mensen hoger te achten dan het Woord van God. Het zijn mensen wier denken bedorven is. De hedendaagse mens is egoïstisch en egocentrisch, zelfzuchtig en geldgierig; zij zijn op jacht naar aardse schatten, tijdelijke schatten dus. Zij houden zich verder bezig met kwaadsprekerij. De roddels zijn niet van de lucht.
De mensen schijnen nog niet genoeg te hebben aan hun eigen, meestal bewogen leven. Over de levenswandel van anderen schijnt men graag te mogen praten en te luisteren, terwijl men zelf geen haar beter is, want zij die oordelen, bedrijven dezelfde dingen. (Zie ook Matth.7:1-5; Rom.2:1-3). En iedereen probeert iedereen te bedriegen, en het merkwaardige daarbij is dat iedereen zelf niet bedrogen wenst te worden.
Verder zijn zij trouweloos, ondankbaar, onhandelbaar, afkerig van het goede, en het kwade liefhebbend, verraderlijk, roekeloos, onverschillig, onverdraagzaam en opschepperig. Velen weten van verwaandheid zich geen houding meer te geven. Moord en doodslag is de orde van de dag. Je leven schijnt haast nergens meer veilig te zijn.
Velen moeten het leven laten vanwege de idealen van anderen, omdat vele idealisten hun idealen menen te moeten verwezenlijken door gewelddadige acties. Onschuldigen worden ingezet om regeringen te dwingen bepaalde eisen in te willigen en om gegarandeerd te zijn van een vrije aftocht, en dan ook nog het liefst met veel geld. En dan denken deze idealisten ook nog rechtvaardig te handelen, ja, zelfs weldoeners te zijn; maar onrechtvaardiger kan het al niet. Ja, men heeft geen respect meer voor het leven van de naaste. Met de gulden regel: “Alles nu wat gij wilt dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus”, (Matth.7:l2), schijnt men onbekend te zijn.

De mens wordt niet alleen lichamelijk steeds zwakker, maar ook geestelijk; velen kunnen al niet eens meer helder denken. Zelfs kleine kinderen zijn al ongehoorzaam aan hun ouders, en vele ouders laten hun kinderen aan hun lot over. Een ieder gaat zijn eigen weg, zonder ook maar enigszins rekening te houden met een ander. (Zie ook 2 Tim.3:1-9). En zo zouden we nog wel een poosje door kunnen gaan. Ja, we leven in een chaotisch wereldje. De apostel Paulus zei al, dat in de laatste dagen zware tijden zouden aanbreken. (2Tim.3:1).

En hoe staat de hedendaagse mens hier tegenover? De mens is er zo aan gewend geraakt dat het de gewoonste zaken van deze wereld zijn geworden. Misdaad o.a. ziet men vaak niet eens meer als misdaad; en geweld wordt zelfs door sommige (zelfs geestelijke) leiders geprezen en in de hand gewerkt. En dat krijg je wanneer geestelijke leiders zich meer bezighouden met politiek, dan met Gods heilig woord. Ja, er zijn zelfs vele geestelijken die zichzelf zo wijsgerig vinden, dat zij menen Gods Woord te moeten betwisten.
Ook een rechtvaardige rechtspraak schijnt haast niet meer mogelijk te zijn op deze wereld. Vele rechters maken recht wat krom is en krom wat recht is, omdat het hun aan een gezond Oordeel ontbreekt, omdat zij niet in verbinding staan met de Bron van alle Wijsheid; de vreze Gods staat hen niet voor ogen. En de meeste mensen tonen een onverschillige houding ten opzichte van al deze dingen; tenminste zolang het maar op een afstandje is, Zolang de misère aan hen maar voorbij zal gaan. Vanwaar toch komen al deze chaotische toestanden?

Vaak hoort men zeggen: Dat brengt de tijd nu eenmaal met zich mee. Wij leven nu eenmaal in zo’n tijd. En inderdaad is dit het geval. De tijd brengt het inderdaad met zich mee. En waarom? Omdat het de tijd is vlak vóór de wederkomst van Christus. De Geest van God trekt Zijn beschermende macht steeds neer terug van de goddeloze wereld, waardoor de duivelse geesten in staat worden gesteld om een overheersende rol te kunnen gaan spelen. En dat wordt dan ook al duidelijk merkbaar. Voor ons zijn het dan ook allemaal “tekenen der tijden”; tekenen die ons vertellen dat de komst van de Heer nabij is, ja, Zelfs voor de deur.

