De Honderdvierenveertigduizend

De Honderdvierenveertigduizend

Genesis is het boek van dingen die beginnen, Openbaring van dingen die eindigen. De belangrijkste waarheidslijnen, die door alle oudtestamentische schrijvers worden getrokken, komen samen in het boek Openbaring. Genesis laat ons kennis maken met de twaalf stammen van Israël. Openbaring laat ons de laatste vertegenwoordigers van die stammen zien. Ze staan op de Berg Sion in het eeuwig koninkrijk van God (Openbaring 14:1).

De verlosten van de Heer bestaan uit een menigte zonder tal, die niemand tellen kan. Maar te midden van die menigte is een afzonderlijk gezelschap. Zij zijn wèl geteld. Zij worden zelfs met hun aantal aangeduid: de honderdvierenveertigduizend. Dit gezelschap bestaat uit twaalf verschillende afdelingen. Die bestaan allemaal uit twaalfduizend verloste zielen. En elke afdeling draagt de naam van één van de twaalf stammen van Israël (Openbaring 7:4–8). De lijst die in de Openbaring wordt gegeven, verschilt iets van de twaalf zonen van Jakob (I Kronieken 2:1 – 1). Dan is weggelaten, en het overblijvende deel is aan Manasse, Jozefs oudste zoon, gegeven.

Dit gezelschap heeft speciale voorrechten. Ze staan met Christus op de berg Sion (Openbaring 14:1). “Dezen zijn het die het Lam volgen waar Het ook naartoe gaat” (Openbaring 14:4). Zij hebben het verheven voorrecht, Christus te mogen dienen in de tempel in de hemel (Openbaring 7:15). En net als de hele schare van verlosten staan zij smetteloos voor de troon van God, en in hun mond is geen bedrog gevonden (Openbaring 14:5).

De grote maaimachine de dood heeft de ene generatie heiligen van God na de andere in het stille graf gelegd. Voor het geval iemand bang is, dat het graf het definitieve einde voor de trouwe gelovigen is, heeft God via Zijn profeet deze plechtige belofte gedaan: “Ik zal hen bevrijden uit de macht van het graf. Ik zal hen loskopen uit de dood” (Hosea 13:14).

De honderdvierenveertigduizend zijn van de aarde vrijgekocht – uit de mensen (Openbaring 14:3 – 4). Zij zullen op aarde leven, wanneer de Heiland komt. En zij zullen worden veranderd, samen met die talloze menigte, die uit hun stoffige bed tevoorschijn zullen komen. Ze zijn bekleed met onsterfelijkheid, wanneer Christus komt op de wolken van de hemel (I Thessalonicenzen 4:16–17).

De honderdvierenveertigduizend zijn onderscheiden van alle anderen. Zij hebben het zegel van de levende God op hun voorhoofd. Iedereen die dit zegel heeft, behoort tot dit gezelschap (Openbaring 7:2 – 4). Dit onderscheidingsteken wordt “de Naam van Zijn Vader” genoemd (Openbaring 14:1). Ezechiël heeft waarschijnlijk hetzelfde te zien gekregen. Hij spreekt van een “teken” op het voorhoofd (Ezechiël 9:4)

De term “zegel” kennen we in verband met officiële documenten. Een zegel bevat de naam van de persoon die het document gemaakt heeft, zijn ambt of zijn rang, en de omvang van zijn ambtsgebied. Het zegel dat op de voorhoofden van de honderdvierenveertigduizend wordt geplaatst, is het zegel van de levende God. Zegels worden gehecht aan wetten en aan officiële documenten. Daarom moeten we zoeken naar het zegel van God, dat aan Zijn wet gehecht is. De profeet Jesaja keek door de eeuwen heen in de toekomst. Hij zag een volk dat verwachtte, dat Christus uit het hemels heiligdom naar de aarde zou komen. De boodschap van God aan deze mensen was: “Verzegel de wet onder Mijn leerlingen!” (Jesaja 8:16).

De Bijbel is via profeten doorgegeven. Het waren heilige mannen, die God als spreekbuis gebruikte, om Zijn wil aan Zijn volk bekend te maken (II Petrus 1:20–21). Maar de wet van God – de Tien Geboden – is zonder enig menselijk hulpmiddel gegeven. God de Vader, Christus de Zoon, en tienduizenden hemelse wezens daalden neer op de berg Sinaï (Psalm 68:18). Daar werden de Tien Geboden afgekondigd voor de grote menigte van het volk Israël – meer dan een miljoen mensen (Deuteronomium 4:10, 13, 32, 33). Om te voorkomen, dat er bij het opschrijven van de wet, die Hij gegeven had, een vergissing gemaakt zou worden, riep God Mozes de berg op. Hij gaf hem twee stenen tafelen, waarop Hij met Zijn eigen vinger diezelfde Tien Geboden had gegraveerd, die Hij ten aanhore van de menigte had uitgesproken (Deuteronomium 10:1–5; Exodus 31:18:32:15, 19). Deze wet is de maatstaf, op grond waarvan iedere zoon en dochter van Adam geoordeeld zal worden (Jakobus 2 10–12; Romeinen 2:12–13; Prediker 12:13–14). Heeft God Zijn zegel aan Zijn wet gehecht, zodat iedereen weet, dat deze wet bindend is?

