58 "Lazarus, kom uit!"
Tot de trouwste discipelen van Christus behoorde Lazarus uit Bethanië. Vanaf hun eerste ontmoeting was zijn geloof in Christus sterk geweest; zijn liefde voor Hem was innig, en hij was zeer geliefd bij de Heiland. Het was voor Lazarus, dat het grootste wonder van Christus werd verricht. De Heiland zegende allen die Zijn hulp zochten; Hij heeft de gehele mensheid lief, maar met sommigen is Hij door een bijzonder liefderijke omgang verbonden. Zijn hart was door een sterke band van genegenheid verenigd met het gezin in Bethanië, en voor één van hen werd Zijn grootste wonderwerk verricht.
In het huis van Lazarus had Jezus dikwijls rust gevonden. De Heiland had geen eigen tehuis; Hij was afhankelijk van de gastvrijheid van Zijn vrienden en discipelen, en dikwijls, wanneer Hij vermoeid was en dorstte naar medeleven van mensen, was Hij verheugd geweest naar dit vredige gezin te kunnen ontkomen, weg van de achterdocht en naijver van de vertoornde Farizeeën. Hier werd Hij hartelijk welkom geheten en ontving Hij oprechte, heilige vriendschap. Hier kon Hij eenvoudig en volkomen vrijuit spreken, wetende dat Zijn woorden begrepen en op prijs gesteld werden.
Onze Heiland stelde een rustig huis en belangstellende toehoorders op prijs. Hij verlangde naar menselijke tederheid, wellevendheid en genegenheid. Zij die het hemels onderricht ontvingen, dat Hij altijd bereid was te geven, werden rijkelijk gezegend.
Wanneer de scharen Christus volgden door de open velden, verklaarde Hij hun de schoonheden van de wereld der natuur. Hij trachtte de ogen van hun verstand te openen, opdat zij zouden zien, hoe de hand van God de wereld in stand houdt. Om waardering aan te kweken voor Gods goedheid en weldadigheid, vestigde Hij de aandacht van Zijn toehoorders op de zacht neervallende dauw, op de milde regenbuien en de heldere zonneschijn, die op gelijke wijze aan goeden en kwaden worden gegeven. Hij wenste, dat de mensen meer volkomen zouden beseffen, hoe God zorgt voor de menselijke wezens, die Hij heeft geschapen. Maar de scharen waren traag om te horen, en in het huis in Bethanië vond Christus rust van de vermoeiende strijd van het openbare leven. Hier openbaarde Hij de omvang van de Voorzienigheid aan een waarderend gehoor. In deze vertrouwelijke gesprekken verklaarde Hij aan Zijn toehoorders datgene wat Hij niet trachtte duidelijk te maken aan de bonte menigte. Het was niet nodig, dat Hij tot Zijn vrienden in gelijkenissen sprak.
Wanneer Christus Zijn prachtige lessen gaf, zat Maria aan Zijn voeten, eerbiedig en toegewijd luisterend. Bij een bepaalde gelegenheid ging Martha, verlegen met de zorg voor de maaltijd, naar Christus met de woorden: "Here, trekt Gij het U niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg haar dan, dat zij mij komt helpen." (Luc.10:40) Dit gebeurde bij het eerste bezoek van Christus aan Bethanië. De Heiland en Zijn discipelen hadden juist de vermoeiende reis te voet vanaf Jericho gemaakt. Martha wilde het hun graag zo gemakkelijk mogelijk maken, en in haar bezorgdheid vergat ze de beleefdheid die ze haar Gast verschuldigd was.
Jezus gaf haar zacht en kalm ten antwoord: "Martha, Martha, gij maakt u bezorgd en druk over vele dingen, maar weinige zijn nodig, of slechts één; want Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen." (Luc.10:41,42)
Maria verzamelde in haar geest de kostbare woorden die van de lippen van de Heiland kwamen, woorden die voor haar meer betekenden dan de kostbaarste juwelen op aarde.
