31 De Voorhofgemeente - De Hebreeuwse Gemeente

De vier generatie’s van de gemeente

In de voorafgaande hoofdstukken is aangetoond, dat Christus in de verschillende fasen van Zijn verlossingswerk in het heiligdom wordt verzinnebeeld. Ook is getoond dat het heiligdom een illustratie is van de persoonlijke christelijke ervaring. In de voor ons liggende sectie tot aan het einde van het boek zal uiteengezet worden hoe het heiligdom de gemeente als geheel voorstelt. God noemt Zijn gemeente een uitverkoren geslacht of heilige natie (1 Petr.2:9). Deze titel is van toepassing op de gemeente van alle tijden. Maar er zijn vier opeenvolgende stadia aan te wijzen: het hebreeuwse tijdperk, het christelijke tijdperk, de gemeente van de eindtijd en de gemeente van de eerstgeborenen. Hoe worden deze stadia in het heiligdom geïllustreerd?

Ten eerste:

Het hebreeuwse stadium van de gemeente. In dit stadium symboliseerden de offerdieren Christus de Verlosser. Maar hoewel deze offers dag in dag uit werden gebracht ging de betekenis daarvan uiteindelijk verloren, omdat ze niet met geloof gepaard gingen (Hebr.2:4). Toen Christus dan ook naar deze aarde kwam, herkende de kerk Hem niet als het ware offer, en zij weigerde dientengevolge Hem in het geloof te volgen naar het heiligdom in de hemel. Zij gingen door met offeren in de voorhof hoewel die offers hun betekenis verloren hadden. Deze gemeente is de gemeente van de voorhof.

Ten tweede:

De christelijke gemeente. Na de dood van Christus aanvaardde deze gemeente Hem, niet alleen als het ware offer, maar als hun gekruisigde, opgestane en opgevaren Heer. Door het geloof verlieten zij de voorhof en gingen met Hem het heilige van het hemels heiligdom binnen, waar Hij gezalfd werd als hun hemelse Hogepriester. Deze gemeente noemen wij daarom de gemeente van het heilige.

Ten derde:

De gemeenten van het overblijfsel, de gemeente van de eindtijd. Deze aanvaardde Christus niet alleen als Offerande en Hogepriester in het heilige in de hemel, maar door het geloof ging zij met Hem het heilige der heiligen van het hemels heiligdom binnen, waar Hij nu als Rechter en Hogepriester optreedt. Deze kerk noemen wij daarom de gemeente van het heilige der heiligen.

Ten vierde:

De gemeente der eerstgeborenen, de gemeente van de uiteindelijk verlosten. Deze gemeente volgt haar Heer door het geloof, heel de weg vanaf Zijn offervaardig leven in de voorhof op aarde, en Zijn werk als Hogepriester in het heilige in de hemel en als Rechter in het heilige der heiligen, totdat Hij komt tot de stad van de levende God, het hemels Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen, naar de plechtige vergadering van de eerstgeborenen (Hebr.12:22,23). Deze gemeente heeft voor eeuwig haar plaats van aanbidding in de tempel van het eeuwig nieuwe Jeruzalem en mag daarom de gemeente van de eeuwige tempel genoemd worden. Deze vier stadia van de gemeente mogen niet verward worden met de zeven gemeenten van de Openbaring, gesymboliseerd door de zevenarmige kandelaar. Deze zeven afdelingen van de gemeente maken deel uit van het christelijke tijdperk, terwijl de vier stadia die we nu beschouwen zich uitstrekken vanaf de tijd dat God de eerste gemeente op Sinaï stichtte tot aan de laatste gemeente, de gemeente van de eerstgeborenen, de uiteindelijke verlosten in de hemel. Laten we nu elk stadium van de gemeente afzonderlijk bezien, hun begin vaststellen, hun speciale zending, hun bijzondere ervaringen en hoe een juist geestelijk begrip van het heiligdom hen van dwaling had kunnen redden en hen voorwaarts en opwaarts had kunnen leiden.
De hebreeuwse gemeente georganiseerd

