26 Onderwijsmethoden
“Om de onverstandige schranderheid, de jongeling kennis en bedachtzaamheid te geven.”
Oefening van het geheugen
Eeuwenlang heeft de opvoeding hoofdzakelijk te doen gehad met het geheugen. Dit vermogen werd tot het uiterste belast, terwijl de andere verstandelijke krachten niet overeenkomstig ontwikkeld werden. Scholieren hebben hun tijd besteed met het overladen van hun geest met kennis, waarvan maar heel weinig in toepassing gebracht kon worden. Het verstand, zo overladen met hetgeen het niet kan verwerken of opnemen, wordt verzwakt; het is niet meer in staat zich krachtig en zelfstandig in te spannen en stelt zich tevreden met af te gaan op het oordeel en de waarneming van anderen.
Niet in staat om te onderscheiden
Toen de gebreken van deze methode werden geconstateerd, zijn sommigen tot het andere uiterste overgegaan. Volgens hun inzicht moet de mens enkel dat ontwikkelen wat binnen in hem is. Een dergelijke opleiding brengt de scholier tot zelfgenoegzaamheid, waardoor hij afgesneden wordt van de bron van ware kennis en macht. De opvoeding die bestaat in het oefenen van het geheugen, met de neiging om zelfstandig denken te verwaarlozen, heeft een zedelijke draagwijdte die te weinig wordt erkend. Wanneer de scholier de kracht om voor zichzelf te denken en te oordelen opoffert, wordt hij onbekwaam om onderscheid te maken tussen waarheid en dwaling en wordt dan een al te gemakkelijke prooi van de misleiding. Hij komt er gemakkelijk toe om overlevering en gewoonte na te volgen. Het is een bijna algemeen over het hoofd gezien feit, nochtans niet zonder gevaar dat de dwaling zich zelden voordoet zoals ze in werkelijkheid is. Juist omdat zij met de waarheid vermengd of verbonden is, wordt de dwaling aangenomen. Het eten van de boom der kennis van goed en kwaad veroorzaakte de ondergang van onze stamouders en het aanvaarden van een vermenging van goed en kwaad is de ondergang van de mensen heden ten dage. Het verstand dat zich verlaat op het oordeel van anderen zal vroeg of laat misleid worden.
Rede en geloof
Het vermogen om onderscheid te zien tussen goed en kwaad, kunnen we alleen bezitten door een persoonlijke afhankelijkheid van God. Iedereen moet voor zichzelf van Hem leren door Zijn Woord. Onze verstandelijke vermogens werden ons gegeven om te gebruiken en God wil dat we die oefenen. “Komt toch en laat ons tezamen richten”, (Jes. 1:18) luidt Zijn uitnodiging tot ons. Door op Hem te vertrouwen kunnen we wijsheid verkrijgen ons “het kwade te verwerpen en het goede te verkiezen”. Jac. 1:5; Jes. 7:15.
Persoonlijke ontwikkeling
Bij de goede onderwijsmethode is het persoonlijke element noodzakelijk. In Zijn onderwijs hield Christus zich met de mensen persoonlijk bezig. Hij leidde de twaalf discipelen op door persoonlijk contact en omgang. Het was in particulier onderhoud, vaak soms met één luisteraar, dat Hij Zijn kostbaarste onderwijzingen gaf. Voor de geëerde Rabbi tijdens het nachtelijk gesprek op de Olijfberg, voor de verachte vrouw bij de bron van Sichar legde Hij zijn rijkste schatten bloot; want bij deze toehoorders onderscheidde Hij het gevoelige hart, het onbevooroordeelde verstand, de ontvankelijke geest. Zelfs de menigte die zich zo vaak om Hem verdrong, was voor Christus geen niet te onderscheiden massa van menselijke wezens. Hij sprak rechtstreeks tot elk verstand en deed een beroep op ieders hart. Hij sloeg de gezichten van Zijn toehoorders gade, Hij zag de lichtglans in hun ogen die vertelde dat de waarheid contact had met de ziel, en dan trilde Zijn hart van blijdschap.