Het "ene" dat Martha nodig had, was een kalme, toegewijde geest, een groter verlangen naar kennis aangaande het toekomstige, onsterfelijke leven, en de genadegaven die noodzakelijk zijn voor geestelijke vooruitgang. Zij had minder bezorgdheid nodig voor de dingen die voorbijgaan, en meer voor de dingen die voor eeuwig blijven bestaan. Jezus wil Zijn kinderen leren, iedere gelegenheid aan te grijpen om kennis te vergaren die hen wijs zal maken tot zaligheid. De zaak van Christus heeft plichtsgetrouwe, doortastende werkers nodig. Er is een groot arbeidsterrein voor de Martha's, met hun ijver voor actief godsdienstig werk. Maar laat hen eerst met Maria aan de voeten van Jezus zitten. Laten ijver, stiptheid en werklust geheiligd worden door de genade van Christus; dan zal het leven een onoverwinnelijke kracht ten goede worden.
Smart deed zijn intrede in het vredige huis waar Jezus had gerust. Lazarus werd door een plotselinge ziekte aangetast, en zijn zusters zonden een boodschap naar de Heiland, zeggende: "Here, zie, die Gij lief hebt, is ziek." (Joh.11:3) Zij zagen de ernst van de ziekte die hun broer had aangegrepen, maar zij wisten, dat Christus had getoond in staat te zijn alle soorten ziekten te genezen. Zij geloofden, dat Hij met hen zou medeleven in hun smart; daarom drongen ze er niet op aan, dat Hij terstond zou komen, maar zonden alleen vol vertrouwen het bericht: "Die Gij lief hebt is ziek." (Joh.11:3)Zij dachten, dat Hij terstond aan deze boodschap gehoor zou geven, en zo gauw Hij Bethanië kon bereiken, bij hen zou zijn.
Vol verlangen wachtten zij op bericht van Jezus. Zolang er nog een teken van leven in hun broeder was, baden zij en zagen uit naar de komst van Jezus. Maar de boodschapper keerde zonder Hem terug. Niettemin bracht hij de boodschap mee: "Deze ziekte is niet ten dode" (Joh.11:4), en zij klemden zich vast aan de hoop dat Lazarus in leven zou blijven. Op tedere wijze trachtten zij woorden van hoop en bemoediging te spreken tot de zieke, die bijna bewusteloos was. Toen Lazarus stierf, waren zij bitter teleurgesteld ; maar zij voelden de ondersteunende genade van Christus, en dit weerhield hen ervan ook maar enige blaam op de Heiland te werpen.
Toen Christus de boodschap ontving, meenden de discipelen, dat Hij deze koel ontving. Hij legde niet die smart aan de dag die ze van Hem verwachtten. Hen aanziende zei Hij: "Deze ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt worde." (Joh.11:4)
Nog twee dagen bleef Hij op de plaats waar Hij was. Dit uitstel was voor de discipelen een raadsel. Welk een vertroosting zou Zijn aanwezigheid betekenen voor het getroffen gezin, dachten zij. De discipelen waren zeer goed op de hoogte van Zijn grote toegenegenheid voor de familie in Bethanië, en zij waren verbaasd dat Hij niet reageerde op de droeve boodschap: "Die Gij liefhebt, is ziek." (Joh.11:3)
Christus scheen gedurende de twee dagen de boodschap uit Zijn gedachten te hebben verbannen want Hij sprak niet over Lazarus. De discipelen dachten aan Johannes de Doper, de voorloper van Jezus. Zij hadden zich verwonderd afgevraagd, waarom Jezus, Die de macht bezat om heerlijke wonderen te verrichten, had toegestaan dat Johannes in de gevangenis wegkwijnde en een geweldadigde dood stierf. Waarom redde Christus niet het leven van Johannes, terwijl Hij zulk een kracht bezat? Deze vraag was dikwijls gesteld door de Farizeeën, die dit voorstelden als een onweerlegbaar argument tegen de bewering van Christus dat Hij de Zoon van God was. De Heiland had Zijn discipelen gewaarschuwd voor beproevingen, verliezen en vervolging. Zou Hij hen alleen laten in de beproeving? Sommigen vroegen zich af, of ze zich hadden vergist in Zijn zending. Allen waren ernstig verontrust.
Na twee dagen wachten zei Jezus tot Zijn discipelen: "Laten wij weder naar Judea gaan." (Joh.11:7)
De discipelen vroegen zich af, waarom Jezus, wanneer Hij naar Judea ging, twee dagen had gewacht. Maar bezorgdheid voor Christus en voor zichzelf was nu allesoverheersend in hun gedachten.
