Het Offeren van de Rode Koe
Het Offeren van de Rode Koe
Het leven van elk slachtoffer, vanaf het eerste dier, dat bij de ingang van de Hof van Eden werd geofferd, tot aan het kruis, was een beeld van Christus. Maar het offeren van de rode koe verschilde in veel opzichten van alle andere offers. Het was een offer, dat af en toe plaats vond. Het werd geofferd, wanneer het nodig was, om mensen van hun rituele onreinheid te reinigen, wanneer die om de één of andere reden een dode hadden aangeraakt (Numeri 19:2).
De koe moest rood zijn, zonder enige onvolkomenheid. Daarmee was zij op een speciale manier een afbeelding van het bloed van Christus. Zij moest zonder onvolkomenheid zijn, en vertegenwoordigde zo “Hem die geen zonde gekend heeft” (II Korinthe 5:21). Het moest een koe zijn, die nog nooit getraind was om een juk te dragen. Het moest een koe zijn, die steeds vrij was geweest, die nooit gedwongen was om wat ook maar te doen.
Dit is een symbool voor de Zoon van God, die uit eigen vrije wil op aarde gekomen is en voor ons is gestorven. Christus was boven elke wet verheven. Hij droeg geen juk (Johannes 10:17–18). Toen Hij die doodsangst in Gethsémané doormaakte, had Hij gewoon het bloederige zweet van Zijn voorhoofd kunnen afvegen, en de wereld ten onder kunnen laten gaan. Geen enkele macht – behalve die van een oppermachtige, hemelse liefde – dwong Christus om naar Golgotha te gaan (Johannes 3:16). Hij kwam vrijwillig om zich te offeren. Hij handelde uit eigen vrije keuze. Hij offerde Zichzelf op voor de zonde van de wereld. En de liefde van de Vader voor ons gevallen geslacht was zó groot, dat Hij, hoe groot Zijn liefde voor Zijn enige Zoon ook was, het offer aannam. Engelen zijn onderworpen aan Gods wet. Daarom kon hun leven geen verzoening doen voor de overtreding van de wet. Christus alleen was vrij van de eisen van de wet. Hij was de enige die ons verloren geslacht kon verlossen.
Het offeren van de rode koe was in de tijd van de tempel een indrukwekkend ritueel. De koe werd niet naar de tempel gebracht, zoals de meeste offerdieren, maar naar een onherbergzaam dal buiten de legerplaats, waar nog nooit geploegd of gezaaid was. De priester, in zijn zuiver witte priestergewaad, leidde de koe. Hij werd vergezeld door de oudsten van de stad en de Levieten. Cederhout, hysop en scharlaken werden ook meegenomen naar de offerplaats.
Als de stoet het onherbergzame dal bereikt had, stond men stil. Dan kwamen de oudsten naar voren en doodden de koe. Daarna nam de priester het bloed en keerde zijn gezicht naar de tempel. Hij sprenkelde het bloed zevenmaal in de richting van de tempel.
Een ander geval was, als iemand dood in het veld gevonden werd. Wanneer niet bekend was, wie hem of haar van het leven beroofd had, kwamen de oudsten van de dichtstbijzijnde stad. Zij wasten hun handen boven het karkas van een geslachte koe. Daarbij baden zij God, of Hij geen onschuldig bloed op hen wilde laden (Deuteronomium 21:1–9).
Hierna werd de koe, samen met zijn bloed, volledig verbrand. Wanneer de vlammen omhoog kwamen, kwam de priester dichterbij en gooide wat cederhout, hysop en scharlaken midden in het vuur (Numeri 19:1–8).
De rode koe werd buiten de legerplaats geofferd. Dit was een beeld, dat Christus niet alleen voor de Hebreeën geleden heeft, maar voor de hele wereld. Als alle offers in de voorhof van het heiligdom zouden zijn geslacht, zouden sommige mensen daaraan de leerstelling ontleend hebben, dat Christus alleen voor Zijn eigen volk, het Hebreeuwse volk, gestorven was. Maar de rode koe werd buiten de legerplaats geofferd. Het is een symbool, dat Christus voor alle naties, stammen en volken gestorven is.
