32 De Gemeente van het heilige, de christelijke Ge



De organisatie van de christelijke gemeente

De gemeente van de voorhof was voorbijgegaan, maar op het laatste Pascha toen Christus nog op aarde vertoefde, legde Hijzelf het fundament van de christelijke gemeente: de gemeente van het heilige. Dat is een koninklijke naam, gegeven aan allen die zich met Christus verenigen. De discipelen werden voor het eerst christen genoemd in Antiochië (Hand.11:26).
De eerste stap in de organisatie van de christelijke gemeente werd door Christus genomen met de aanstelling van de twaalf, opdat zij met Hem zouden zijn en opdat Hij hen kon uitzenden om te prediken (Marc.3:14; AA 18; JR 15). Dit werd voortgezet toen Jezus het heilig avondmaal instelde dat de plaats van het Pascha zou innemen. Het werd voltooid op het laatste Pinksterfeest, toen de gemeente tezamen bijeen was. Toen zond Christus Zijn plaatsvervanger, de Heilige Geest, aan de hele vergadering van gelovigen, honderd twintig man (Hand.1:15). Deze mogen de oprichtingsleden van de christelijke gemeente genoemd worden.

Het laatste Pinksterfeest, de geboortedag van de christelijke gemeente

Deze Pinksterervaring toonde de discipelen dat, hoewel het hemels heiligdom en de bediening van onze Hogepriester voor ons onzichtbaar zijn en terwijl Jezus dienst doet in het heiligdom in de hemel Hij toch nog door Zijn Geest (Zijn plaatsvervanger), de gemeente op aarde dient (DA 166; WdE 130,131). Daarom begonnen de discipelen niet direct met hun zending, want Jezus had hen gezegd te wachten op de Heilige Geest (Hand.1:4; Joh.14:16,17).
Vijftig dagen nadat Jezus het Pascha at en rond tien dagen na Zijn hemelvaart, toen zij vergaderd waren in de opperzaal van een huis in Jeruzalem, op de dag van Pinksteren (Hand.2:2; 1:13,14), ontvingen zij de gave van de Heilige Geest. Op die wijze werden zij afgezonderd om het werk voor God voort te zetten. Zoals de macht van God geopenbaard werd bij de wetgeving op de Sinaï, zo werd zij opnieuw geopenbaard door de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag. En beide gebeurtenissen vielen op de vijftigste dag na Pasen. Beide dagen zijn een herinnering aan de geboorte van een kerk. Deze Pinksterervaring wees de discipelen van het aardse heiligdom naar het hemelse waar Jezus was heengegaan en zij begrepen dat het hemelse het aardse had opgevolgd. Omdat de Joden de Messias hadden verworpen begrepen zij de verandering in de heiligdomsdienst van de aarde naar de hemel niet en dientengevolge konden zij de Pinksterzegen niet ontvangen, noch konden zij door de bemiddeling van Christus in het heilige in de hemel gezegend worden. Alleen zij die door het geloof Hem volgen van het aardse naar het hemels heiligdom, kunnen door Zijn verzoeningswerk gezegend worden.