Toen God Abraham uit zijn land en maagschap wegriep, was Zijn belofte: “Ik zal u tot een groot volk maken en Ik zal u zegenen en u naam groot maken en gij zult tot een zegen zijn.” Gen.12:1,2. Deze belofte was dezelfde die eerst aan Adam in Eden was gegeven (Gen.3:15), de belofte van “het Zaad” (Gal.3:16). Ongeveer 1500 jaar voor Christus werd deze grote natie door God uit Egypte geleid naar de Sinaï, waar onder de persoonlijke leiding van God zelf, het joodse volk werd georganiseerd. Voorafgaande aan deze tijd werd de aanbidding van God door iedere patriarch voor zijn eigen familie geleid. Deze afstammelingen van de patriachen, aan wie de eerste belofte van verlossing was gegeven, waren de leden van die gemeente. De eerste stap in de organisatie van de hebreeuwse gemeente was het geven van een wet, de grondwet, die de hele plicht van de mens uitdrukte en waardoor allen geleid zouden worden. Vanaf de top van de berg Sinaï, temidden van de meest verbazingwekkende taferelen en hoorbaar voor heel het vergaderde volk op de vlakte aan de voet van de berg, verkondigde God met Zijn eigen stem de wet van Zijn kerk. Dit was precies dezelfde wet die door de eeuwigheid van het verleden het universum geleid had en die een blijvende gids zou zijn voor de toekomst. De wetgeving voor een aardse regering mag gewijzigd worden, omdat begrensde menselijke wezens het einde vanaf het begin niet kunnen zien en daarom mag hun werk onvolkomen zijn. Maar de wet van Gods regering kan niet gewijzigd worden, omdat “al wat God doet, voor eeuwig is en daaraan kan men niet toedoen en daarvan kan men niet afdoen; en God doet het, opdat men voor Zijn aangezicht vreze.” Pred.3:14.

Het eerste Pinksterfeest, de geboorte van de hebreeuwse gemeente

God sprak Zijn wet vanaf de Sinaï op de vijftigste dag vanaf de morgen nadat Israël het eerste Pascha had gegeten (Lev.23:15,16), nadat zij uit Egypte waren bevrijd. Deze vijftigste dag valt samen met ons Pinksteren. Dit Pinksterfeest was de geboortedag van de hebreeuwse gemeente.
De woorden van God

God gaf het joodse volk een voorrecht, en dat bestond daarin, dat aan hen de woorden Gods waren toevertrouwd (Rom.3:1,2). Een Godsspraak wordt omschreven als een openbaring van de wil van de Godheid. Aan de hebreeuwse gemeente gaf God een openbaring van Zijn wil toen Hij Zijn wet op de Sinaï afkondigde en ieder die de wil van deze Godheid wenst te weten kan Hem vinden door Zijn wet te raadplegen, zijn woorden. Opdat deze Godsspraak niet uit het oog verloren zou worden, graveerde God die Zelf met Zijn vinger op tafelen van steen. Opdat haar heiligheid op Zijn volk een diepe indruk zou maken, werden ze in de ark opgeborgen en in het heilige der heiligen geplaatst, direct onder de schechina, het zichtbare symbool van de aanwezigheid van God en overschaduwd door twee engelen van goud, die een zinnebeeld waren van de blinkende wachters, die de erewacht vormen bij zijn troon en van Zijn heilige wet (PP 357E; PP 321N). Deze wet tezamen met de goddelijke openbaring vanuit de schechina en de Urim en de Tummim in de borstplaat van de hogepriester gedragen, vormden samen de godsspraak. De hebreeuwse gemeente was de enige organisatie op aarde die een kennis van de ware God en van Zijn goddelijke wet had, die Hem in het vierde gebod onderscheidt boven alle andere goden als de Schepper van hemel, zee en aarde en al wat daarin is (Ex.20:10,11). Het was deze kennis van de ware God en Zijn wet die het joodse volk het voorrecht boven iedere andere natie gaf (Rom.3:1,2). Alle anderen waren afgodendienaars omdat zij God niet als Schepper kenden of erkenden en daarom geen hoop hadden en zonder God in de wereld waren (Ef.2:12). Een oprechte viering van de Sabbat van Gods wet, die verwijst naar de Schepper en Zijn scheppingswerk, zou afgodendienst onmogelijk hebben gemaakt.

De zending van het joodse volk

In elk stadium van de kerk heeft God een opdracht gegeven om het eeuwig evangelie aan de wereld uit te dragen. De taak, het hoge en heilige voorrecht van het joodse volk was, om afgodische volkeren rondom hen te leren over de Enige Ware God, Die de eeuwigheid bewoont, en van het heilig, rechtvaardig en eeuwig karakter van Zijn wet, Zijn Godsspraak, en om wegbereiders te zijn voor de Messias “het Zaad” (Gal.3:16) van Abraham, “het Zaad” van de vrouw (Gen.3:15). Bij hun bevrijding uit Egypte oefende God geen gericht tegen het volk, maar tegen alle goden van Egypte (Ex.12:12). Zo hadden de Israëlieten de totale hulpeloosheid van valse goden gezien; zij hadden de ontzaglijke kracht ervaren van de ware God, Degene die hen uit de nood bevrijd had. Bij de Sinaï waren zij getuige geweest van Zijn heerlijkheid tijdens de afkondiging van Zijn wet. Het vierde gebod van deze wet kenmerkt Hem als de ware God en als de Schepper. Dit alles was bedoeld om hen het belang en de ernst te doen realiseren van hun zending. Opdat zij nog verder voordeel zouden hebben werd hen een tehuis, het land Kanaän gegeven, het kruispunt tussen noord en zuid, tussen oost en west, waar zij voortdurend in aanraking zouden komen met hen die zij moesten helpen. De hele 1500 jaar door van het tijdperk van het joodse volk, werd speciale nadruk gelegd op de Sabbat van Gods wet, als getuigenis, dat Hij die de wereld had geschapen, de Enige Ware God is en dat daarom een oprechte gehoorzaamheid noodzakelijk is als een paspoort voor de hemel. Dit zelfde eeuwige paspoort zal worden geëist van ieder volgend stadium van de gemeente, want slechts zij die Zijn geboden doen, hebben recht tot de boom des levens en mogen door de poorten ingaan in de stad (Openb.22:14).

