De dag der bazuinen
We leven in de grote verzoendag. Zeggen we, geloven we. De bazuinen, die oproepen tot verootmoediging en zelfonderzoek, hebben reeds lang geklonken, maar we hebben ons nog maar spaarzaam geroerd. We hebben nog niet echt geweend om onze zonden en zijn niet echt verontrust over het oordeel van God op de dag die komt. Want wij hebben onszelf in slaap gesust in onze rust en zijn zo zeker van onszelf dat die dag ons in vrede zal ontmoeten. Maar ...
"Wat is onze toestand in deze vreselijke en ernstige tijd? Helaas, wat een trots heerst er in de gemeenten, wat een schijnheiligheid, wat een bedrog, wat een liefde voor mode, lichtzinnigheid en vertier, wat een verlangen naar oppermacht! Al deze zonden hebben de geest verduisterd, zodat eeuwige zaken niet onderscheiden worden. Zullen we de Schriften niet onderzoeken om te weten waar wij zijn in de geschiedenis van deze wereld? Zullen we niet verstandig worden met betrekking tot het werk dat nu voor ons tot stand gebracht wordt en de plaats die wij als zondaren zouden moeten innemen terwijl dit werk van verzoening voortgaat? Indien wij enige bekommernis hebben voor de redding van onze zielen, moeten wij een vastbesloten verandering aanbrengen. Wij moeten de Here met waar berouw zoeken; wij moeten met diepe verootmoediging van ziel onze zonden belijden, opdat zij mogen worden uitgedelgd.
Wij moeten niet langer op de betoverde grond blijven staan. Wij naderen spoedig het sluiten van onze genadetijd. Laat iedere ziel zich afvragen: Hoe sta ik voor de Here? Wij weten niet hoe spoedig onze namen op de lippen van Christus genomen worden, en ons geval uiteindelijk zal worden beslist. Wat, o, wat zullen deze beslissingen zijn!...
Laat de gemeente opstaan en zich bekeren van haar afvallen van God. Laat de wachters wakker worden en de bazuin een zeker geluid geven. Het is een zekere waarschuwing die wij moeten geven. God gebiedt zijn dienstknechten: “Roep luidkeels, houd niet in, verhef uw stem als een bazuin en maak mijn volk zijn overtreding bekend en het huis van Jacob zijn zonden.” (Jesaja 58:1) De aandacht van de mensen moet worden getrokken. Tenzij dit gedaan wordt is alle inspanning tevergeefs. Al zou een engel van de hemel neerdalen en tot hen spreken, zijn woorden zouden niet meer goed doen dan wanneer ze gesproken werden tot de koude oren van doden.
De gemeente moet in beweging komen. De Geest van God kan nooit komen totdat zij de weg voorbereid. Er moet een ernstig onderzoeken van het hart plaats vinden. Er zou eensgezind en volhardend gebed moeten zijn en het beslag leggen op de beloften van God door het geloof. Er zou niet een bekleden van het lichaam met jute zakken zoals in de vroegere tijden het geval was, maar een diepe verootmoediging van de ziel…
Het werk ligt voor ons. Zullen wij het tot de onze maken? Wij moeten snel werken. Wij moeten gestadig voorwaarts gaan. Wij moeten voorbereid zijn voor de grote dag des Heren. Wij hebben geen tijd te verliezen, geen tijd om bezig te zijn met zelfzuchtige doeleinden. De wereld moet gewaarschuwd worden. Wat doen wij persoonlijk om het licht bij anderen te brengen? God heeft aan iedereen zijn werk gegeven. Iedereen heeft zijn deel te volbrengen en wij kunnen dat werk niet veronachtzamen zonder gevaar voor onze eigen zielen."
Dit is de tijd van Elia, zingen we. De oproep van Elia was: "Hoelang zult gij aan beide zijden mank gaan? Indien de HERE God is, volgt Hem na; maar indien het de Baäl [de afgod van deze wereld] is, volgt hem na."