De opdracht van de christelijke gemeente

Dezelfde opdracht die Christus aan het joodse volk had gegeven gaf Hij nu aan de discipelen,... de christelijke gemeente: “Gaat gij... en onderwijs alle volken,... leer hen te onderhouden alles wat Ik u geboden heb, beginnende in Jeruzalem.” Matt.28:19; Luc.24:47; Marc.16:15.
De christelijke gemeente was op hetzelfde fundament gebouwd als de joodse gemeente. Hoewel de hebreeuwse gemeente had gefaald, was God niet veranderd. Zijn eeuwige wet bleef, waarvan Christus Zelf verklaarde: “Ik ben niet gekomen om te ontbinden (wet), maar om te vervullen... Eer de hemel en de aarde vergaan, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.” Matt.5:17,18. Christus was de volmaakte vervulling van Gods wet (MH 456).
De vroege christelijke gemeente aanvaardde dit zonder vragen, zoals allen doen moeten die waarlijk geloven in God als Schepper. Zij namen de gouden schalen der waarheid op, waar het joodse volk die had losgelaten en gingen een stap verder door de verkondiging van het geloof in Christus als hun gekruisigde, verrezen en opgevaren Heer.
Paulus maakte de relatie tussen deze twee stadia van de gemeente duidelijk toen hij zei: “Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet.” Rom.3:31. Daarin erkende Paulus de waarheid, dat geloof zonder gehoorzaamheid aanmatiging is. Zolang als God Schepper is, kan Zijn wet niet falen. Zou er één jota en één tittel daaruit worden verwijderd, dan zou alle ware aanbidding van de Schepper automa­tisch ophouden en de hele wereld zou zich keren tot de aanbidding van afgoden. Deze waarheid is vanzelfsprekend. Het was niet nodig voor de christelijke gemeente om de verplichting van de wet te benadrukken, want het was vanzelfsprekend en voor de hand liggend. Hun speciale zending was het geloof in een gekruisigde, verrezen en opgevaren Heiland te verkondigen.

De roep om de hebreeuwse gemeente te verlaten

De prediking van een gekruisigde, verrezen en opgevaren Heer moest in Jeruzalem beginnen (Luc.24:47). Op de Pinksterdag vertoonden zich aan de apostelen tongen van vuur (Hand.2:3) en door de ijver van de met de Geest vervulde apostelen gaven duizenden oprechten van hart gehoor aan deze oproep en traden uit de pas gevallen hebreeuwse gemeente. Onder hen was de grote en geleerde apostel Paulus, hij verliet de hebreeuwse gemeente en zette al zijn talenten en kracht in voor de verkondiging van het evangelie van de gekruisigde, verrezen en opgevaren Heer. “Want ik had niet besloten iets te weten onder u dan Jezus Christus en Die gekruisigd.” 1 Cor.2:2.
Hoewel de goddelijke aanwezigheid het aardse heiligdom had verlaten gaf God in zijn tedere genade de Joden nog drie en een half jaar verlenging, tot het einde van de zeventig weken in 34 n.Chr. (Dan.9:27), om zich tot Christus te bekeren, hun opgestane en opgevaren Heer en Verlosser. Zelfs toen, nadat de hebreeuwse gemeente als de door God georganiseerde vertegenwoordigster van Hem op aarde aan haar einde was gekomen ging God door met het roepen tot Zijn volk om zich te bekeren. Eén van de langste brieven van Paulus is zijn brief aan de Hebreeën waarin hij met alle welsprekendheid van een geleerd man die hij was en met de macht van de Heilige Geest die op hem rustte een uiteenzetting gaf over het werk in het hemels heiligdom en van Christus als Hogepriester.
De prijs van getrouwe gehoorzaamheid en dienst

Kostte al deze arbeid en loyaliteit dan niets? Luister opnieuw naar de woorden van Paulus: “Hebreeën zijn zij? Ik ook. Israëlieten zijn zij? Ik ook. Nageslacht van Abraham zijn zij? Ik ook. Dienaren van Christus zijn zij? Ik spreek tegen mijn verstand in- ik nog meer: in moeite veel vaker, in gevangenschap veel vaker, in slagen maar al te zeer, in doodsgevaren menigmaal. Van de Joden heb ik vijf maal veertig min één slagen ontvangen, drie malen ben ik met de roede gegeseld, eens ben ik gestenigd, drie maal heb ik schipbreuk geleden, een etmaal heb ik doorgebracht in volle zee; telkens op reis, in gevaar door rivieren, in gevaar door rovers, in gevaar door volksgenoten, in gevaar door heidenen, in gevaar in de stad, in gevaar in de woestijn, in moeite en inspanning, tal van nachten zonder slaap, in honger en dorst, tal van dagen zonder eten, in koude nachten zonder slaap, in honger en dorst, in koude en naaktheid en dan, afgezien van de dingen, die er verder nog zijn, in mijn dagelijkse beslommeringen, de zorg voor al de gemeenten.” 2 Cor.11:22-28.
Werd Paulus door deze dingen ontmoedigd? Luister opnieuw naar die machtige voorvechter van het christelijk geloof: “Maar ik tel mijn leven niet en ik acht het niet kostbaar voor mij zelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening die ik van de Here Jezus ontvangen heb om het evangelie der genade mag betuigen.” Niet alleen Paulus, maar vele getrouwe getuigen voor Christus ondergingen de martelaarsdood. Johannes de Doper werd onthoofd in een afschuwelijke kerker. Jacobus werd met het zwaard gedood, Stephanus werd gestenigd, Petrus werd met zijn hoofd naar beneden gekruisigd. Johannes, de apostel van de Openbaring, werd verbannen naar een eenzaam eiland dat Patmos heet. Maar geen van allen faalde in zijn arbeid van liefde of was ontrouw aan zijn heilige opdracht.