Hun falen

In plaats van te leven in overeenstemming met hun voorrechten en de afgodische volkeren te onderwijzen over de Schepper en Zijn wet, vermengde het joodse volk zich op onwettige wijze geleidelijk met hen en dientengevolge gingen velen van hen de Sabbat veront­achtzamen, het teken van de ware God en het zegel van Zijn wet. Door dit te doen verwierpen zij de Schepper en werden een gemakkelijke prooi voor de aanbidding van de afgoden. Zij verloren die waarheden uit het oog waarvan het heiligdom een zinnebeeld was en tenslotte werden de diensten ervan voor hen een lege vorm. Die duisternis nam zo’n omvang aan, dat ze, inplaats van uit te zien naar een bevrijder van de zonde (zoals in het heiligdom werd verzinnebeeld) ze wensten en hoopten op een machtige overwinnaar die hen van de onderdrukking van de omliggende volken zou bevrijden. Toen de ware Bevrijder kwam, niet als een machtig aards koning maar als een hulpeloze Baby te Bethlehem, herkenden zij Hem dan ook niet als die Ene naar wie het heiligdom en zijn diensten wees. Hij kwam tot de zijnen en de zijnen hebben Hem niet aangenomen (Joh.1:11). Door Christus te verwerpen toen Hij de voorhof van deze aarde binnenkwam, hebben zij Hem ten laatste gekruisigd, de Ene, de Enige die voor hen een bevrijder kon zijn. Zelfs op het moment van Zijn dood, toen het voorhangsel van de tempel door ongeziene handen van boven naar beneden werd gescheurd, waren hun harten zo verhard dat zij geen verband zagen tussen het gescheurde voorhangsel en het gescheurde en bloedende vlees. Het gescheurde voorhangsel betekende dat het werk in het aardse heiligdom tot een einde was gekomen. Met de dood van Christus had het aardse heiligdom met zijn diensten het tegenbeeld ontmoet en het hemelse heiligdom stond op het punt zijn plaats in te nemen. Door Christus op aarde te verwerpen weigerden zij Hem als hun hemelse Hogepriester en Middelaar te aanvaarden nadat Hij uit de dood was opgestaan en opgevaren om Zijn werk als Hogepriester in het heiligdom in de hemel te beginnen. Hoewel de aardse priesters nog een tijd doorgingen met het brengen van hun (nu nutteloze) offers in de voorhof, was hun aanbidding zonder zin en tevergeefs. Een geestelijk begrip van het heiligdom zou hen deze dwaling en de daarop volgende nederlaag bespaard hebben, maar toen ze dit begrip verloren hadden, was het joodse volk als de georganiseerde vertegenwoordiger van God op aarde, dus als “gemeente” van God aan zijn einde gekomen. En de christelijke gemeente nam zijn plaats in.

God’s plan zal uiteindelijk ten uitvoer worden gebracht

God had het joodse volk de belofte gegeven: “Indien gij de Sabbatdag heiligt, door daarop generlei werk te doen, dan zullen door de poorten van deze stad (Jeruzalem) koningen en vorsten, die op de troon van David zitten, binnengaan... en zal deze stad blijven bestaan voor immer.” Jer.17:24,25; 2 Kron.33:4. Maar omdat Israël de Sabbat ontheiligde en de afgoden van de volkeren van rondom achterna ging, werd een andere profetie vervuld: “Maar indien gij niet naar Mij hoort om de Sabbatdag te heiligen en op de Sabbatdag geen last te dragen en binnen te komen door de poorten van Jeruzalem, dan zal Ik een vuur ontsteken in zijn poorten, dat de paleizen van Jeruzalem zal verteren zonder te worden geblust.” Jer.17:27. Niettemin zal Gods plan dat Jeruzalem voor eeuwig zal bestaan ten uitvoer worden gelegd, niet op deze zondige aarde waar de zevende dag, de Sabbat van de Here, wordt ontheiligd, maar in het hemels Jeruzalem, waar zij zal worden geëerbiedigd en gehouden door de eeuwen heen, door hen die door de poorten van de stad Gods naar binnen zullen gaan (Openb.22:14; Jes.66:23).
(“HET PAD NAAR DE TROON VAN GOD” Sarah E. Peck)