Christus onderscheidde de mogelijkheden in elk menselijk wezen. Hij liet zich niet afstoten door een onaantrekkelijk uiterlijk of door een ongunstige omgeving. Mattheüs riep Hij uit het tolhuis en Petrus en zijn broeders uit het vissersscheepje opdat ze van Hem zouden leren.
De nood van heden
Dezelfde persoonlijke belangstelling, dezelfde aandacht voor persoonlijke ontwikkeling zijn nodig in het opvoedingswerk van heden. Tal van ogenschijnlijk weinig belovende jonge mensen zijn rijkelijk begiftigd met talenten die niet gebruikt worden. Hun vermogens liggen verborgen vanwege een gebrek aan onderscheiding van de kant van hun opvoeders. In menige jongen of meisje, naar het uiterlijk zo onaantrekkelijk als ruw-gehouwen steen, kan kostbaar materiaal gevonden worden dat de proef van hitte, storm en verdrukking zal doorstaan. De goede opvoeder zal er op letten wat uit zijn leerlingen kan groeien en dan erkent hij ook de waarde van het materiaal waaraan hij zijn krachten besteedt. Hij zal voor elke leerling een persoonlijke belangstelling tonen en zal er naar streven al zijn vermogens te ontwikkelen. Hij zal elke poging, hoe onvolmaakt ook, om met het juiste beginsel in harmonie te raken, aanmoedigen.
Vlijt
Alle jonge mensen moeten op de noodzakelijkheid en de kracht van vlijt gewezen worden. Want veel meer dan van intellect of talent hangt succes hiervan af. Zonder vlijt hebben de grootste talenten weinig waarde, terwijl personen met gewone natuurlijke begaafdheid door een juist gerichte inspanning wonderen hebben verricht. En het genie, over wiens verrichtingen wij verbaasd staan, heeft zijn succes vrijwel zonder uitzondering te danken aan onvermoeide, geconcentreerde arbeid.
Jonge mensen moeten leren zich de ontwikkeling van al hun vermogens, de zwakkere zowel als de sterkere, ten doel te stellen. Velen hebben de neiging hun studie te beperken binnen bepaalde grenzen, waarvoor zij een natuurlijke voorliefde hebben. Tegen deze dwaling moet gewaakt worden. De natuurlijke begaafdheden wijzen de richting van de levenstaak aan, en deze moeten, wanneer ze iets goeds beogen, zorgvuldig worden aangekweekt. Te zelfder tijd moet men bedenken dat een evenwichtig karakter en doelmatige arbeid op welk gebied ook, grotendeels berusten op de symmetrische ontwikkeling die het gevolg is van een degelijke, veelzijdige opleiding.
Eenvoud
De leraar moet zich aanhoudend toeleggen op eenvoud en doelmatigheid. Zijn onderwijs moet aanschouwelijk zijn en zelfs wanneer hij te maken heeft met oudere leerlingen, moet elke verklaring helder en duidelijk zijn. Tal van oudere leerlingen zijn verstandelijk nog kinderen.
Geestdrift
Een belangrijk element in het opvoedingswerk is geestdrift. Op dit punt gaf een beroemde toneelspeler eens een nuttige wenk.
De Aartsbisschop van Canterbury had hem eens gevraagd hoe het kwam dat toneelspelers in hun spel hun gehoor zo in hun macht hadden, terwijl ze toch maar spraken over denkbeeldige dingen, terwijl predikanten wanneer ze het evangelie brengen, hun gehoor zo weinig beroeren terwijl zij toch over reële aangelegenheden spreken. “Met verschuldigde eerbied tegenover Uwe eminentie”, antwoordde de acteur, “sta mij toe te zeggen dat de reden heel duidelijk is: die ligt namelijk in de kracht van de geestdrift. Wij op het toneel spreken van verzonnen dingen alsof ze reëel waren en U op de kansel spreekt van reële dingen alsof ze verzonnen zijn”.