Herinner je je nog, dat het zegel moet bevatten:

Ten eerste: de naam van degene die de wet uitvaardigt.

Ten tweede: het ambt of de functie van de wetgever.

En ten derde: het gebied waarover deze wetgever regeert.

Laten we dan nu eens kijken naar het zegel van Gods wet. De eerste drie geboden, en ook het vijfde, noemen de naam van God (Exodus 20:3–7, 12). Maar ze onderscheiden Hem niet van andere goden (I Korinthe 8:5). De laatste vijf geboden wijzen ons op onze plichten tegenover onze medemensen, maar ze bevatten de naam van God niet (Exodus 20:13–17).

Het vierde gebod bevat
ten eerste de naam: “De HEERE uw God”
Ten tweede de uitspraak, dat de HEERE uw God de Schepper van alles is, en daarom de macht heeft om deze wet uit te vaardigen.
Ten derde wordt Zijn ambtsgebied vermeld: “hemel en aarde,” die Hij geschapen heeft (Exodus 20:8 –11).

Het vierde gebod eist van iedereen die binnen het ambtsgebied van de HEERE God, de Schepper, om de zevende dag van de week te heiligen. Deze dag heeft Hij geheiligd en gezegend, als gedenkteken van Zijn scheppingswerk (Genesis 2:2–3).
Het Sabbatsgebod bevat het zegel van de wet. Het woord ‘teken’ wordt soms als synoniem voor “zegel” gebruikt (Ezechiël 20:20 NBG). God zegt over de Sabbat: “Hij zal tussen Mij en de Israëlieten voor eeuwig een teken zijn” (Exodus 31:13, 16–17). “Ook gaf Ik hun mijn sabbatten als een teken tussen Mij en hen, opdat zij zouden weten, dat Ik, de HERE, hen heilig” (Ezechiël 20:12).

God zegende de Sabbat en heiligde die (Genesis 2:2–3). En voor iemand die deze dag heiligt, is het een teken, of zegel, van Gods macht om hem of haar te heiligen (Jesaja 58:13–14). Er schuilt kennis van God in het op de juiste manier houden van de Sabbat. “Heiligt mijn sabbatten, dan zullen deze een teken zijn tussen Mij en u, opdat gij weet, dat Ik, de HERE, uw God ben” (Ezechiël 20:20).

Tijdens de donkere middeleeuwen, toen het woord van God voor de mensen verborgen werd gehouden, werd het zegel van Gods wet weggenomen. Zondag, de eerste dag van de week, is een dag waarop God werkt (Genesis 1:1–5; Ezechiël 46:1). Deze dag werd in de plaats gesteld van de Sabbat op de zevende dag. Daarop rustte God (Genesis 2:2–3). De Heer openbaarde via de profeet Daniël, dat er een macht zou opstaan, die “erop uit zal zijn,” de wet van God te veranderen (Daniël 7:25). En ook, dat de wet in zijn handen gegeven zou worden, 1.260 jaar lang. Deze tijdsperiode wordt zowel door Daniël als door Johannes genoemd (Daniël 7:25; 12:7; Openbaring 11:2; 12:6; 13:5). Nadat deze periode voorbij was, en de Bijbel weer in handen van de mensen was gekomen, zou de ware Sabbat van het vierde gebod weer in ere hersteld, en gehouden worden. De bres in de wet zou gerepareerd worden (Jesaja 58:12). De wet zou onder de leerlingen van de Heer verzegeld worden. Zij zouden verlangend naar Zijn wederkomst uitzien (Jesaja 8:16–17)
In Openbaring 7:2 wordt deze boodschap van de verzegeling voorgesteld, alsof die uit het oosten komt, of van de richting van de opgang van de zon. We moeten dit zó begrijpen, dat het zou beginnen als een zonsopkomst: eerst een vaag licht, dat langzaam sterker wordt, totdat het de hele aarde verlicht.

Vier engelen hadden de opdracht de vier winden tegen te houden, totdat dit werk voltooid was. Winden zijn een symbool van oorlog (Daniël 11:40). Voor de vervulling van deze profetie moeten we een periode in de geschiedenis vinden, waarin de winden van de oorlog op wonderlijke wijze werden tegengehouden. Terwijl in die periode het herstel van het zegel van de wet van God op aarde voortgang vond.

