61 Zacheüs
Op weg naar Jeruzalem kwam "Jezus Jericho binnen en ging erdoor." (Luc.19:1) Op enkele kilometers van de Jordaan, in de westelijke hoek van het dal dat zich hier verwijdde tot een vlakte, lag de stad te midden van tropisch groen en weelderige schoonheid. Met haar palmbomen en rijke tuinen die werden bevochtigd door levende bronnen, glansde de stad als een smaragd, gezet in de kalkstenen heuvels en verlaten ravijnen die tussen Jeruzalem en de stad van de vlakte gelegen waren.
Vele karavanen trokken, op hun weg naar het feest, door Jericho. Hun aankomst was altijd een tijd van feestvreugde, maar nu bracht een diepere belangstelling het volk in beweging. Het was bekend dat de rabbi uit Galilea, die onlangs Lazarus tot het leven had teruggebracht, zich onder de menigte bevond; en hoewel geruchten algemeen de ronde deden, dat de priesters plannen tegen hem smeedden, waren de scharen verlangend hem eer te bewijzen.
Jericho was een van de steden die in oude tijden waren afgezonderd voor de priesters, en in deze tijd hadden zeer veel priesters daar hun woonplaats. Maar de stad had ook een bevolking van een geheel onderscheiden karakter. Het was een belangrijk handelscentrum, en men vond hier Romeinse officieren en soldaten, met vreemdelingen uit verschillende delen van de wereld, terwijl het inzamelen der belastingen de stad tot een woonplaats van vele tollenaars maakte.
"De oppertollenaar" (Luc.19:2), Zacheüs, was een Jood, en veracht door zijn landgenoten. Zijn positie en rijkdom waren de beloning voor een beroep dat zij verafschuwden, en dat werd beschouwd als een andere naam voor onrechtvaardigheid en afpersing. Toch was de rijke belastingambtenaar niet geheel de verharde man van de wereld die hij scheen te zijn. Onder de schijn van wereldsgezindheid en trots bevond zich een hart dat ontvankelijk was voor de invloed van God. Zacheüs had over Jezus gehoord. Het gerucht over Iemand Die Zich vriendelijk en beleefd had gedragen tegenover de vogelvrij verklaarde klassen, was wijd en zijd verbeid. In deze oppertollenaar werd een verlangen gewekt naar een beter leven.
Slechts enige kilometers van Jericho had Johannes de Doper gepredikt aan de Jordaan, en Zacheüs had de oproep tot berouw gehoord. De aanwijzing die was gegeven aan de tollenaars: "Vordert niet meer dan u voorgeschreven is" (Luc.19:3), had, hoewel ze uiterlijk veronachtzaamd werd, een diepe indruk op hem gemaakt. Hij kende de Schriften, en was ervan overtuigd dat hij verkeerd handelde. Toen hij nu de woorden hoorde, waarvan men vertelde, dat ze van de grote Leraar kwamen, gevoelde hij, dat hij een zondaar was in de ogen van God. Nochtans deed datgene wat hij over Jezus gehoord had, de hoop in zijn hart opleven. Berouw en een ander leven waren mogelijk, zelfs voor hem; was niet één van de meest vertrouwde discipelen van de nieuwe Leraar een tollenaar? Zacheüs begon terstond de overtuiging te volgen die zich van hem had meester gemaakt, en terug te betalen aan hen die hij had tekort gedaan.
Reeds was hij begonnen op deze wijze op zijn schreden terug te keren, toen het nieuws door Jericho weerklonk, dat Jezus de stad binnenkwam. Zacheüs besloot Hem te zien. Hij begon te beseffen, hoe bitter de vruchten der zonde zijn, en hoe moeilijk het pad is van hem die probeert van de dwaalweg terug te keren. Verkeerd begrepen te worden, tegemoet getreden te worden met argwaan en wantrouwen, wanneer hij trachtte zijn fouten goed te maken, was moeilijk te verdragen. De oppertollenaar verlangde het gelaat te aanschouwen van Hem Wiens woorden hoop in zijn hart hadden gewekt.