De leraar heeft in zijn werk te doen met werkelijke dingen en daarover moet hij spreken met al de kracht en geestdrift, voortvloeiende uit de kennis van hun werkelijkheid en belangrijkheid.
Elke onderwijzer moet er voor zorgen dat zijn werk bekroond wordt met omlijnde resultaten. Alvorens hij in de klas een onderwerp gaat behandelen, moet hij een omlijnd plan voor ogen hebben en weten wat hij wil bereiken. Bij de behandeling van een onderwerp moet hij niet eerder tevreden zijn, dan wanneer de leerling de daarin liggende grondgedachte begrijpt, de waarheid daarvan doorziet en in staat is een duidelijke uiteenzetting te geven van wat hij heeft geleerd.
Het beheersen der grondbeginselen
Zolang het belangrijke doel van de opvoeding in het oog wordt gehouden, moet de jeugd worden aangemoedigd zo ver te gaan als haar vermogens dat toestaan. Maar voor zij met de zwaardere studie begint, moet zij de voorgaande beheersen. Dit nu wordt maar al te vaak verwaarloosd. Zelfs onder de scholieren van de hogere scholen en onder de studenten van de universiteiten komt een groot gebrek aan kennis voor van de basisopleiding. Tal van scholieren wijden hun tijd aan hogere wiskunde terwijl ze niet in staat zijn een eenvoudige boekhouding te voeren. Velen studeren voordrachtskunst om welsprekendheid meester te worden, terwijl ze de kunst om begrijpelijk en vol uitdrukking voor te lezen, niet machtig zijn. Velen die de studie der welsprekendheid hebben voleindigd zijn niet in staat om een gewone brief op te stellen en zonder taalfouten te schrijven.
Grondige kennis van de basisvakken moet niet enkel de voorwaarde zijn om naar een hogere klas over te gaan, maar moet ook voortdurend een proef zijn voor het vervolgen van de studie en de vooruitgang.
De taal
En in elk onderdeel van de opvoeding zijn objecten waarvan het bereiken van veel meer belang is dan van die, verkregen door louter technische kennis. Neem bijvoorbeeld de taal. Van veel meer belang dan het leren van vreemde talen, hetzij levende of dode, is het schrijven en spreken en in alle opzichten beheersen van de eigen taal; maar geen scholing, verkregen door kennis van de grammaticale regels kan wat betreft de belangrijkheid vergeleken worden met taalstudie vanuit meer verheven standpunt. Met deze studie is voor een groot deel ‘s levens wel en wee verbonden.
De voornaamste eis
De hoofdzaak van de spreektaal is, dat ze zuiver, vriendelijk en waar is, - “de hoorbare uitdrukking der innerlijke schoonheid”. God zegt dienaangaande: “Al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat”. Fil. 4:8. En zijn de gedachten dusdanig, dan zal alzo ook de uitdrukking zijn.
Spreekgewoonten
De beste school voor deze taalstudie is het gezin; maar aangezien het werk in huis zo vaak wordt verwaarloosd, komt het op de onderwijzer aan zijn leerlingen te helpen met het aankweken van goede spreekgewoonten.
Geroddel
Kannibalisme
De onderwijzer kan veel doen om die slechte gewoonte die een vloek is voor de samenleving, voor de omgeving en voor het gezin, namelijk de gewoonte om te lasteren, te roddelen, onvriendelijke kritiek uit te oefenen, tegen te gaan. Hierin moet geen moeite gespaard worden. Breng de leerlingen onder ogen dat deze gewoonte een gebrek aan beschaving, wellevendheid en goedheid van het hart openbaart; het maakt iemand zowel ongeschikt voor de omgang met de waarlijk beschaafde en welopgevoede mensen in deze wereld, als met de heiligen in de hemel. Met afschuw denken wij aan de kannibaal die zich te goed doet aan het nog warme vlees van zijn slachtoffer; maar zijn de resultaten van deze praktijk erger dan de angst en de ellende veroorzaakt door geroddel, het belasteren van een goede naam, het bezoedelen van iemands karakter? Leer de kinderen en de jeugd wat God aangaande deze dingen zegt: “Dood en leven zijn in de macht der tong”. Spr. 18:21.
