09 De laatste plagen en het oordeel
Op de algemene conferentie van gelovigen in de tegenwoordige waarheid, gehouden te Sutton, Vt. in september 1850, werd mij getoond, dat de zeven laatste plagen uitgegoten zullen worden, nadat Jezus het heiligdom verlaat. De engel sprak: “Het is de toorn Gods en van het Lam, die de verdelging of dood van de goddelozen veroorzaakt. Op het horen van de stem van God zullen de heiligen machtig en vreselijk zijn, gelijk een legerschaar met banieren; maar zij zullen dan niet het geschreven vonnis voltrekken. De uitvoering van het vonnis zal plaats hebben aan het eind van de duizend jaren.
Nadat de heiligen onsterfelijk gemaakt en tezamen met Jezus opgenomen zijn; nadat zij hun harpen, hun lange klederen en hun kronen ontvangen hebben en de stad zijn binnengegaan, zullen Jezus en de heiligen gericht houden. De boeken worden dan geopend, - het boek des levens en het boek des doods. Het boek des levens bevat de goede daden van de heiligen; en het boek des doods bevat de boze daden van de goddelozen. Deze boeken worden vergeleken met het wetboek, de Bijbel, en volgens dat worden de mensen geoordeeld. De heiligen spreken in overeenstemming met Jezus hun oordeel uit over de goddeloze doden. “Aanschouw”, zei de engel, “hoe de heiligen met Jezus in het gericht zitten en de goddelozen vergelden naar hetgeen zij in het lichaam gedaan hebben; en hetgeen zij bij de uitvoering van het vonnis ontvangen moeten, wordt achter hun naam opgeschreven.” Dit, zag ik, was het werk van de heiligen met Jezus gedurende de duizend jaren in de heilige stad, vóórdat die naar de aarde afdaalt. Alsdan verlaat Jezus met de engelen en al de heiligen de heilige stad aan het eind van de duizend jaren en terwijl Hij met hen naar de aarde afdaalt, worden de goddeloze doden opgewekt en dan zullen dezelfde mensen die “Hem doorstoken” hebben, nu opgewekt zijnde, Hem van verre in al Zijn heerlijkheid aanschouwen en de engelen en de heiligen met Hem en zullen over Hem rouw bedrijven. Zij zullen het teken der nagelen in Zijn handen en in Zijn voeten zien en waar zij de speer in Zijn zijde gestoken hebben. De tekenen van de nagelen en de speer zullen Hem dan tot heerlijkheid zijn. Het is aan het einde van de duizend jaren dat Jezus op de Olijfberg zal staan en de berg vaneen splijt en tot een zeer grote vallei wordt. Zij, die in die tijd vlieden, zijn de goddelozen, die juist opgewekt zijn. Dan daalt de heilige stad neder en rust in de vallei. Satan vervult de goddelozen dan met zijn geest. Hij doet hen geloven dat het leger in de stad klein en zijn leger groot is en dat zij de heiligen overwinnen en de stad innemen kunnen.
Terwijl Satan zijn leger verzamelde, waren de heiligen in de stad en aanschouwden de schoonheid en de heerlijkheid van Het Paradijs Gods. Jezus was aan hun hoofd en leidde hen. Plotseling verdween de liefelijke Heiland uit ons gezelschap; doch spoedig hoorden wij Zijn welluidende stem, zeggen: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld." Wij verzamelden ons rondom Jezus en op het ogenblik dat Hij de poorten der stad sloot, werd de vloek over de goddelozen uitgesproken. De poorten waren toe Toen gebruikten de heiligen hun vleugels en stegen op tot boven op de muur van de stad. Jezus was bij hen, Zijn kroon zag er schitterend en heerlijk uit. Het was een kroon in een kroon, zeven in getal. De kronen van de heiligen waren van het zuiverste goud, met sterren omzet. Hun aangezichten glinsterden van heerlijkheid, want zij waren het uitgedrukte beeld van Jezus; en toen zij opgingen en allen tezamen naar het hoogste punt van de stad stegen, was ik verrukt over het schouwspel dat zij boden.
Toen zagen de goddelozen wat zij verloren hadden; en vuur ging uit van God en daalde op hen neder en verteerde ze. Dit was de voltrekking van het vonnis. De goddelozen ontvingen toen, wat de heiligen, in overeenstemming met Jezus, hun hadden toegekend in de loop van de duizend jaren. Hetzelfde vuur Gods, dat de goddelozen verteerde, louterde de ganse aarde. De vaneen gescheurde, ruwe bergen versmolten door de grote hitte, alsook de dampkring en al het kaf werd verteerd. Toen werd onze erfenis aan ons blootgelegd, heerlijk en schoon en wij beërfden de ganse , vernieuwde aarde. En wij allen riepen met luide stem: “Glorie, Halleluja.” (E.G.White)