Er zijn op aarde altijd een aantal aanhangers van de Sabbat op de zevende dag geweest. Maar het herstel van de bres, die in de wet was gemaakt, begon ongeveer in 1845, door de mensen die toen uitkeken naar de tweede komst van de Heer. In de herfst van 1844 ging het tijdstip voorbij, dat men voor zijn wederkomst berekend had. De aandacht van de mensen die de wederkomst van Christus naar de aarde hadden verwacht werd toen naar het heiligdom in de hemel getrokken. In geloof zagen zij Christus daar dienst doen als hun Hogepriester. Zij volgden de Heiland in Zijn werk. “En de tempel van God die in de hemel is, werd geopend en de ark van Zijn verbond werd zichtbaar in Zijn tempel” (Openbaring 11:19). Hun aandacht werd getrokken naar de wet, die in de ark bewaard werd (Exodus 25:16). En sommigen van hen zagen in, dat de Sabbat van de Heer nog steeds bindend is. Zij namen hem aan als het zegel van de wet. Ongeveer in 1847 – 1848 begon men de Sabbat te verkondigen als het zegel van de wet van de levende God.

In 1848 speelde zich in Europa één van de grootste nationale crises af, die er in vele eeuwen geweest was. In sommige belangrijke landen vonden er beslissende veranderingen plaats. In korte tijd onderwierpen veel gekroonde hoofden van Europa zich aan het volk. Het leek onvermijdelijk, dat er een internationale oorlog zou uitbreken. Plotseling ontstond er rust, midden in het oproer en de strijd. Niemand kon er een reden voor aangeven. Maar wie de profetieën bestudeerde wist, dat de engelen de winden vasthielden, zodat de dienstknechten van God aan hun voorhoofden verzegeld konden worden.

In ons voorhoofd zetelt ons verstand. Wanneer mensen, die oprecht van hart zijn, de bindende eisen van Gods wet inzien en erkennen, zullen zij de Sabbat gaan heiligen. Het zegel, dat door de engel op de voorhoofden aangebracht wordt, is voor mensen niet te lezen. Want alleen God kan het hart lezen. Het op de zevende dag enkel eenvoudig rusten van alle lichamelijk werk levert niemand het zegel op zijn of haar voorhoofd op. Het rusten is noodzaak. Maar bij de rust hoort ook het heilige en geheiligde leven dat in harmonie is met deze heilige en geheiligde dag (Jesaja 58:13).
Ezechiël zag, dat een engel een “teken” maakte op de voorhoofden van de mensen die ontdaan waren vanwege de gruwelijke praktijken van de mensen, die volhielden het volk van God te zijn (Ezechiël 9:1–4). Mensen die er in Sion hun gemak van nemen, en zich mee laten drijven op de stroom, terwijl hun hart op de wereld gericht is, zullen het zegel van de levende God nooit ontvangen.

De Sabbatshervorming, het werk van de verzegeling uit Openbaring 7:1–4, is opgekomen als de zon. Een aantal jaren lang waren er maar weinig mensen die de Sabbat van het vierde gebod hielden. Maar in alle delen van de wereld ontdekten mensen hier en daar individueel, dat de Bijbel van Genesis tot Openbaring leert, dat Sabbat op de zevende dag valt. Christus en de apostelen hielden de Sabbat (Lukas 4:16; Mattheüs 5:1 –18; Lukas 23:54–56; Handelingen 16:13; 17:2; 18:4, 11). En zij accepteerden de Sabbat (Romeinen 3:19). En vandaag zijn er in elk werelddeel mensen die God als de Schepper eren, door dat zij de dag heiligen, die Hij geheiligd en gezegend heeft als gedenkteken van Zijn scheppingswerk.

In de christelijke gemeente is noch Jood noch Griek: allen zijn één in Christus Jezus (Galaten 3:28). Wij zijn allemaal geënt in de familielijn van Abraham (Romeinen 11:17–21; Galaten3:29). De honderdvierenveertigduizend zijn niet noodzakelijk letterlijke afstammelingen van de Joden (Romeinen 11; 21–23). Het zijn de mensen, die het zegel van de levende God op hun voorhoofd hebben ontvangen. Hun leven is in harmonie met de heilige voorschriften van de HEERE.

In Openbaring 14:9–14 lezen we over een macht, die gericht is tegen de wet van God. Die heeft een merkteken, wat zij de mensen met behulp van de burgerlijke overheid wil opdringen (Openbaring 13:13-18). De Sabbat van de Heer is door de HEERE gegeven als teken van Zijn macht en Zijn recht op de heerschappij. Daarom zal de valse sabbat, of zondag, de eerste dag van de week, het merkteken van die tegengestelde macht zijn. De wet van God gebiedt iedereen, de zevende dag van de week te heiligen. Het is Gods gedenkteken van de schepping. Maar de wetten van het land zullen iedereen dwingen om op zondag te rusten, de eerste dag van de week (Openbaring 13:16–17).

