57 "Eén ding ontbreekt u"

"En toen Hij op weg ging, liep iemand op Hem toe, viel op de knieën en vroeg Hem: “Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?” (Marc.10:17)
De jonge man die deze vraag stelde, was een overste. Hij had grote bezittingen en bekleedde een verantwoordelijke positie. Hij zag de liefde die Christus openbaarde aan de kinderen die tot Hem gebracht werden; hij zag op welk een tedere wijze Hij hen ontving en hen in Zijn armen nam, en in zijn hart ontbrandde liefde voor de Heiland. Hij gevoelde een verlangen om Zijn discipel te zijn. Hij was zó diep bewogen, dat hij, toen Christus Zijn weg vervolgde, Hem nasnelde en, terwijl hij aan Zijn voeten knielde, oprecht en ernstig de vraag, zo belangrijk voor zijn ziel en voor de ziel van iedere mens, stelde: "Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beerven ?" (Marc.10:17)

"Waarom noemt gij Mij goed?" zei Christus, "niemand is goed dan God alleen." (Marc.10:18) Jezus wilde de oprechtheid van de overste op de proef stellen, en wilde van hem weten, in welk opzicht hij Hem goed vond. Besefte hij, dat Degene tot Wie hij sprak, de Zoon van God was ? Wat was het ware gevoelen van zijn hart?
Deze hooggeplaatste had een hoge dunk van zijn eigen gerechtigheid. Hij veronderstelde werkelijk niet, dat hij in enig opzicht in gebreke was gebleven, maar toch was hij niet volkomen tevreden. Hij gevoelde de behoefte aan iets dat hij niet bezat. Kon Jezus hem niet zegenen, zoals Hij de kleine kinderen had gezegend, en zo de behoefte van zijn ziel ver­vullen?

In antwoord op deze vraag vertelde Jezus hem, dat, wilde hij het eeuwige leven verkrijgen, gehoorzaamheid aan de geboden van God nood­zakelijk was; en Hij noemde verscheidene geboden die de plicht van de mens tegenover zijn naaste omschrijven. Het antwoord van de overste was positief: "Dat alles heb ik in acht genomen van mijn jeugd af" (Marc.10:20); waarin schiet ik nog te kort?" (Matth.19:20)



Christus keek de jonge man in het gelaat, alsof Hij zijn leven peilde en zijn karakter doorzocht. Hij had hem lief en Hij verlangde zeer hem die vrede en genade en vreugde te schenken, die zijn karakter wezenlijk zou veranderen. "Eén ding ontbreekt u", zei Hij ; "ga heen, verkoop alles wat gij hebt en geef het aan de armen, en gij zult een schat hebben in de hemel. En kom huiswaarts, neem het kruis op en volg Mij." (Marc.10:21 Statenvert.)
Christus voelde Zich tot deze jongeman aangetrokken. Hij wist, dat hij oprecht was in zijn verklaring: "Dat alles heb ik van jongsaf in acht ge­nomen." (Luc.18:21)

De Verlosser verlangde in hem dat onderscheidingsvermogen te scheppen wat hem in staat zou stellen de noodzaak te zien van toewijding des harten en christelijke goedheid. Hij verlangde in hem een nederig en berouwvol hart te zien, dat zich bewust was van de verhevenste liefde die wij God moeten geven, en dat zijn gebreken verborg in de volmaaktheid van Christus.