De afval

De geschiedenis herhaalt zich. Zoals de hebreeuwse gemeente het zicht verloor op de goddelijke betekenis van het heiligdom en zijn diensten, en een verbond vormde met de heidenwereld rondom haar, zo kwam er ook in de christelijke kerk “de afval” en “de mens der wetteloosheid” die zich zou openbaren als “de zoon des verderfs.” 2 Thess.2:3. Paulus zegt, dat het geheimenis der wetteloosheid reeds in werking was (2 Thess.2:7).
Eeuwenlang nadat de eerste apostelen hun machtig werk voor God hadden gedaan ging de kerk door met het onderwijzen van gehoorzaamheid aan de wet van God. Zelfs in onze tijd drukken de geloofsbelijdenissen van praktisch alle christelijke kerken hun absoluut vertrouwen uit in de bindende uitspraken van de tien geboden zoals die aan Israël werden gegeven. Geloof in Christus als de Zoon van God, de Heiland van de wereld, was het allesoverheersende kernthema van de prediking der apostelen. Maar met het voortgaan van de tijd verviel ook deze fundamentele waarheid in de blinde leerstelling: geloof, geloof alleen. Het werd zo onevenwichtig en zonder betekenis uitgedragen dat gehoorzaamheid aan de eeuwige wet van God welhaast uit het oog werd verloren. Het joodse volk als gemeente faalde omdat hun offeranden niet met geloof gepaard gingen (Hebr.4:2).
Op de graftombe van de vervallen christelijke gemeente staat geschreven: “Geloof zonder de werken is dood.” Jac.2:17. Daar God de gevaren van de gemeente reeds voorzag, heeft Hij door Johannes een waarschuwing achtergelaten: “Hebt de wereld niet lief, en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want... de begeerte des vleses en de begeerte der ogen en een hovaardig leven,... is uit de wereld... Gelijk gij gehoord dat er een antichrist komt, zijn er nu ook vele antichristen opgestaan.” 1 Joh.2:15-18. “Want er zijn vele misleiders uitgegaan in de wereld die de komst van Jezus Christus in het vlees niet belijden. Dit is de misleider en de anti-christ.” 2 Joh.7.

Het werk van de anti-christ... Het dagelijkse

In Dan.7:8 en 8:9 wordt deze macht “de kleine hoorn” genoemd. Het is de ontwikkeling van het vreselijke en verschrikkelijke beest van Dan.7:7, die aan de profeet in een visioen werd geopenbaard en waar de protestanten het met elkaar over eens zijn dat het een symbool van het pausdom is. Omdat satan... de aartsbedrieger, de grote waarheden verafschuwt die het verzoenend offer en onze almachtige middelaar openbaren (GC 488; GS 450), waarheden die in het heiligdom worden verzinnebeeld, richt hij zijn wraak tegen het heiligdom. Dit wordt beschreven in Dan.8:9-13. Hem werd het dagelijks offer ontnomen en zijn heilige woning werd neergeworpen, vers 11. Zoals reeds is opgemerkt wordt het hebreeuwse woord dat hier vertaald is met “dagelijks” in Num.4:7; Ex.30:8 en Lev.24:2, waar de diensten aan de gouden tafel, het wierookaltaar en de kandelaar worden vermeld en die allen naar Christus verwijzen, steeds vertaald met “bestendig en voortdurend,” ook het “gedurige” brandoffer van het lam, ‘s morgens en ‘s avonds op het koperen altaar, verzinnebeeldde Christus.