Als deze beproeving komt, moet iedereen persoonlijk voor zichzelf een besluit nemen. Veel mensen zullen net als Petrus en Johannes, toen zij met rechters en gevangenschap geconfronteerd werden, zeggen: “Men moet God meer gehoorzaam zijn dan de mensen” (Handelingen 5:29).

Johannes zegt, dat deze strijd zal voortduren, totdat de draak, de satan, zó boos op de gemeente zal zijn, dat hij heenging “om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God houden en het getuigenis van Jezus Christus hebben” (Openbaring 12:17).

In deze strijd zullen de honderdvierenveertigduizend verzameld worden. Zij zullen vergelijkbare dingen meemaken als de kinderen van Israël, toen die uit Egypte kwamen. De farao wilde hen niet op Sabbat laten rusten. Hij noemde de aanwijzing van Mozes en Aäron “leugenachtige woorden” (Exodus 5:9). Dr. Adam Clarke drukte het zo uit: “Bemoei je niet met de godsdienst, en houd je bezig met je werk” “Op diezelfde dag” (Exodus 5:5–6). dat de farao klaagde over het feit, dat Mozes en Aäron het volk aanwijzing gaven om te rusten, gaf de koning het bevel: “U mag voortaan geen stro meer aan het volk verstrekken om de tichelstenen te maken” De lasten van het volk werden veel zwaarder gemaakt (Exodus 5:7–8). De satan was vastbesloten, dat de Israëlieten de Sabbat van de Heer niet in ere mochten houden. Maar God bevrijdde Zijn volk en vernietigde de farao, samen met zijn hele leger (Exodus 14:19–31).

Op aarde is het zegel van God op hun voorhoofd het onderscheidingsteken van de honderdvierenveertigduizend. In de hemel zal het dat wonderlijke lied zijn, wat zij zullen zingen: “zij zongen als een nieuw lied vóór de troon … En niemand kon dat lied leren behalve de honderdvierenveertigduizend, die van de aarde gekocht waren” (Openbaring 14:3). “En zij zongen het lied van Mozes, de dienstknecht van God, en het lied van het Lam” (Openbaring 15:3). Het is een lied vanuit hun geloofservaring – een wonderlijke melodie! Zelfs het koor van engelen kan met die schitterende klanken meezingen, die door de gewelven van de hemel echoën. Zelfs Abraham, de vriend van God, kan ondanks al zijn geloof niet met dit lied meezingen. Wat een refrein zal dat zijn!

Honderdvierenveertigduizend stemmen zingen allemaal in volmaakte harmonie “het lied van Mozes, de dienstknecht van God, en het lied van het Lam.”

De twaalf stammen stemden allen in met het overwinningslied, toen zij de Rode Zee waren doorgetrokken. Zo zullen de laatste vertegenwoordigers van de twaalf stammen van Israël op aarde in machtige slagorde op de glazen zee staan, voor de troon van God in de hemel. En zij zullen het lied van Mozes en van het Lam zingen.

Samenvatting

Openbaring 7:2–4:
De 144.000 ontvangen het zegel van de levende God aan hun voorhoofd.

Openbaring 15:2:
Zij behalen de overwinning over het beest en zijn beeld.

Openbaring 14:3–4:
Ze zijn vrijgekocht uit de mensen.

Openbaring 14:4:
Zij volgen het Lam, waar het ook naartoe gaat.

Openbaring 14:3:
Ze zingen een lied dat niemand anders kan zingen.

Openbaring 7:15:
Ze dienen Christus in de tempel in de hemel.

Een zegel, gehecht aan een officieel document, moet de naam en het ambt bevatten van degene die het document uitvaardigt, en ook het ambtsgebied waarover hij bevoegdheid heeft.

Openbaring 7:3–4; Jesaja 8:16:
God heeft een zegel. Dit zegel is verbonden met Zijn wet.

Exodus 20:8–11:
Het vierde gebod bevat het zegel van Gods wet.
Het vermeldt Zijn naam – HEERE God;
Zijn ambt – Schepper;
en Zijn ambtsgebied – de hemel en de aarde die Hij gemaakt heeft.

Ezechiël 20:20:
Teken en zegel zijn synoniem.


Ezechiël 20:12, 20:
De Sabbat is het teken, of zegel, van Gods wet.

Jesaja 56:1–2:
Iemand, die de Sabbat houdt, wordt gezegend.