Jezus zag in deze overste juist de hulp die Hij nodig had, indien de jongeman met Hem wilde samenwerken in het werk des behouds. Indien hij zich onder de leiding van Christus wilde stellen, zou hij een macht ten goede zijn. In opmerkelijke mate zou de overste Christus hebben kun­nen vertegenwoordigen; immers hij bezat geschikte eigenschappen, die, indien hij met de Heiland verbonden werd, hem in staat zouden stellen een kracht Gods onder de mensen te worden.
Christus, Die zijn karakter doorgrondde, had hem lief. Liefde voor Christus ontwaakte in het hart van de overste; want liefde verwekt liefde. Jezus wilde hem gaarne zien als Zijn medewerker. Hij verlangde hem aan Zichzelf gelijk te maken, een spiegel waarin het beeld Gods zou worden weerkaatst. Hij verlangde de uitnemendheid van zijn karakter te ontwikkelen, en het te heiligen voor de dienst van de Meester. Indien de overste zich toen aan Christus zou hebben gegeven, zou hij in de atmosfeer van Zijn tegenwoordigheid zijn gegroeid. Indien hij deze keus had gedaan, hoe anders zou dan zijn toe­komst zijn geweest!

"Eén ding ontbreekt u" (Marc.10:21), zei Jezus. "Indien gij volmaakt wilt zijn, ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemelen hebben, en kom hier, volg Mij." (Matth.19:21)
Christus kende het hart van de overste. Slechts één ding ontbrak hem, maar dat was een uiterst belangrijk grondbeginsel. Hij had behoefte aan de liefde Gods in zijn ziel. Dit gebrek zou, indien er niet in werd voorzien, noodlottig voor hem blijken te zijn; zijn gehele natuur zou erdoor worden verdorven. Door daaraan toe te geven, zou zijn zelfzucht toenemen. Om de liefde van God te kunnen ontvangen, moest zijn ontzettende zelfingenomenheid worden prijsgegeven.

Christus stelde deze man op de proef. Hij deed een beroep op hem om te kiezen tussen de hemelse schat en wereldse grootheid. De hemelse schat was hem verzekerd, wanneer hij Christus wilde volgen. Maar zijn eigen ik moest zich overgeven; zijn wil moest onder de heerschappij van Christus worden geplaatst. De ware heiligheid van God werd aan de jonge overste aangeboden. Hij had het voorrecht een zoon van God te worden, en een medeërfgenaam met Christus van de hemelse schat. Maar hij moest het kruis opnemen, en de Heiland volgen op het pad der zelfver­loochening.
De woorden van Christus tot de overste waren wel de uitnodiging: "Kiest dan heden wie gij dienen zult." (Joz.24:15)

De keuze werd aan hem over­gelaten. Jezus haakte naar zijn bekering. Hij had hem de zieke plek in zijn karakter aangetoond, en met welk een innige belangstelling zag Hij uit naar de beslissing, terwijl de jongeman de vraag overwoog! Indien hij zou besluiten Christus te volgen, moest hij in alles Zijn woorden ge­hoorzamen. Hij zou zich van zijn eerzuchtige plannen moeten afwenden. Met welk een ernstig, angstig verlangen, met welk een zielehonger zag de Heiland de jongeman aan, hopend dat hij aan de uitnodiging van de Geest van God gehoor zou geven!

Christus stelde de enige voorwaarde die de overste in een zodanige positie zou brengen, dat hij een christelijk karakter zou kunnen vervol­maken. Zijn woorden waren woorden van wijsheid, hoewel ze streng en veeleisend schenen. In het aannemen en gehoorzamen hiervan lag voor de overste de enige hoop op redding. Zijn verheven positie en zijn be­zittingen oefenden op zijn karakter een haast onmerkbare invloed ten kwade uit. Als hij deze zou blijven koesteren, zouden ze zijn genegenheid tot God verdringen. Weinig of veel van God terughouden betekende voor hem datgene vasthouden wat zijn zedelijke kracht en werkzaamheid zou verminderen; want indien de dingen van deze wereld worden ge­koesterd, hoe onzeker en onwaardig ze ook mogen zijn, ze gaan ons geheel in beslag nemen.