Ja, hoelang moet de wereld nog wachten op onze onbekeerlijkheid, wanneer wij eindelijk klaar zijn met onze godsdienstoefeningen en zover zijn dat wij voor God en Zijn zaak pal zullen staan?
Hebben wij, Zevende-dags Adventisten nog een bijzondere boodschap voor de wereld, een woord die zij niet kent en waar zij wel naar hunkert?
Wanneer houden we op met op pad te gaan met onze eigen plannen en God te vragen aan boord te klimmen van onze eigen boot, waarop wij kapitein en stuurman tegelijk zijn?
Als er al iemand is die de gemeente oproept voor verootmoediging en gebed, dan heeft niemand tijd en is iedereen te moe, te zwak, te misselijk en te druk bezig met zichzelf. Geen tijd voor collectief gebed en verzoening. Iedereen is reeds geheiligd en vol van de Geest, maar waarom dan, komt Gods werk zo moeizaam van de grond en lijkt het meer op "passen op de winkel"? Waarom heerst er in zo veel van onze gemeenten kille onverschilligheid en onverzoenlijkheid tussen leden? Waarom worden leden die wel willen werken op allerlei manieren tegengewerkt? Waarom wordt gezegd dat hun manier van werken te radicaal, niet eigentijds, of te fanatiek is als het slechts hun streven is om met nederige harten de simpele Adventwaarheid te verkondigen?
Niemand kan opwekking bewerkstelligen, niemand kan maken dat de gemeente meer van God en haar naaste gaat houden. Vernieuwende muziekuitingen zullen het niet bewerken, noch postmoderne evangelisatietrucjes.
Alleen God kan opwekking geven en Hij wacht op ons om het van harte te geven, meer dan slechte ouders goede gaven aan hun kinderen. Hij wacht op ons totdat wij het collectief zullen vragen, om er ook wat mee te gaan doen. Als we het echt, met heel ons hart willen, want God verspilt Zijn gaven niet.
Opwekking zal daarom alleen gebeuren ... "Als dan mijn volk waarover mijn naam is uitgeroepen, zich verootmoedigt en zij bidden en zoeken mijn aangezicht en bekeren zich van hun boze wegen, dan zal Ik uit de hemel horen, en hun zonde vergeven en hun land herstellen" 2 kronieken 7:14
Wie roept de gemeente op tot zulk een verootmoediging en reiniging van hart en verstand en wegdoen van zonden, zoals op de dag der bazuinen, 10 dagen voor grote verzoendag, gebruikelijk was? Maar geven wij gehoor aan de oproep?
Zolang wij niet bereid zijn om als gemeente onze collectieve nalatigheid te belijden en net als Daniel te zeggen: 'wij hebben overtreden, wij zijn afgeweken en wij hebben gezondigd, wij allemaal, O Here, hoor, O Here, vergeef, treedt handelend op, toef niet langer, om Uws naam wil' zal er geen opwekking komen, zal Gods Geest niet uitgestort worden op de gemeente. Gods Geest zal wel komen - want God laat zich niet ophouden - maar dan over hen die zich wel gereed maken en hun lampen in orde brengen en de rest zal het niet opmerken voor het te laat is.
Spoor elkaar aan om naar die Geest te hunkeren, want zonder die Geest kunnen we Gods werk niet doen en zullen we slechts bezig zijn met ons eigen favoriete hebbeding, denkende dat we God een dienst bewijzen.
En als u de Geest ontvangen hebt, reik, reik dan ver uit om u heen en deel de gave met ruime hand uit. Bedenk wel dat die Geest niets zal spreken of doen wat niet in overeenstemming is met Gods woord. En als iemand met vrezen en beven dat woord brengt, belemmer hem/haar niet, omdat hij/zij het niet op uw manier doet, maar help juist mee, want God spreekt op vele malen en op vele manieren.
Gods kinderen in de wereld wachten op ons; laten we hen niet langer laten wachten.
Dan kunnen we eindelijk naar huis!