De straten waren overvol, en Zacheüs, die klein van gestalte was, kon niets zien over de hoofden van de mensen. Niemand wilde voor hem uit de weg gaan; dus rende hij een eindje voor de menigte uit, naar een plaats waar een vijgeboom met brede takken over de weg hing; de rijke belastinggaarder nu klom daarin, totdat hij een zitplaats had gevonden tussen de takken, vanwaar hij de stoet kon zien wanneer ze beneden voorbijtrok. De schare komt nader, ze gaat voorbij, en Zacheüs zoekt met verlangende ogen om de ene gestalte te vinden die hij verlangt te zien.
Boven het geschreeuw van de priesters en rabbi's en de welkomstkreten van de menigte, sprak dat onuitgesproken verlangen van de oppertollenaar tot het hart van Jezus. Plotseling staat een groep stil, juist onder de vijgenboom; de schare daarvoor en daarachter komt tot stilstand, en Iemand Wiens blik de ziel geheel schijnt te doorgronden, kijkt naar boven. Terwijl hij zijn oren bijna niet geloven kan, hoort de man in de boom de woorden : "Zacheüs, kom vlug naar beneden, want heden moet Ik in uw huis vertoeven." (Luc.19:4)
De menigte maakt ruimte, en Zacheüs, voortgaande als in een droom, gaat voor naar zijn eigen huis. Maar de rabbi's kijken met vertoornde gezichten toe, en mompelen ontevreden en minachtend : "Hij is bij een zondig man binnengegaan om Zijn intrek te nemen." (Luc.19:7)
Zacheüs was overstelpt, verbaasd en sprakeloos door de liefde en de minzaamheid van Christus, Die Zich overboog naar hem, die zo onwaardig was. Nu maken liefde en trouw voor deze pasgevonden Meester zijn lippen los. Hij wil zijn belijdenis en zijn berouw bekendmaken.
In tegenwoordigheid van de menigte "ging Zacheüs staan en zeide tot de Here: Zie, de helft van mijn bezit, Here, geef ik de armen, en indien ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig." (Luc.19:8)
"En Jezus zeide tot Hem: Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat ook deze een zoon van Abraham is." (Luc.19:9)
Toen de rijke jongeling zich had afgewend van Jezus, hadden de discipelen zich verwonderd over de woorden van hun Meester, toen Hij zei: "Hoe moeilijk zullen zij die geld hebben, het koninkrijk Gods binnengaan." (Marc.10:23) Zij hadden tot elkander uitgeroepen: "Maar wie kan dan behouden worden?" (Marc.10:26)
Nu hadden ze een bewijs van de waarheid van Christus' woorden: "Wat bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God." (Luc.18:27) Zij zagen hoe door de genade van God een rijk man het koninkrijk kon binnengaan.
Voordat Zacheüs het aangezicht van Christus had gezien, was hij begonnen met het werk dat hem deed kennen als een ware boeteling. Voordat hij door mensen was aangeklaagd, had hij reeds zijn zonden beleden. Hij was gezwicht voor de overredingskracht van de Heilige Geest, en was begonnen datgene ten uitvoer te brengen wat de woorden leerden die voor het oude Israël en ook voor ons waren geschreven. De Here had lang geleden gezegd: "Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden, dan zult gij hem — vreemdeling en bijwoner — ondersteunen, opdat hij bij u in het leven blijve. Gij zult geen rente of winst van hem nemen, maar gij zult voor uw God vrezen, opdat uw broeder bij u in het leven blijve. Gij zult hem uw geld niet op rente geven noch uw voedsel tegen winst." (Lev.25:35-37) "Gij zult elkander niet benadelen, maar voor uw God vrezen, want Ik ben de Here, uw God." (Lev.25:17)
Deze woorden waren door Christus Zelf gesproken, toen Hij omhuld was door de wolkkolom, en de allereerste reactie van Zacheüs op de liefde van Christus werd geopenbaard in mededogen voor de armen en lijdenden.