Zij konden alleen maar gevaar zien in de wijze van handelen die Hij wilde volgen. "Rabbi", zeiden zij, "onlangs trachtten de Joden U te stenigen en gaat Gij weder daar heen? Jezus antwoordde: Gaan er geen twaalf uren in een dag?" (Joh.11:8,9) Ik word geleid door Mijn Vader; zolang Ik Zijn wil doe, is Mijn leven veilig. Mijn twaalf daguren zijn nog niet voorbij. De laatste ogenblikken van Mijn dag zijn aangebroken, maar terwijl er nog tijd over is, ben Ik veilig.
"Als iemand overdag loopt", vervolgde Hij, "stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld kan zien." (Joh.11:0) Hij die de wil van God doet, die wandelt op het pad dat God voor hem heeft aangegeven, kan niet struikelen of vallen. Het licht van Gods leidende Geest geeft hem een duidelijk begrip van zijn plicht en leidt hem nauwkeurig tot de afsluiting van Zijn werk. "Maar wanneer iemand bij nacht loopt, stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is". (Joh.11:10) Hij die gaat op het pad van zijn eigen keuze, waar God hen niet heeft geroepen, zal struikelen. Voor hem wordt de dag veranderd in nacht, en waar hij zich ook bevindt, hij is niet veilig.
"Zo sprak Hij en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga daarheen om hem uit de slaap op te wekken." (Joh.11:11) "Lazarus, onze vriend, is ingeslapen." (Joh.11:11)
Hoe ontroerend zijn die woorden! Hoe vol erbarmen!
Bij de gedachte aan het gevaar dat hun Meester zou lopen door naar Jeruzalem te gaan, hadden de discipelen bijna de getroffen familie in Bethanië vergeten. Maar Christus niet. De discipelen voelden zich terechtgewezen. Zij waren teleurgesteld geweest, omdat Christus niet vlugger op de boodschap ging. Zij waren in de verleiding gekomen, te denken dat Hij Lazarus en zijn zusters niet zo teder liefhad als zij vermoedden, anders zou Hij Zich toch haastig met de boodschapper terug naar Bethanië hebben begeven. Maar de woorden:"Lazarus, onze vriend, is ingeslapen" (Joh.11:11), maakten in hun geest de ware gevoelens wakker. Zij waren ervan overtuigd, dat Christus Zijn vrienden in hun beproeving niet had vergeten.
"De discipelen zeiden dan tot Hem: Here, als hij slaapt, zal hij herstellen. Doch Jezus had het bedoeld van zijn dood; zij echter meenden, dat Hij het van de rust van de slaap bedoelde." (Joh.11:12,13) Christus stelt de dood voor als een slaap voor Zijn gelovige kinderen. Hun leven is verborgen met Christus in God, en zij die sterven, zullen in Hem slapen, tot de laatste bazuin zal klinken.
"Toen zeide Jezus ronduit tot hen: Lazarus is gestorven, en het verblijdt Mij om u, dat Ik daar niet geweest ben, opdat gij tot geloof komt; maar laten wij tot hem gaan." (Joh.11:14,15) Thomas kon niets anders zien dan dat de dood Zijn Meester wachtte, als Hij naar Judea zou gaan; en hij zei tot de andere discipelen : "Laten wij ook gaan om met Hem te sterven." (Joh.11:16)
Hij kende de haat van de Joden tegen Christus. Het was hun bedoeling Zijn dood te bewerkstelligen, maar in deze bedoeling waren zij niet geslaagd, omdat er nog een gedeelte van de Hem toebedeelde tijd over was. Gedurende deze tijd werd Jezus door hemelse engelen bewaakt; en zelfs in het gebied van Judea, waar de rabbi's plannen beraamden, hoe ze Hem gevangen zouden kunnen nemen en ter dood brengen, kon Hem geen kwaad overkomen.
De discipelen verwonderden zich over de woorden van Christus, toen Hij zei: "Lazarus is gestorven, en het verblijdt Mij….. dat Ik daar niet geweest ben." (Joh.11:14,15)
Had de Heiland naar eigen keuze het huis van Zijn lijdende vrienden vermeden ? Ogenschijnlijk waren Maria en Martha en de stervende Lazarus aan hun lot overgelaten. Maar zij waren niet alleen. Christus zag alles wat er geschiedde, en na de dood van Lazarus werden de bedroefde zusters gesteund door Zijn genade. Jezus zag de smart in hun harten, terwijl hun broer worstelde met zijn sterke vijand, de dood. Hij voelde iedere hartewee toen Hij tot de discipelen zei: "Lazarus is gestorven." (Joh.11:14)
Maar Christus had niet alleen aan de geliefden in Bethanië te denken; Hij moest ook de opleiding van Zijn discipelen in gedachte houden. Zij zouden Zijn vertegenwoordigers in de wereld moeten zijn, opdat de zegen des Vaders zich over allen zou uitstrekken. Om hunnentwille stond Hij toe, dat Lazarus stierf. Indien Hij hem van zijn ziekte genezen en hem zijn gezondheid hergeven zou hebben, zou het wonder dat het duidelijkste bewijs van Zijn goddelijk karakter is, niet verricht zijn.