Wist u, dat zelfs de vrede iets te maken heeft met de tijd van het einde. De apostel Paulus zei: “Terwijl zij (de mensen) zeggen: het is alles vrede en rust, overkomt hun, als de ween een zwangere vrouw, een plotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen.” (1 Thess.5:1-3).

En bij het thans levend geslacht staat de vrede inderdaad centraal. Want terwijl de mensen denken, dat zij ongestoord en ongestraft door zullen kunnen gaan met hun goddeloze handel en wandel, zal daar plotseling de grote dag van Gods toom zijn gekomen, (Openb.6:14-17), en zal een ieder vergolden worden naar zijn daden. (Openb.22:12; zie ook: Ps.62:l3; Obadja:15; Rom.2:5-8; Matth.16:27 en 25:31—46). Dan zal de Rechtvaardige Rechter eindelijk recht doen gelden op aarde, volledig en snel, (Rom.9:28), en daarmede zal dan alles beslist zijn voor tijd en eeuwigheid.

Een ander duidelijk teken van het einde is de wereldomvattende milieuverontreiniging. De mens is zelfs zover gevorderd dat hij de chaos niet eens meer kan overzien. Alles is hem boven het hoofd gegroeid. En er is geen terugweg neer mogelijk. Ja, de mens is in alle opzichten de aarde aan het verderven. Maar spoedig zal de tijd zijn aangebroken dat God zal gaan verderven, wie de aarde verderven. (Openb.11:15-18). Want God zegt: “Mij komt de wraak toe. Ik zal het vergelden. Ja, Mijn eer zal Ik aan geen ander geven.” Hebr.10:30-31; Jes.42:8. En soms moge het er dan misschien wel op lijken, maar toch is het de mens niet gegeven om de aarde te vernietigen, en daarmede zichzelf, want dat heeft God enkel en alleen aan Zichzelf voorbehouden. En alleen daarom al zal God spoedig — menselijkerwijs gesproken — handelend moeten optreden, wil Hij inderdaad de eer nog aan Zichzelf willen behouden.

Ja, de aarde is diep gevallen en kan zich zelf daarvan niet meer oprichten, zoals ook door de profeet Jesaja reeds voorzegd was geworden. Jesaja zei, door de Geest des Heren: de aarde valt, en staat niet weer op.” (Jes.24:19-2l). Daarom is de aarde rijp voor haar verandering, om daarna weer bewoond te worden door schepselen die de aarde nimmermeer zullen doen verderven, maar in harmonie willen leven met hun Schepper; door schepselen die de liefde Gods hebben leren kennen en hebben weten te waarderen, en Hem daarom dan ook uit dankbaarheid zullen dienen. Ja, de aarde zal spoedig haar sabbatsjaren vergoed krijgen; zij is er nodig aan toe.

Jezus zegt van al deze “tekenen der tijden”: “Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet geschieden, weten, dat het nabij is, voor de deur; dat het Koninkrijk Gods nabij is. Zie Ik heb het u - voorzegd.” Matth.24:33,25; Luc.21:31. Deze laatste woorden houden tevens in dat niemand een beroep zal kunnen gaan doen op onwetendheid; niemand zal te verontschuldigen zijn. Daarom: “Ziet toe, dat die dag niet plotseling over u kome, als een strik. Waakt ten alle tijde, biddende, dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat geschieden zal, en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” Luc.2l:34-36.

Ja, onderkennen wij, aan de hand van de tekenen der tijden, de tijd waarin wij leven? Of zal Jezus straks ook tegen ons moeten zeggen, dat Hij ons niet kent, dat ook wij huichelaars zijn? (Matth. 7:21-23; Luc.12:54-56). Laat het zo mogen zijn, dat, wanneer God Zijn volk zal redden uit hun grote benauwdheid, (Dan.12:1), die heel spoedig over deze wereld zal komen — spoediger dan de wereld zou vermoeden — dat wij dan allen zullen kunnen uitroepen voor de ogen van een wanhopige wereld: “Zie, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht; op Hem hadden wij onze hoop gericht, en nu zal Hij ons zalig maken.” Jes.25:6-9.
Amen.