De Voorhof en de Dienst in de Voorhof
De Voorhof en de Dienst in de Voorhof
De tabernakel werd omgeven door een voorhof, honderd el lang en vijftig el breed. Deze voorhof werd omsloten door gordijnen van dubbeldraads fijn linnen, die aan bronzen pilaren hingen. De pilaren waren afgewerkt met haken en verbindingstukken van zilver. Ook de gordijnen werden aan zilveren haken opgehangen. De voorhof was in de vorm van een rechthoek. De lange zijden waren naar het noorden en het zuiden gekeerd, en de korte zijden naar het oosten en westen. De deur, of de ingang, was twintig el breed, en zat in het midden van de oostzijde van de voorhof. De gordijnen, die de ingang afsloten, waren van “blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol en meerdradig fijn linnen, borduurwerk.” Ze werden opgehangen aan vier bronzen pilaren, afgewerkt met zilver (Exodus 27:9–18).
De hoogte van de omheining van de voorhof was slechts de helft van die van de tabernakel. Dus boven de mooie gordijnen van de voorhof en de schittering van het zilver en koper van de vele pilaren waren de gouden wanden van de tabernakel zichtbaar, met zijn prachtige gordijnen en dakbedekking. Iemand die van buitenaf de schoonheid van de tabernakel wilde zien, moest dus over de voorhof heen kijken. Net zo moet iemand, die in geloof de schoonheid van het hemelse heiligdom wil aanschouwen, zijn gedachten opheffen, boven de dingen van deze aarde uit, en zich op hemelse dingen richten.
Er stonden twee belangrijke voorwerpen in de voorhof: het wasvat en het brandofferaltaar. Het altaar was met koper overtrokken. Het wasvat, plus al het gerei van de voorhof, dat gebruikt werd bij de dienst bij het altaar, waren van koper. Het grote koperen altaar stond tussen het heiligdom en de ingang in; maar dichter bij de ingang dan bij het heiligdom (Exodus 40:6–7).
Geen enkel onderdeel van het heiligdom of in de voorhof was volgens een ontwerp van mensen gemaakt. Elk onderdeel werd naar goddelijk voorbeeld gevormd. Toen de Heer Mozes aanwijzingen had gegeven, hoe hij het koperen brandofferaltaar moest maken, voegde Hij daaraan toe: “Zoals Hij het u op de berg getoond heeft, zo moet men het maken” (Exodus 27:8).
Het altaar was een holle kist, vijf el in het vierkant, en drie el hoog. Het was gemaakt van planken acaciahout. Aan elke hoek zat een horen van dezelfde houtsoort. Een koperen rooster in het midden droeg het vuur en zorgde voor de luchtaanvoer. Ook kon de as zo naar beneden vallen. Het hele altaar, ook de horens, was met koper overtrokken (Exodus 27:1–8).
God had bepaald, dat het altaar “allerheiligst” zou zijn. “Ieder, die het altaar aanraakt, zal heilig zijn” (Exodus 29:37). Adonia en Joab vluchtten ongetwijfeld om deze reden naar het altaar en grepen de horens vast, toen zij bang waren, door Salomo gedood te zullen worden (I Koningen 1:50; 2:28).
Alle brandoffers in het heiligdom werden op het koperen brandofferaltaar verbrand. Het vuur werd door de Heer Zelf ontstoken (Leviticus 9:24). Het werd voortdurend brandend gehouden, en mocht niet uitgeblust worden (Leviticus 6:13). Het vuur, dat alle zonde op aarde zal vernietigen, daalt, net als bij het koperen brandofferaltaar, van God uit de hemel neer. En het zal ook niet uitgeblust worden, zolang er nog zonde is, die verteerd moet worden (Openbaring 20:9; Markus 9:43–48). Het hele karkas van het volledige brandoffer, en delen van verschillende andere offers, werden op dit koperen brandofferaltaar verbrand. Het verteerde, wat een afbeelding was van de zonde. En omdat het vuur voortdurend brandde, werd het ook wel “het altaar van de voortdurende verzoening” genoemd (zie ook Numeri 29:11; Nehemia 10:33). Zonde scheidt de mens van God (Jesaja 59:2). Alle zonde moet weggedaan worden, voordat de zondaar met God kan worden ‘verzoend’ (Engels: atonement – verzoening – wordt at-one-ment – het één zijn met God, vertaler). Daarom is wat op dit altaar gebeurt een symbool van de uiteindelijke vernietiging van de zonde. Dat is noodzakelijk, voordat de verlosten van hun eeuwige erfenis kunnen genieten.