Indien Christus in de ziekenkamer was geweest, zou Lazarus niet zijn gestorven; want dan zou Satan geen macht over hem hebben gehad. De dood zou zijn pijl niet op Lazarus hebben gericht in de tegenwoordigheid van de Levengever. Daarom bleef Christus weg. Hij liet toe, dat de vijand zijn macht toonde en uitoefende, opdat Hij hem zou kunnen terugdrijven als overwonnen tegenstander. Hij stond toe, dat Lazarus onder de heerschappij van de dood kwam; en de bedroefde zusters zagen hoe hun broer in het graf werd gelegd.
Christus wist, dat wanneer zij zouden kijken naar het gelaat van hun gestorven broer, hun geloof in hun Verlosser zwaar op de proef zou worden gesteld. Maar Hij wist, dat door de strijd die zij nu doormaakten, hun geloof met veel grotere kracht zou gaan stralen. Hij onderging ieder gevoel van smart dat zij hadden te dragen. Hij had hen niet minder lief, omdat Hij vertoefde ; maar Hij wist dat voor hen, voor Lazarus, voor Hemzelf en voor Zijn discipelen een overwinning moest worden behaald.
"Om u", "opdat gij tot geloof komt." (Joh.11:15) Tot allen die zich uitstrekken om de leidende hand van God te gevoelen, is het ogenblik van de grootste ontmoediging de tijd waarop de goddelijke hulp het meest nabij is. Zij zullen met dankbaarheid terugzien op het donkerste gedeelte van hun weg.
"Dan weet de Here de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen." (2 Petr.2:9) Uit iedere verzoeking en uit iedere beproeving zal Hij hen met een vaster geloof en een rijkere ervaring te voorschijn brengen.
Met het uitstellen om tot Lazarus te komen, had Christus een genadige bedoeling voor hen die Hem niet hadden aangenomen. Hij vertoefde, opdat Hij door Lazarus uit de dood op te wekken, aan Zijn hardnekkige, ongelovige volk nog een bewijs zou geven, dat Hij inderdaad "de opstanding en het leven" (Joh.11:25) is.
Hij was er afkerig van om alle hoop voor het volk, de arme, dwalende schapen van het huis Israëls, op te geven. Hij was hevig ontroerd over hun onboetvaardigheid. In Zijn genade was het Zijn bedoeling, hun nog één bewijs te geven, dat Hij de Hersteller was, Degene Die alleen leven en onsterfelijkheid aan het licht kon brengen. Dit moest een bewijs zijn dat niet door de priesters verkeerd kon worden verklaard. Dit was de reden van Zijn toeven, vóórdat Hij naar Bethanië ging. Dit bekronende wonder, de opwekking van Lazarus, zou het zegel Gods op Zijn werk zetten en op Zijn aanspraak op goddelijkheid.
Op reis naar Bethanië verschafte Jezus, volgens Zijn gewoonte, de zieken en behoeftigen hulp. Toen Hij de stad bereikte, zond Hij een boodschapper naar de zusters met het bericht van Zijn aankomst. Christus ging niet onmiddellijk het huis binnen, maar bleef wachten op een rustige plaats langs de weg. Het groot, uiterlijk vertoon dat door de Joden in acht werd genomen bij de dood van vrienden of verwanten, was niet in harmonie met de geest van Christus. Hij hoorde het geluid van de klaagzangen van de gehuurde rouwklagers, en Hij wenste de zusters niet te ontmoeten in dit verwarde toneel.
Onder de rouwklagende vrienden waren verwanten van de familie, van wie sommigen hoge, verantwoordelijke posities bekleedden in Jeruzalem. Onder hen bevonden zich enkelen van de bitterste vijanden van Christus. Christus kende hun bedoelingen, en daarom maakte Hij Zich niet terstond bekend.
