10 Einde van de 2300 jaren
Ik zag een troon en op de troon waren de Vader en de Zoon gezeten. Ik aanschouwde Jezus’ aangezicht en bewonderde Zijn liefelijke gestalte. De persoon van de Vader kon ik niet zien, want een wolk van heerlijk licht overdekte Hem. Ik vroeg aan Jezus, of Zijn Vader een gestalte had die aan de Zijne gelijk was. Hij antwoordde: “Ja”, maar dat ik Hem niet zien kon, want, zei Hij, “indien u eenmaal de heerlijkheid van Zijn persoon aanschouwt, zou u ophouden te bestaan.” Voor de troon zag ik de Advent gelovigen, - de kerk en de wereld. Ik zag twee gezelschappen, het ene neergebogen vóór de troon, grote belangstelling tonende, terwijl het andere stond er onverschillig en zorgeloos. Zij, die vóór de troon gebogen stonden, offerden hun gebeden op en zagen op tot Jezus; Die zag dan op tot Zijn Vader en scheen met Hem te pleiten. Een licht ging uit van de Vader naar de Zoon en van de Zoon naar het biddende gezelschap. Toen zag ik dat er een uitermate helder licht van de Vader op de Zoon afscheen en van de Zoon over de mensen vóór de troon zweefde. Doch slechts weinigen wilden dit grote licht aannemen. Velen kwamen er onderuit en weerstonden het onmiddellijk; anderen waren onverschillig en stelden het licht niet op prijs en het ging van hen weg. Sommigen stelden het op prijs en gingen en bogen zich neder met het kleine biddende gezelschap. Allen in dit gezelschap ontvingen het licht en verheugden zich erin en hun aangezichten blonken van de heerlijkheid ervan.
Ik zag de Vader van de troon opstaan (zie hoofdstuk 21) en in en vurige wagen het heilige der heiligen binnen het voorhangsel binnengaan. En Zich nederzetten. Toen stond Jezus op van de troon en de meesten van hen, die zich neergebogen hadden, stonden met Hem op. Ik zag geen enkele straal van licht van Jezus uitgaan naar de onverschillige menigte, nadat Hij opgestaan was en zij werden in volslagen duisternis gelaten. Degenen, die opgestaan waren, toen Jezus het deed, hielden hun ogen op Hem gevestigd, terwijl Hij de troon verliet en hen een kleine afstand voort leidde. Toen hief Hij Zijn rechterarm omhoog en wij hoorden Zijn liefelijke stem zeggen: “Wacht hier, Ik ga naar Mijn Vader om het koninkrijk te ontvangen, houdt uw klederen vlekkeloos en binnen korte tijd zal ik van de bruiloft wederkeren en u tot Mij nemen. Toen kwam er een wolkenwagen met wielen als vlammen vuurs, door engelen omringd, tot waar Jezus was. Hij stapte in de wagen en werd naar het allerheiligste gevoerd, waar de Vader zat. Toen aanschouwde ik Jezus, een grote Hogepriester, voor de Vader staan. Aan de zoom van Zijn kleed was een schelletje en een granaatappel, een schelletje en granaatappel. Zij, die met Jezus opgestaan waren, zonden hun geloof op tot Hem in het allerheilige en baden: ”Mijn Vader, geef ons Uw Geest." Dan blies Jezus de Heilige Geest op hen. In die adem was licht, kracht en veel liefde, blijdschap en vrede.
Ik keerde mij om, om te zien naar het gezelschap, dat nog steeds vóór de troon neergebogen was; zij wisten niet dat Jezus die verlaten had. Satan scheen bij de troon te zijn en te trachten het werk van God voort te zetten. Ik zag hen opzien naar de troon en bidden: “Vader, geef ons Uw Geest.” Satan blies dan een onheilige invloed op hen en daar was licht en veel kracht in, maar geen zoete liefde, blijdschap en vrede. Het was Satans plan hen bedrogen te houden en Gods kinderen af te trekken en te verleiden. (E.G. White)