09-C Een sabbatvierder
De dag des Heren waarover Johannes sprak was de Sabbat, de dag waarop
Jahweh rustte toen Hij het scheppingswerk voltooid had. De dag die Hij
zegende en heiligde omdat Hij op die dag rustte. Op het eiland Patmos
vierde Johannes de Sabbat even getrouw als toen hij onder de mensen
verkeerde en op die dag predikte. Door de woeste rotsen om hen heen
werd Johannes herinnerd aan Horeb, waar God, toen Hij Zijn wet aan het
volk bekend maakte, zeide: “Gedenk de Sabbatdag, dat gij die heiligt”.
(Ex.20:8).
De Zoon van God sprak tot Mozes vanaf de top van de berg. God maakte
van de berg Zijn heiligdom. De eeuwige heuvelen waren Zijn tempel. De
goddelijke Wetgever daalde neer op de rotsachtige berg om Zijn wet ten
aanhoren van heel het volk te verkondigen, opdat ze onder de indruk zouden
komen van de grootse en ontzagwekkende manifestatie van Zijn macht
en heerlijkheid, en bang zouden worden Zijn geboden te overtreden. God
verkondigde Zijn wet te midden van donder en bliksem en dikke wolken
op de top van de berg, en Zijn stem was als een luide bazuin. De wet van
Jahweh was onveranderlijk, en de tafels waarop Hij deze wet neerschreef
waren uit steen gehouwen, waarmee God de onveranderlijkheid van Zijn
geboden te kennen gaf. Het rotsachtige Horeb werd een geheiligde plaats
voor allen die de wet van God liefhebben en eerbiedigen.