De boodschap werd zó stil aan Martha gegeven, dat de anderen in het vertrek het niet hoorden. Volkomen in beslag genomen door haar smart, hoorde Maria de woorden niet. Martha stond meteen op en ging naar buiten, haar Here tegemoet, maar Maria meende, dat zij naar de plaats ging waar Lazarus begraven lag, en zij bleef stil zitten met haar smart, zonder een kreet te uiten.
Martha haastte zich Jezus tegemoet, haar hart gejaagd door tegenstrijdige gevoelens.
Op Zijn gelaat, dat veel te kennen gaf, las zij dezelfde tederheid en liefde, die daar altijd waren geweest. Haar vertrouwen in Hem was niet gebroken, maar zij dacht aan haar zeer geliefde broer, die bij Jezus ook was bemind geweest. Terwijl de smart opwelde in haar hart, omdat Christus niet eerder was gekomen, maar terwijl er toch hoop in haar was, dat Hij zelf nu iets zou kunnen doen om hen te vertroosten, zei ze : "Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broer niet gestorven zijn." (Joh.11:21)
Steeds weer, te midden van het rumoer dat gemaakt werd door de rouwklagers, hadden de zusters deze woorden herhaald.
Met menselijk en goddelijk medelijden keek Jezus in haar bedroefd, door zorgen gekwelde gelaat. Martha had niet de bedoeling, het verleden op te halen; alles werd uitgedrukt door die aandoenlijke woorden: "Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn." (Joh.11:21) Maar terwijl ze keek in dat liefdevolle gelaat, voegde ze eraan toe: "Ook nu weet ik, dat God U geven zal al wat Gij van God begeert." (Joh.11:22)
Jezus moedigde haar geloof aan met de woorden: "Uw broeder zal opstaan." (Joh.11:23)
Zijn antwoord was niet bedoeld om hoop op te wekken op een onmiddellijke verandering. Hij droeg de gedachten van Martha uit boven een tijdelijk herstel van haar broer en richtte ze op een wederopstanding van de rechtvaardigen. Dit deed Hij, opdat zij in de opwekking 'van Lazarus een belofte zou zien voor de opstanding van alle rechtvaardige doden, en een verzekering dat deze zou worden bewerkt door de kracht van de Heiland.
Martha antwoordde: "Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage." (Joh.11:24)
Nog steeds trachtend haar geloof de juiste richting te geven, verklaarde Jezus: "Ik ben de opstanding en het leven." (Joh.11:25)
In Christus is het leven, oorspronkelijk echt, aan niets anders ontleend. "Wie de Zoon heeft, heeft het leven." (1 Joh.5:12) De goddelijkheid van Christus is voor de gelovige de zekerheid voor het eeuwige leven. "Wie in Mij gelooft", zei Jezus, "zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat?" (Joh.11:25,26)
Christus ziet hier vooruit op de tijd van Zijn tweede komst. Dan zullen de rechtvaardige doden onvergankelijk worden opgewekt en de levende rechtvaardigen zullen in de hemel worden opgenomen zonder de dood te zien. Het wonder dat Christus op het punt stond te verrichten, door Lazarus uit de dood op te wekken, zou de opwekking van al de rechtvaardige doden voorstellen. Door Zijn woord en Zijn werken verklaarde Hij, dat Hij de Bewerker van de opstanding was. Hij Die Zelf spoedig aan het kruis zou sterven, stond daar met de sleutels van de dood, een overwinnaar van het graf, en deed Zijn recht en macht om eeuwig leven te schenken, gelden.
Op de woorden van de Heiland: "Gelooft gij dat?" (Joh.11:26) antwoordde Martha : "Ja, Here, ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God, Die in de wereld komen zou." (Joh.11:27)
Zij begreep de woorden van Christus niet in hun volle betekenis, maar ze beleed haar geloof in Zijn goddelijkheid, en haar vertrouwen, dat Hij in staat was datgene te verrichten wat Hem welbehaaglijk was.
"En na deze woorden ging zij heen en riep haar zuster Maria in stilte en zeide: Daar is de Meester en Hij roept u." (Joh.11:28) Zij bracht haar boodschap zo zacht mogelijk over, want de priesters en oversten waren gereed om Jezus gevangen te nemen, wanneer de gelegenheid zich voordeed. De kreten van de rouwklagers verhinderden dat haar woorden werden gehoord.