In de schriften worden kwaadsprekers gelijk gesteld met “haters van God”, met hen die “vindingrijk in het kwaad” zijn, met mensen “zonder hart of barmhartigheid”, vervuld van allerlei onrechtvaardigheid, boosheid, hebzucht en slechtheid”. Het is “de rechtseis van God... namelijk dat zij, die zulke dingen bedrijven, de dood verdienen”. Rom. 1:30,31,29,32. Wie door God tot een burger van Sion wordt gerekend, is degene die “waarheid spreekt in zijn hart”, “die met zijn tong niet lastert”.... “en geen smaad op zijn naaste laadt”. Ps. 15:2,3.
Overdrijving, krachttermen
Gods Woord veroordeeld ook het bezigen van die zinloze gezegden en uitdrukkingen die grenzen aan het profane. Het veroordeelt de onoprechte beleefdheden, het uit de weggaan van de waarheid, de overdrijvingen, de opzettelijke verkeerde voorstellingen in de handel, die in de maatschappij en in het zakenleven maar al te veelvuldig voorkomen. “Laat het ja dat gij zegt, ja zijn en het neen, neen, wat daarboven uitgaat is uit de boze”. Matth. 5:37.
“Zoals een dolleman die brandende pijlen en dodelijke schichten afschiet, zo is hij, die zijn naaste bedriegt, en zegt: Deed ik het niet voor de grap?”. Spr. 26:18,19.
Insinuaties
Nauw verbonden met laster is de bedekte toespeling, de sluwe insinuatie, waardoor de onoprechte van hart zo terloops op het kwaad wijst, dat hij niet ronduit durft te zeggen. De jeugd moet geleerd worden deze gewoonten uit de weg te gaan zoals zij de melaatsheid uit de weg zouden gaan.
Overijld in woorden
In het spreken is misschien geen fout, die door jong en oud zo lichtvaardig wordt gemaakt, als het bezigen van haastige, ongeduldige woorden. Zij denken zich voldoende te verontschuldigen door te zeggen: “Ik was even in de war en bedoelde helemaal niet wat ik gezegd heb”. Maar Gods Woord neemt dat niet zo lichtvaardig. De Bijbel zegt: -
“Ziet gij iemand die met zijn woorden te haastig is, voor een dwaas is meer hoop dan voor hem”. Spr. 29:20.
“Een stad met omvergehaalde muren, zo is iemand die zijn geest niet in bedwang heeft”. Spr. 25:28.
De haastige, driftige, losse tong kan in een enkel ogenblik meer kwaad doen dan het berouw van een geheel leven kan teniet doen.
Harten zijn gebroken, vrienden vervreemd, levens stuk geslagen door ruwe, ondoordachte woorden van hen die hulp en genezing hadden kunnen brengen!
“Er zijn er, wier gepraat werkt als dolksteken, maar de tong der wijzen brengt genezing aan”. Spr. 12:18.
Zelfverloochening
Een van de karaktereigenschappen die in elk kind moet aangebracht en gekoesterd worden, is dat zich-zelf-vergeten, dat aan het leven zo’n onbewuste beminnelijkheid verleent. Van al de uitmuntende karaktereigenschappen is dit wel een van de mooiste en voor elke ware levenstaak is het een van de noodzakelijkste eigenschappen. Kinderen hebben waardering, sympathie en bemoediging nodig, maar men moet er op passen dat bij hen geen eerzucht wordt gewekt.
Ootmoed, waardigheid
Het is niet verstandig veel aandacht aan hen te besteden en in hun tegenwoordigheid op hun knapheid te wijzen. De ouder of onderwijzer die het ware karakterideaal en de te bereiken mogelijkheden in het oog houdt, kan geen zelfvoldaanheid aankweken of aanmoedigen. Hij zal bij de jeugd het verlangen of het streven niet aanmoedigen om hun talenten of bekwaamheid te prijzen. Wie een ander meer acht dan zichzelf, zal nederig zijn, en nochtans zal hij een waardigheid bezitten die niet verlaagd of bezoedeld wordt door uiterlijk vertoon of menselijke grootheid.