De ontferming en liefde van de Heer is wonderschoon. Hij heeft ervoor gezorgd, dat ook een arme, ongelukkige en ontmoedigde ziel mag weten, dat hij waardig is om dit offer te aanvaarden. Daarom werd de koe niet alleen buiten de legerplaats geleid, maar zelfs naar een onherbergzaam dal, zo vol rotsen en met zulke slechte grond, dat er zelfs nooit een ploegschaar in was gezet. Niemand had ooit geprobeerd het te bewerken. Toch was juist deze plek gekozen, om het bloed van dit bijzondere offer te plengen. Zij was op een heel speciale manier een beeld van Christus. Het is een beeld van Hem als iemand, die boven de wet staat.
Het maakt geen verschil, of de satan het beeld van de Schepper in iemand zó heeft beschadigd, dat er bijna niets anders meer te zien is als trekken van de satan. Christus kan toch met Zijn machtige arm zo iemand opheffen, om samen met Hem op Zijn troon te zitten. Zijn hele leven kan verwoest zijn, en waardeloos, net als dat onherbergzame dal. Maar als zo iemand zijn ogen richt naar het heiligdom in de hemel, en samen met het belijden van zijn zonden om genade smeekt, wordt het kostbare bloed van Christus over zijn verknoeide leven gesprenkeld. Het bloed van de rode koe is daarvan een symbool: daarvan werd het bloed over de ruwe stenen van het dal gesprenkeld. En Christus zal tot zo’n berouwvolle zondaar hetzelfde zeggen als tot de rover aan het kruis: “U zult met Mij in het paradijs zijn” (Lukas 23:38–43).
Niemand kan zover weggezakt zijn in zonde, of in heidense duisternis, of deze hoop en dit heil worden zo iemand toch voorgehouden. Het offer van de rode koe is daar een teken van. Dit offer was een schaduw van de dingen die in de hemel zijn. Nu zijn beeld en werkelijkheid één geworden. Christus heeft buiten de legerplaats voor de zonden van de hele wereld geleden. Niemand is zover weggezonken, dat Christus hem of haar niet op kan heffen. Voor mensen lijkt dat misschien onmogelijk. De gewoonten en gebruiken van de wereld veroordelen zo iemand misschien. Ze zeggen misschien, dat zo iemand verloren is. Maar Christus staat boven elke wet. “Hij kan volkomen zalig maken wie door Hem tot God gaan” (Hebreeën 7:25). Het cederhout, de hysop en het scharlaken, die in het vuur werden gegooid, waren tekenen van reiniging. De aarde en alles wat daarop groeit zal door het bloed van Christus van elk spoor van zonde gereinigd worden (Jesaja 65:17–19).
Nadat het karkas van de koe tot as verbrand was, verzamelde iemand, die niet onrein was door het aanraken van een dode, deze as. Ze werden op een reine plaats bewaard. De as werd gebruikt om mensen te reinigen, die doden hadden aangeraakt (Numeri 19:9–10). Als iemand in een tent of een huis gestorven was, werden de woning en alle mensen die het dode lichaam had aangeraakt, onrein. Zij moesten gereinigd worden. Dit herinnerde de mensen eraan, hoe verschrikkelijk de zonde was. Het leerde hen, dat de dood gevolg van de zonde is; ja zelfs een beeld van de zonde (Jakobus 1:14–15). Een deel van de as werd in zuiver, stromend water gedaan. Iemand, die ritueel rein was, doopte een bosje hysop en ceder in de as en het water. Daarmee besprenkelde hij de tent, de voorwerpen in de tent, en de mensen. Dit werd verschillende keren herhaald, totdat iedereen rein was (Numeri 19:18–19).
Op dezelfde manier is ook Christus, nadat Hij Zijn bloed voor de zondige mensheid had vergoten, de eerste afdeling van het hemels heiligdom binnengegaan. Hij bracht Zijn bloed voor de Vader, om de mensheid van de verontreiniging door de zonde te reinigen (Hebreeën 9:11–12).