Toen Maria de boodschap hoorde, stond ze haastig op, en met een verlangende uitdrukking op haar gelaat verliet ze het vertrek. In de mening dat zij naar het graf was gegaan om daar te wenen, volgden de rouwklagers haar. Toen zij op de plaats aankwam waar Jezus wachtte, knielde ze aan Zijn voeten en zeide met bevende lippen: "Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn." (Joh.11:32)
De kreten van de rouwklagers deden haar pijn; want zij verlangde naar een paar rustige woorden alleen met Jezus. Maar zij kende de naijver en jaloersheid die gekoesterd werden in de harten van sommigen der aanwezigen tegen Christus, en dit weerhield haar, haar smart ten volle tot uitdrukking te brengen.
"Jezus dan, als Hij haar zag wenen, en de Joden, die met haar kwamen, ook wenen, werd zeer bewogen in den geest, en ontroerde Zichzelven." (Joh.11:33 statenvertaling)
Hij doorzag de harten van allen die daar bijeen waren. Hij zag, dat bij velen datgene wat doorging voor een betoon van smart, slechts uiterlijke schijn was. Hij wist, dat sommigen uit het gezelschap, die nu gehuichelde smart toonden, eerlang de dood zouden beramen, niet alleen van de machtige wonderdoener, maar ook van hem die uit de dood zou worden opgewekt. Christus had hen kunnen ontdoen van hun mantel van voorgewende smart. Maar Hij bedwong Zijn rechtvaardige verontwaardiging. De woorden die Hij in alle waarheid had kunnen spreken, sprak Hij niet uit, terwille van de geliefde die in smart aan Zijn voeten knielde en die waarlijk in Hem geloofde.
"Waar hebt gij hem gelegd?" (Joh.11:34) vroeg Hij. "Zij zeiden tot Hem : Here, kom en zie." (Joh.11:34) Samen liepen ze naar het graf.
Het was een droevig schouwspel. Lazarus was zeer geliefd geweest, en Zijn zusters weenden om hem met een gebroken hart, terwijl degenen die zijn vrienden waren geweest, hun tranen vermengden met die van de diepbedroefde zusters. "Jezus weende" (Joh.11:35) bij het zien van dit menselijk leed en het feit, dat de getroffen vrienden konden treuren over de dode, terwijl de Heiland der wereld daarbij stond.
Hoewel Hij de Zoon van God was, had Hij nochtans de menselijke natuur aangenomen, en Hij werd bewogen door menselijke smart. Zijn teder, medelijdend hart wordt altijd tot medeleven gewekt door lijden. Hij weent met de wenenden, en verblijdt Zich met de blijden.
Maar het was niet alleen om Zijn menselijk medeleven met Maria en Martha dat Jezus weende. In Zijn tranen was een smart die zo hoog verheven is boven menselijke smart als de hemel hoger is dan de aarde. Christus weende niet om Lazarus, want Hij zou hem uit het graf roepen. Hij weende, omdat velen van hen die nu om Lazarus treurden, weldra de dood zouden beramen van Hem Die de opstanding en het leven is.
Maar hoe slecht waren de ongelovige Joden in staat Zijn tranen te verklaren! Sommigen die alleen maar de uiterlijke omstandigheden van het schouwspel dat voor Hem lag, konden zien als een oorzaak voor Zijn droefheid, zeiden zacht: "Zie, hoe lief Hij hem had!" (Joh.11:36)
Anderen, die trachtten het zaad van het ongeloof te zaaien in de harten van hen die aanwezig waren, zeiden spottend: "Had Hij Die de ogen van de blinde heeft geopend, niet kunnen maken, dat ook deze niet stierf?" (Joh.11:37) Indien het in de macht van Christus had gelegen om Lazarus te redden, waarom liet Hij dan toe, dat hij stierf?
Met een profetische blik zag Christus de vijandschap van de Farizeeën en Sadduceeën. Hij wist, dat zij reeds dachten over Zijn dood. Hij wist, dat sommigen van hen die ogenschijnlijk nu vol medeleven waren, spoedig voor zichzelf de deur der hoop en de poorten van de Stad Gods zouden sluiten. Spoedig zou er, door Zijn vernedering en kruisiging, een toneel plaatsgrijpen waarvan de verwoesting van Jeruzalem het gevolg zou zijn, en in die tijd zou niemand klaagliederen zingen om de doden. De vergelding die over Jeruzalem zou komen, stond Hem duidelijk voor ogen. Hij zag Jeruzalem ingesloten door de Romeinse legioenen. Hij wist, dat velen die nu om Lazarus weenden, zouden sterven bij het beleg van de stad, en in hun dood zou geen hoop zijn.