Van die kleine hoorn wordt gezegd: “Zijn grootheid reikte tot aan het heer des hemels, en hij deed er van het heer, namelijk van de sterren, ter aarde vallen, en vertrapte ze. Zelfs tegen de vorst van het heer maakte hij zich groot, en Hem werd het dagelijkse offer ontnomen en zijn heilige woning werd neergeworpen.” Dan.8:10-11. Het dagelijkse is hier het werk van Jezus in de voorhof, dus op aarde, en in de eerste afdeling van het hemels heiligdom en dit werd door de kleine hoorn ter aarde geworpen. Zo werd de ware godsdienst weggenomen en “een eredienst werd in overtreding ingesteld tegenover het dagelijkse offer en wat hij ook deed gelukte hem.” Dan.8:10-12.
Hoe lang zal dit godslasterlijk werk voortduren? Tot 2300 dagen, (tot 1844) dan zal het heiligdom gereinigd worden of te wel “in haar rechte staat hersteld worden” (Dan.8:14). Is het dan een wonder dat Daniël, met zijn heilige eerbied voor het heiligdom, toen hij het visioen begreep en vernam dat dit werk tegen de hemel en tegen het volk van God op aarde vanaf zijn dag ongeveer 2500 jaar zou voortduren, bezwijmde en voor een aantal dagen ziek was? (Dan.8:27).
Hoe kon deze “mens der zonde, de zoon des verderfs” (2 Thess.2:3), zo voorspoedig zijn in zijn goddeloos werk? Het kwam doordat de studie van het heiligdom verwaarloosd werd en bijgevolg het heiligdom uit het oog was verloren. Laten we op onze hoede zijn, opdat de valstrikken van satan ons niet beroven van de zegeningen verbonden aan de studie van het heiligdom. Dezelfde kleine hoorn heeft niet alleen het “dagelijks” offer in de voorhof en de “dagelijkse” diensten in het heilige van het heiligdom godslasterlijk behandeld met het doel de waarheid ter aarde te werpen en de ware godsdienst, zoals deze in het heiligdom werd gesymboliseerd, te bestrijden.

Hij is ook het heilige der heiligen binnengegaan, waar niemand anders dan de hogepriester mocht binnengaan en heeft stoutmoedig verklaard dat de wet van God (gelegen in de ark) is onderworpen aan zijn gezag en dat de Sabbat van de Here is afgeschaft en dat de viering van de zondag (de eerste dag van de week) zijn plaats heeft ingenomen. Een nieuwe macht in de kerk en een nieuw zegel. Door deze handeling heeft hij de aandacht van de kerk afgekeerd van de Schepper, Die door het Sabbatsgebod in herinnering werd gehouden, en hij heeft die aandacht gericht op de lage afgodische dienst van de zon en zegt Johannes: “En de gehele aarde ging het beest met verbazing achterna.” Openb.13:3.