Het cederhout en de hysop, die gebruikt werd om het zuiverende water te sprenkelen, betekenden, dat de persoon op wie het water viel, gereinigd was van alle aardse morele verontreiniging. De reinigingshandeling werd meerdere keren herhaald. Dat was een beeld van hoe grondig deze reiniging was.
David had duidelijk dit ritueel in gedachten, toen hij bad: “Ontzondig mij met hysop en ik zal rein zijn. Was mij, en ik zal witter zijn dan sneeuw” (Psalm 51:9). Paulus werd in gedachten van beeld naar werkelijkheid geleid, toen hij aan zijn broeders en zusters, de Hebreeën, schreef: “Want als de besprenkeling met het bloed van stieren en bokken en de as van de jonge koe de onreinen heiligt, zodat hun vlees rein wordt, hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door de eeuwige Geest Zichzelf smetteloos aan God geofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken, om de levende God te dienen” (Hebreeën 9:13–14).
Veel mensen lezen hun Bijbel en slaan deze prachtige beelden over. Ze denken dat deze iets speciaals voor Joden zijn, en dat deze voor christenen niets te betekenen hebben. Ze denken, dat het Oude Testament weinig waarde heeft. Maar de Heer gaf via Mozes dat hele wonderlijke scala aan beelden en symbolen, die schuilgaan in de dienst van het heiligdom en in de wetten voor de Levieten. En Mozes was er zó op bedacht, dat de mensen zouden denken, dat hij deze dienst had ingesteld, dat we meer dan tweehonderd keer bij hem de verzekering vinden, dat God Zelf deze dienst heeft ingesteld. Dat deed Mozes, door telkens te schrijven: “De HEERE sprak,” of “De HEERE gebood” Hij wilde, dat iedereen zou weten, dat God dit wonderlijke systeem van beelden en afschaduwingen had gegeven. Niet alleen, om licht te laten schijnen vanaf de Hof van Eden tot aan het kruis. Maar ook om de zondige mensheid het werk van Christus te laten zien, dat Hij vanaf het kruis tot aan het einde van de tijd zou doen. Deze rituelen, met al hun beelden, vormen een grote reflector: Ze werpen een speciaal licht op de bediening van Christus, die je nergens anders in de Schrift kunt vinden. De Heiland leerde, dat het bestuderen van de geschriften van Mozes ons geloof in Hem zou versterken. Hij zei: “Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; want hij heeft over Mij geschreven. Maar als u zijn Schriften niet gelooft, hoe zult u Mijn woorden geloven?” (Johannes 5:46–47).
Schaduw
Numeri 19:2: Een rode koe, zonder onvolkomenheid.
Werkelijkheid
Hebreeën 9:13–14: Christus offerde Zichzelf smetteloos aan God.
Schaduw
Numeri 19:2: Het dier mocht geen gebrek hebben.
Werkelijkheid
Johannes 15:10; II Korinthe 5:21:Christus heeft de wet van God nooit overtreden. Hij was iemand “Die geen zonde gekend heeft.
Schaduw
Numeri 19:2: De koe had nog nooit een juk gedragen; was nog nooit gedwongen om iets te doen.
Werkelijkheid
Johannes 10:15: “Zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken; en Ik geef Mijn leven voor de schapen.”
Schaduw
Numeri 19:3; Deuteronomium 21:4: De rode koe werd buiten de legerplaats geslacht, in een onherbergzaam dal, dat nog nooit bewerkt was.
Werkelijkheid
Hebreeën 13:12; Johannes 10:16: “Daarom heeft ook Jezus, om door Zijn eigen bloed het volk te heiligen, buiten de poort geleden.”
Schaduw
Numeri 19:5–6: De koe, het cederhout, de hysop en het scharlaken werden in het vuur verbrand.
Werkelijkheid
II Petrus 3:7: De aarde wordt “voor het vuur bewaard tot de dag van het oordeel en van het verderf van de goddeloze mensen.”
Schaduw
Numeri 19:17–19: Onreine mensen werden gereinigd, door hen met de as te besprenkelen.
Werkelijkheid
I Korinthe 6:11: “U bent schoongewassen, en geheiligd, en gerechtvaardigd, in de naam van de Heere Jezus.”