Het was niet alleen om datgene wat Hij voor Zich zag, dat Christus weende. Het gewicht van de smart van eeuwen drukte op Hem. Hij zag de verschrikkelijke gevolgen van de overtreding van Gods wet. Hij zag, dat in de geschiedenis van de wereld, te beginnen bij de dood van Abel, de strijd tussen goed en kwaad ononderbroken was geweest. Wanneer Hij neerzag op de jaren die komen zouden, zag Hij lijden en smart, tranen en dood, die het lot van de mensen zouden zijn. Zijn hart werd verscheurd door de pijn van het mensdom van alle eeuwen en in alle landen. De ellende van het zondige geslacht rustten zwaar op Zijn ziel, en de fontein van Zijn tranen brak open, terwijl Hij verlangde al hun lijden te verlichten.
"Jezus dan wederom in Zichzelven zeer bewogen zijnde, kwam tot het graf; en het was een spelonk, en een steen was daarop gelegd." (Joh.11:38 statenvert.)
Lazarus was neergelegd in een spelonk in een rots, en een zware steen was voor de opening geplaatst. "Neemt de steen weg!" (Joh.11:39) zei Christus.
In de mening, dat Hij alleen naar de dode wilde kijken, maakte Martha tegenwerpingen, zeggende dat het lichaam vier dagen geleden was begraven, en dat de ontbinding reeds een aanvang had genomen. Deze verklaring, die gegeven werd voordat Lazarus werd opgewekt, liet geen ruimte voor de vijanden van Christus, om te zeggen, dat er bedrog was gepleegd. In het verleden hadden de Farizeeën valse verklaringen in omloop gebracht betreffende de meest wonderlijke openbaringen van de kracht Gods. Toen Christus het dochtertje van Jaïrus had opgewekt, had Hij gezegd: "Het kind is niet gestorven, maar het slaapt." (Marc.5:39)
Daar zij slechts korte tijd ziek was geweest, en onmiddellijk na haar sterven was opgewekt, verklaarden de Farizeeën, dat het kind niet dood was geweest; dat Christus Zelf had gezegd, dat het slechts sliep. Zij hadden het willen doen voorkomen, alsof Christus geen zieken kon genezen, dat er bij Zijn wonderen bedrog te pas kwam. Maar in dit geval kon niemand ontkennen, dat Lazarus dood was. Wanneer de Here op het punt staat een werk te verrichten, brengt Satan er iemand toe om tegen te werken. "Neemt de steen weg!" (Joh.11:39) zei Christus. Tref, voor zover dit mogelijk is, voorbereidingen voor Mijn werk. Maar Martha's besliste en strevende geest deed zich gelden. Zij wilde niet, dat het in staat van ontbinding verkerende lichaam ten aanschouwen gebracht zou worden. Het menselijk hart is traag in het verstaan van de woorden van Christus, en het geloof van Martha had niet de volle betekenis van Zijn belofte begrepen.
Christus berispte Martha, maar Zijn woorden werden met de uiterste zachtmoedigheid gesproken. "Heb Ik u niet gezegd, dat gij, indien gij gelooft, de heerlijkheid Gods zien zult?" (Joh.11:40)
Waarom zou je twijfel hebben betreffende Mijn macht? Waarom zou je argumenten aanvoeren tegen Mijn eisen? Je hebt Mijn woord. Als je wilt geloven, zal je de heerlijkheid Gods zien. Natuurlijke onmogelijkheden kunnen het werk van de Almachtige niet verhinderen. Twijfelzucht en ongeloof duiden niet op nederigheid. Onvoorwaardelijk geloof in de woorden van Christus is ware nederigheid, ware zelfovergave.
"Neemt gij de steen weg!" (Joh.11:39) Christus had de steen kunnen gebieden zich te verwijderen, en de steen zou Zijn stem hebben gehoorzaamd. Hij had de engelen die aan Zijn zijde waren, bevel kunnen geven, dit te doen. Op Zijn bevel zouden onzichtbare handen de steen hebben verwijderd. Maar de steen moest door mensenhanden worden weggenomen. Zo wilde Christus aantonen, dat de mens moet samenwerken met God. Goddelijke kracht krijgt geen bevel om datgene te doen wat menselijke kracht kan doen. God handelt niet zonder de hulp van mensen. Hij geeft hun kracht en werkt met hen samen, wanneer zij de hun gegeven krachten en bekwaamheden gebruiken.