De hoorn dacht niet alleen de tijden en de wet van de Allerhoogste te veranderen (Dan.7:25), maar hij voerde op verraderlijke wijze andere dwalingen de kerk binnen. Hij verving de doop door onderdompeling een (symbool van de dood, begrafenis en opstanding van Christus) door besprenkeling. Tegen het woord van God in heeft deze “mens der zonde” het priesterschap van Christus verloochend door te verklaren dat hij de macht heeft om zonden te vergeven en dat deze aan hem beleden moeten worden. Hij leerde aan het volk dat de ziel onsterfelijk is en dat daarom alle zondaars eeuwig moesten lijden als straf voor hun zonden. Hij leerde hen dat de levenden konden spreken met de doden in de aanbidding van de heiligen. Deze en vele andere leerstellingen die geheel ingaan tegen de zuivere leer van Gods Woord werden op sluwe wijze de gemeente binnengevoerd. Zo werden de zuivere leringen van Christus en de apostelen onder het puin van dwaling begraven en de kerk wist het niet. De gemeente wist het niet, omdat diezelfde macht hen eeuwen lang van de Schriften had beroofd en leringen leerde die geboden van mensen waren (Marc.7:7).
In feite werd het werk van onze Hogepriester in het hemels heiligdom zo verkeerd voorgesteld en verdraaid, dat de inspiratie verklaarde dat deze “mens der zonde, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heeft, ...zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een God is (2 Thess.2:4). Bijna de gehele christelijke gemeente volgt de uitspraken van die wetteloze zoon des verderfs, sommigen van haar leden zijn zelfs bereid voor de uitspraken van die antichristelijke macht te strijden.

De psalmist stelt God de volgende vraag, en daarmee ook aan ons.
Het gaat over het pausdom:

“Hebt Gij iets gemeen met de zetel van het ver-
derf die onder schijn van recht onheil sticht?
Zij maken jacht op het leven van de rechtvaardige,
en onschuldig bloed verklaren zij schuldig.”
Psalm 94:20-21.

De macht van de anti-christ verbroken

De Reformatie van de zestiende eeuw ontmaskerde sommige van de bedriegelijke dwalingen van de kleine hoorn en verbrak zijn macht. In die tijd dat het drukken van boeken in gebruik kwam en de Bijbel in de taal van het volk werd vertaald werd het zuivere Woord van God toegankelijk voor het gewone volk.

Het derde stadium van de gemeente komt in zicht

Ondanks de grote Reformatie, die zoveel heeft bijgedragen om de macht van de kleine hoorn te breken en om de Bijbel weer terug te geven aan de kerk, ondanks het edele werk van de zendelingen en de Bijbelgenootschappen die de hele wereld bewerkten bleven er vele dwalingen bestaan. De tijd was nabij dat alle valse leerstellingen van de antichrist zouden worden ontmaskerd en een kennis van het zuivere Woord van God zou worden gegeven aan een ieder die het maar wil (Openb.22:17). Toen kwam er een machtig “Reveil” dat het eeuwige evangelie verkondigde: “De ure zijns oordeels is gekomen.” Openb.14:6,7. “Bereid u om uw God te ontmoeten.” Amos 4:12.
God gaf het joodse volk drie en een half jaar waarin het de boodschap van een gekruisigde, verrezen en opgevaren Heiland kon aanvaarden. Hij gaf de christelijke gemeente tien jaar om zich op het oordeel voor te bereiden (1833-1844). Gedurende deze tien jaar veroorzaakte deze boodschap hevige beroering in de godsdienstige wereld, maar betrekkelijk weinig beantwoordden daaraan. Maar de kerk sloot tenslotte deze boodschap buiten hun deuren en daardoor werd deze fase van de christelijke gemeente (de gemeente van het heilige) afgesloten.
Het einde van de 2300 dagen, het moment dat de reiniging van het heiligdom zou beginnen, was aangebroken (Dan.8:14). Toen sloot Christus Zijn bediening in het heilige van het hemels heiligdom en begon Zijn werk in het heilige der heiligen. Zoals het joodse volk had geweigerd Hem binnen het eerste voorhangsel van het heilige van het hemels heiligdom te volgen, zo weigerde nu de christelijke gemeente (als kerk) haar Heer binnen het tweede voorhangsel in het heilige der heiligen te volgen. Een juist begrip van het heiligdom zou haar pad verlicht hebben en haar voor dit onheil behoed hebben. Een meer volledige kennis van het heiligdom stond op het punt het leven te schenken aan het derde stadium van de gemeente, het overblijfsel genoemd, de gemeente van het heilige der heiligen (Openb.12:7).
(“HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD” Sarah E. Peck)