Karakterdeugden worden niet ontwikkeld door willekeurige wetten of voorschriften. Ze worden ontwikkeld door te verkeren in het zuivere, het nobele, het ware. En waar reinheid van hart en nobelheid van karakter is, zal dat geopenbaard worden door zuiverheid en nobelheid in woorden en daden.
“Wie reinheid van hart bemint en wiens lippen vriendelijk zijn, de Koning is zijn vriend”. Spr. 22:11.
En zoals het met de taal is, zo is het met elke andere studie, die zo geleid moet worden dat karaktervorming en karaktervastheid daaruit voortkomen.
Geschiedenis
Voor geen studie geldt dit meer dan voor geschiedenis. Laat men die bestuderen vanuit het goddelijke oogpunt.
Zoals ze doorgaans geleerd wordt, is geschiedenis niet meer dan een verslag van de opkomst en ondergang van koninkrijken, hofintriges, de overwinningen en nederlagen van legers - een verhaal van eerzucht en hebzucht, van bedrog, wreedheid en bloedvergieten. Geschiedenis, op deze wijze onderricht, kan niet anders dan nadelige resultaten opleveren. De weerzinwekkende herhaling van misdaden, gruwelen, de snoodheden, de geschilderde wreedheden, zaaien een zaad dat in menig leven kwade oogst zal opleveren.
Vanuit goddelijk oogpunt
Veel beter kan men in het licht van Gods Woord de oorzaken nagaan welke aan de opkomst en ondergang van koninkrijken ten grondslag liggen. Men moet de jeugd deze verslagen laten bestuderen opdat ze zien hoe de ware bloei der volken verbonden is geweest met het aannemen van de goddelijke beginselen. Laat hen de geschiedenis van de grote Hervormingsbewegingen bestuderen om te zien hoe vaak deze beginselen, hoewel veracht en gehaat terwijl de aanhangers daarvan in de kerker en op het schavot werden gebracht, juist door deze offers hebben overwonnen.
Een dergelijke studie zal een brede, duidelijke kijk op het leven geven. Ze zal de jeugd helpen om iets van haar verhoudingen en haar samenhang te begrijpen, hoe wonderbaarlijk wij tezamen verbonden zijn in de grote broederschap van de maatschappij en van de volken en in hoe grote mate de verdrukking of vernedering van één lid verlies voor allen betekent.
Rekenen
Bij het lesgeven in rekenen moet het werk praktisch zijn. Men moet de jonge mensen en de kinderen niet enkel het oplossen van denkbeeldige problemen leren, maar ook hoe ze nauwgezet hun eigen inkomsten en uitgaven moeten noteren. Laat hen het juiste gebruik van geld leren door het te gebruiken. Of ze dat van hun ouders hebben gekregen of zelf hebben verdiend, is niet van belang. Laat de jeugd leren hun eigen kleren, boeken en andere benodigdheden zelf uit te kiezen en te kopen. Door al hun uitgaven te noteren, zullen ze, als op geen andere manier, de waarde en het gebruik van geld leren kennen.
Een nuttige opleiding
Deze opleiding zal hen helpen om ware spaarzaamheid van gierigheid enerzijds en van verkwisting anderzijds te onderscheiden. Op de juiste wijze geleerd, zullen gewoonten van weldadigheid worden aangekweekt. Het zal de jeugd helpen geld te leren geven, niet op een ingeving van het ogenblik, als hun gevoelens worden opgewekt, maar regelmatig en systematisch.
Op deze manier zal elke scholing een hulp worden in de oplossing van dat grootste van alle problemen, de opvoeding van mannen en vrouwen die zich van ‘s levens plichten zo goed mogelijk zullen kwijten.
(Karaktervorming, - E.G.White)