Aan het bevel wordt gevolg gegeven. De steen wordt afgewenteld. Alles wordt openlijk en weloverwogen gedaan. Aan allen wordt de kans gegeven te zien, dat hier geen bedrog wordt gepleegd. Daar ligt het lichaam van Lazarus in zijn rotsgraf, koud en stil in de dood. De kreten van de klaagzangers verstommen. Verbaasd en in afwachting staan de mensen rond het graf, wachtend om te zien wat gaat volgen.
Rustig staat Christus voor het graf. Een heilige ernst rust op allen die aanwezig zijn. Christus gaat dichter naar de grafkelder toe. Terwijl Hij Zijn ogen opslaat naar de hemel, zegt Hij: "Vader, Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt." (Joh.11:41 Eng. Vert.)
Niet lang vóór deze gebeurtenis hadden de vijanden van Christus Hem beschuldigd van godslastering, en hadden stenen opgenomen om naar Hem te werpen, omdat Hij beweerde de Zoon van God te zijn. Zij beschuldigden Hem ervan, dat Hij wonderen verrichtte door de kracht van Satan. Maar hier beweert Christus, dat God Zijn Vader is, en met een volmaakt vertrouwen verklaart Hij, dat Hij de Zoon van God is.
In alles wat Hij deed, werkte Christus samen met Zijn Vader. Steeds had Hij ervoor gezorgd, duidelijk te doen uitkomen, dat Hij niet in eigen kracht werkte ; door geloof en gebed verichtte Hij Zijn wonderen. Christus verlangde, dat allen Zijn verhouding tot Zijn Vader zouden kennen. "Vader", zei Hij, "Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt. Zelf wist Ik, dat Gij Mij altijd verhoort, maar ter wille van de schare die rondom Mij staat, heb Ik gesproken, opdat zij geloven dat Gij Mij gezonden hebt." (Joh.11:41,42)
Nu zouden de discipelen en het volk het meest overtuigende bewijs ontvangen omtrent de verhouding die er bestond tussen Christus en God. Er zou hun worden getoond, dat de bewering van Christus geen misleiding was.
"En na dit gezegd te hebben, riep Hij met luider stem: Lazarus, kom naar buiten!" (Joh.11:43) Zijn stem, helder en doordringend, dringt door in het oor van de dode. Terwijl Hij spreekt, flitst de goddelijkheid door het menselijke heen. Op Zijn gelaat, dat verlicht is door de heerlijkheid van God, zien de mensen de verzekering van Zijn kracht. Alle ogen zijn gericht op de opening van het graf. Alle oren zijn gespannen om het minste gerucht op te vangen. Met intense en pijnlijke belangstelling wachten allen op de toets van de goddelijkheid van Christus, het bewijs, dat Zijn bewering, de Zoon van God te zijn, moet waar maken of voor altijd de hoop zal blussen.
Er beweegt iets in het stille graf, en hij die dood was, staat aan de ingang van de grafstede. Zijn bewegingen worden gehinderd door de doodsklederen, waarin hij was neergelegd, en Christus zegt tot de verbaasde toeschouwers: "Maakt hem los en laat hem heengaan." (Joh.11:44)
Weer wordt hun getoond dat de mens vrijwillig met God moet samenwerken. De mens moet arbeiden voor de mens. Lazarus wordt ontbonden, en staat voor de schare, niet als iemand die uitgeteerd is door een ziekte, en zwak en wankel in de benen is, maar als een man in de bloei van zijn leven, als een man die op het hoogtepunt van zijn kracht is. Zijn ogen stralen van bevatting en liefde voor Zijn Heiland. Hij werpt zich in aanbidding aan de voeten van Jezus.
De toeschouwers zijn aanvankelijk sprakeloos van verbazing, dan volgt er een onbeschrijfelijk toneel van vreugde en dankbaarheid. De zusters ontvangen hun broer terug in het leven als een geschenk van God, en met tranen van vreugde brengen ze stamelend hun dank aan de Heiland onder woorden. Maar terwijl broeder, zusters en vrienden zich verheugen over deze hereniging, trekt Jezus Zich van het toneel terug. Wanneer zij omzien naar de Levengever, is Hij onvindbaar. ("Wens der eeuwen" - E.G.White)