Paulus verwees naar dit altaar als een beeld van Christus (Hebreeën 13:10). Alles wat zich rond het brandofferaltaar afspeelde, was een beeld, dat verwees naar de vernietiging van de zonde. Dat is een taak, die alleen Christus kan vervullen. De Vader heeft de uiteindelijke vernietiging van de zonde en de zondaars in handen van Zijn Zoon gelegd (Psalm 2:7–9).
De horens van het koperen brandofferaltaar werden vaak bestreken met het bloed van de verschillende offers. En het bloed van elk zondoffer werd aan de voet van het altaar uitgegoten.
Op een paar uitzonderingen na werden alle offerdieren in de voorhof geslacht, bij de ingang van de tabernakel van de ontmoeting: Zo werd de ingang van de eerste afdeling vaak genoemd. Want de hele gemeente van Israël had de mogelijkheid, God in de voorhof bij deze ingang te ontmoeten. Niemand mocht de heilige ruimte van de tabernakel zelf betreden, behalve de priesters. Want het was een beeld van het heiligdom in de hemel, waar God en Christus wonen, omringd door schitterende cherubs en serafijnen. Alles wat in de voorhof plaatsvond, was een beeld van het werk wat op aarde gedaan moet worden. Terwijl de dienst, die in de eerste en de tweede afdeling van het heiligdom werd verricht, een beeld was van het werk, dat in de hemel wordt gedaan.
Binnen in het heiligdom werd nooit een slachtoffer geslacht. Het slachten vond plaats in de voorhof. En het bloed en het vlees werden door de priester het heiligdom binnen gedragen. Christus, het grote werkelijke Slachtoffer, werd in de werkelijke voorhof – deze aarde – geslacht. Daarna is Hij met Zijn eigen bloed het ware heiligdom in de hemel binnengegaan. Hij heeft nog steeds hetzelfde lichaam, waarmee Hij onze zonden op Golgotha gedragen heeft. De zonden worden vergeven, en worden uit de boeken in het hemels heiligdom uitgewist. Maar daar worden ze niet vernietigd. In de schaduw van het hemels heiligdom verteerden de vlammen van het koperen brandofferaltaar hetgeen de zonde uitbeeldde. Zo zal het ook in werkelijkheid gaan. De goddelozen zullen opkomen “over de breedte van de aarde” En dan komt er vuur van God uit de hemel die hen zal verteren (Openbaring 20:9). Deze aarde is de grote ware voorhof. Hier zal vervuld worden, wat uitgebeeld wordt in de voorhof van het aardse heiligdom.
Het voortdurend op het altaar verbranden van wat de zonde uitbeeldde, leidde tot het opeenhopen van as. De priesters van het heiligdom op aarde deden dienst in “een afbeelding en schaduw van de hemelse dingen” (Hebreeën 8:5). Zelfs het verwijderen van de as moest op aanwijzing van de Heer gebeuren op een manier, dat het een onderdeel van de laatste taak van Christus uitbeeldde. De priester moest in zuiver wit gewaad gekleed zijn, wanneer hij de as van het altaar verwijderde. De as werd eerst door de priester weggenomen en “naast het altaar, aan de oostkant” gelegd (Leviticus 6:10; 1:16). Als het moment gekomen was, waarop de as naast het altaar weggenomen moest worden, deed de priester zijn priesterkleren uit en trok “andere kleren” aan. Daarna bracht hij de as buiten de legerplaats naar “een reine plaats” (Leviticus 6:11). As is alles wat van de zonde, van zondaars, en van de duivel zal overblijven, als het vuur van de jongste dag zijn werk zal hebben gedaan (Maleachi 4:1–3; Ezechiël 28:18–19). Als het zuiverende vuur van de Heer de laatste sporen van de zonde heeft verwijderd, zal er een nieuwe aarde verschijnen, een reine plaats, zonder één smet van de zonde. En als de rechtvaardigen dan over die reine, zuivere aarde zullen wandelen, zal de as van de zonde – en alles wat daaraan kleefde – onder hun voeten zijn. Dan zullen beeld en werkelijkheid waarlijk één geworden zijn. De als van alle zonde zal zich dan op “een reine plaats” bevinden.
Als de priester de as naast het altaar stortte, droeg hij zijn priesterkleed. De as vertegenwoordigde de beleden zonden van de rechtvaardigen. Wanneer Christus de beleden zonden van Zijn volk zal dragen, draagt ook Hij Zijn priestergewaad. Maar de tijd zal komen, dat Hij de zonden van de rechtvaardigen op het hoofd van de satan zal leggen. Dan zal Hij Zijn priestergewaad uitdoen, en in koninklijk gewaad naar de aarde komen. Hij zal uit Zijn koninkrijk verzamelen “alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid doen” (Mattheüs 13:41). Dan zal alle zonde, en de zondaars, in het vuur verbrand worden. Christus zal niet in priestergewaad in de ware voorhof – de aarde – verschijnen, om de zonde uiteindelijk te vernietigen. Hij komt als Koning van de koningen, en als Heer van de heren.