De tollenaars hadden een overeenkomst gesloten om de mensen te kunnen onderdrukken en elkander te steunen in hun bedriegelijke praktijken. Met hun afpersing deden ze slechts datgene wat bijna algemeen gebruik was geworden. Zelfs de priesters en rabbi's, die hen verachtten, waren er schuldig aan, zich door oneerlijke praktijken te verrijken, onder de dekmantel van hun heilige roeping. Maar zodra Zacheüs zich aan de invloed van de Heilige Geest overgaf, zette hij iedere praktijk die in strijd was met de onkreukbaarheid, aan de kant.
Berouw dat geen hervorming teweegbrengt, is niet oprecht. De gerechtigheid van Christus is geen mantel om onbeleden en nog niet opgegeven zonden mee te bedekken; het is een levensbeginsel dat het karakter verandert en het gedrag beheerst. Heiligheid betekent volledig voor God zijn; het is een volkomen overgave van hart en leven aan de inwoning van de hemelse beginselen.
De christen moet in zijn zakelijk leven aan de wereld uitbeelden op welke wijze onze Here handelsondernemingen zou leiden. Bij iedere transactie moet hij duidelijk maken, dat God zijn Leraar is. "De Here heilig" (Zach.14:20) moet geschreven staan op dagboeken en registers, op aktes, kwitanties en wissels. Zij die belijden volgelingen van Christus te zijn en op onrechtvaardige wijze zaken doen, dragen een vals getuigenis uit van het karakter van een heilig, rechtvaardig en genadig God. Iedere bekeerde ziel zal, evenals Zacheüs, de inkeer van Christus in zijn hart kenbaar maken door de onrechtvaardige praktijken die zijn leven kenmerkten, op te geven. Evenals de oppertollenaar zal hij een bewijs leveren van zijn oprechtheid door de geleden schade te vergoeden. De Here zegt: "De goddeloze geeft een pand terug, vergoedt het geroofde, wandelt naar de inzettingen die doen leven, zodat hij geen onrecht meer bedrijft — hij zal zeker leven. Geen van de zonden die hij bedreven heeft, zal hem meer worden toegerekend." (Ez.33:15,16)
Indien wij anderen hebben benadeeld door een onrechtvaardige handelsovereenkomst, indien wij bedrog hebben gepleegd in zaken doen, of iemand tekort hebben gedaan, hoewel het binnen de perken der wet kan zijn geschied, moeten we onze verkeerde daden belijden en voor zover dat in ons vermogen ligt, voor terugbetaling zorgen. Het is recht wanneer we niet alleen datgene teruggeven wat wij genomen hebben, maar alles wat daardoor verkregen zou zijn, indien het op juiste en verstandige wijze benut was gedurende de tijd dat het in ons bezit was.
Tot Zacheüs zei de Heiland: "Heden is aan dit huis redding geschonken." (Luc.19:9)
Niet alleen werd Zacheüs zelf gezegend, maar met hem zijn gehele gezin. Christus ging naar zijn huis om hem lessen in de waarheid te geven en om zijn huisgenoten te onderrichten in de dingen van het koninkrijk. Zij waren door de verachting van de rabbi's en de kerkgangers uit de synagogen gebannen; maar nu schaarden zij zich, als het meest begunstigde gezin in heel Jericho, in hun eigen huis rond de goddelijke Leraar, en hoorden zelf de woorden des levens.
Wanneer dat we Christus aannemen als een persoonlijke Heiland, komt er redding tot de ziel. Zacheüs had Jezus aangenomen, niet alleen als een doortrekkende gast in zijn huis, maar als Iemand Die zou blijven wonen in de tempel van zijn hart. De schriftgeleerden en Farizeeën klaagden hem aan als een zondig mens, zij murmureerden tegen Christus dat Deze zijn gast werd, maar de Here zag in hem een zoon van Abraham. Want "zij die uit het geloof zijn, zijn kinderen van Abraham." (Gal.3:7) ("Wens der eeuwen" E.G.White)