Een groot deel van de schaduwdienst is door de Heer zó ingericht, dat jonge mensen er nieuwsgierig door worden, en gestimuleerd worden op zoek te gaan naar informatie. Pesach was zó ingericht, dat de kinderen zouden vragen: “Wat betekent deze dienst voor u?” De twaalf stenen werden als “teken” op de oevers van de Jordaan opeen gestapeld, zodat de aandacht van de kinderen erdoor getrokken zou worden. Als ze dan zouden vragen: “Wat hebben deze stenen voor u te betekenen?”– dan kon hun verteld worden over de tijd, dat God de stroom van de Jordaan tot staan bracht voor de legerscharen van Israël (Jozua 4:1–7 NBG). Als de nieuwsgierigheid van een kind is gewekt, en het stelt zelf de vraag – dan maakt de les een diepere indruk op hem of haar.
Het lijkt erop, dat God daarom de as eerst aan de oostkant van het altaar liet storten. Daar lagen ze zó in het oog, dat ieder kind, dat de voorhof binnenkwam, die zou zien, en zou vragen: “Wat heeft die as te betekenen?” Dan zou de vader kunnen vertellen over die wonderlijke waarheid, dat alle zonde in het vuur van de jongste dag uiteindelijk tot as verbrand zou worden (Maleachi 4:1–3).
Als kinderen met hun ouders buiten de legerplaats kwamen, zou hun oog getrokken worden door de ongewone aanblik van de as, die op een volkomen reine plaats gestort werd. Als antwoord op hun vragen kon dan de prachtige les doorgegeven worden, dat er een nieuwe aarde zal komen. Die zal ontstaan uit het vuur, dat de laatste sporen van de zonde zal vernietigen. Dit beeld kon dan indruk op hen maken. Door de as en het bloed onder aan het altaar in de schaduwdienst van de voorhof, werd het van zonde reinigen van deze aarde aan Israël voorgehouden.
De gemeente van Israël kon zich in de voorhof verzamelen. Maar alleen de priesters mochten de dienst bij het altaar verrichten (Numeri 18:2–7). De Levieten hadden de zorg voor het heiligdom opgedragen gekregen. Maar ze konden niet aan het altaar dienst doen. Want dit was een beeld van het werk, dat Christus alleen kon doen. Hij alleen kan de zonde vernietigen.
Het wasvat stond tussen het koperen brandofferaltaar en de ingang van het heiligdom. Het wasvat en zijn onderstel waren beiden van koper. Er werd water in bewaard, zodat de priesters hun handen en voeten konden wassen, voordat zij het heiligdom binnengingen, om de één of andere dienst te verrichten. Zij moesten hun handen en voeten ook wassen, “wanneer zij tot het altaar naderen om dienst te doen door een vuuroffer voor de HEERE in rook te laten opgaan” De straf voor het dienstdoen aan het altaar of binnen de tabernakel, zonder zich eerst in het wasvat te wassen, was de dood (Exodus 30:17–21). Het volk keek toe, wanneer de priesters zich in het water wasten, voordat zij de dienst van hun heilige ambt gingen verrichten. Zouden zij daaruit niet de waarheid hebben geleerd, die Christus aan Nicodemus leerde? “Als iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan” (Johannes 3:5; Titus 3:5; Efeze 5:26).
Schaduw
Exodus 27:918: De tabernakel werd omringd door een voorhof, waarin de slachtoffers werden geslacht. Leviticus 4:14, 15, 24, 29.
Werkelijkheid
Johannes 12:31–33: Het grote ware Slachtoffer werd op aarde geslacht.
Schaduw
Leviticus 6:10–11: De as van het altaar werd op een reine plaats gestort.
Werkelijkheid
Maleachi 4:1–3: De as van de goddelozen zal op de reine aarde achterblijven.
Schaduw
Leviticus 6:10: De priester droeg zijn priestergewaad, wanneer hij de as naast het altaar stortte.
Werkelijkheid
Hebreeën 2:17: Christus zou als Hogepriester verzoening doen voor de zonden van het volk.
Schaduw
Leviticus 6:11: Als de priester de as buiten de legerplaats naar een reine plaats bracht, trok hij zijn priestergewaad uit en deed andere kleren aan.
Werkelijkheid
Openbaring 19:14–16; Jesaja 63:1–4: Als Christus naar de aarde komt om de zonde en de zondaars te vernietigen, zal Hij Zijn priestergewaad verwisseld hebben voor dat van een koning.