De overste onderkende snel wat de woorden van Christus inhielden, en hij werd bedroefd. Indien hij de waarde van de aangeboden gave had beseft, zou hij zich schielijk hebben geschaard onder de volgelingen van Christus. Hij was een lid van de geëerbiedigde raad der Joden, en Satan verleidde hem met vleiende vooruitzichten voor de toekomst. Hij wilde de hemelse schat hebben, maar hij wenste ook de tijdelijke voordelen die zijn rijkdommen hem zouden brengen. Het speet hem, dat dergelijke voorwaarden bestonden ; hij wenste het eeuwige leven, maar hij was niet bereid het offer te brengen. De prijs van het eeuwige leven scheen te hoog, en hij ging bedroefd heen, "want hij bezat vele goederen." (Matth.19:22)

Zijn bewering, dat hij de wet van God had gehouden, was een mislei­ding. Hij liet blijken, dat rijkdommen zijn afgod waren. Hij kon de ge­boden van God niet bewaren, terwijl de wereld de eerste plaats in zijn genegenheid innam. Hij had de gaven van God meer lief dan de Gever.
Christus had de jongeman gemeenschap met Hemzelf aangeboden. "Volg Mij" (Matth.19:21), zei Hij.
Maar de Heiland betekende niet zoveel voor hem als zijn eigen naam onder de mensen, of zijn bezittingen. Zijn aardse schat, die zichtbaar was, op te geven voor de hemelse schat, die onzichtbaar was, was een te groot risico. Hij weigerde het aanbod van het eeuwige leven, en ging weg, en nadien zou de wereld altijd door hem worden gediend. Duizenden maken deze beproeving door, en wegen Christus af tegen de wereld; en velen kiezen de wereld. Evenals de jonge overste wenden zij zich van de Heiland af, terwijl ze in hun hart zeggen: Ik wil deze man niet als mijn Leidsman hebben.

Christus' bemoeienis met de jongeman wordt voorgesteld als een aanschouwelijke les. God heeft ons een gedragsregel gegeven, die ieder van Zijn dienstknechten moet volgen. Het is gehoorzaamheid aan Zijn wet, niet louter een wettelijke gehoorzaamheid, maar een gehoorzaamheid die in het leven doordringt en in het karakter aangetoond wordt. God heeft Zijn eigen maatstaf van karakter gesteld voor allen die onderdanen willen worden van Zijn koninkrijk. Alleen zij die medearbeiders met Christus willen worden, alleen zij die willen zeggen: Here, alles wat ik heb en alles wat ik ben, behoort U toe, zullen als zonen en dochters van God worden erkend.

Allen moeten overwegen wat het betekent, de hemel te verlangen, en zich nochtans af te wenden vanwege de voorwaarden die worden gesteld. Bedenk wat het betekent "Neen" te zeggen tegen Chris­tus. De overste zei: Neen, ik kan U niet alles geven. Zeggen wij het­zelfde? De Heiland doet het aanbod, het werk dat God ons te doen heeft gegeven, met ons te delen. Hij doet het aanbod de middelen die God ons heeft gegeven, te gebruiken om Zijn werk vooruit te brengen in de wereld. Alleen op deze wijze kan Hij ons redden.

De bezittingen van de overste waren hem toevertrouwd, opdat hij zou bewijzen, dat hij een getrouwe rentmeester was; hij moest deze goederen uitdelen ten zegen van hen die in behoeftige omstandigheden verkeerden. Zo vertrouwt God ook nu mensen middelen, talenten en gelegenheden toe, opdat ze Zijn vertegenwoordigers zullen zijn bij het helpen van de armen en lijdenden. Hij die de hem toevertrouwde gaven gebruikt zoals God het bedoelt, wordt een medearbeider van de Heiland. Hij wint zielen voor Christus, omdat hij Diens karakter vertegenwoordigt.

Voor hen die evenals de jonge overste, hoge vertrouwensposities bekleden en grote bezittingen hebben, schijnt het misschien een te groot offer om alles op te geven ten einde Christus te volgen. Maar dit is de regel waaraan allen die Zijn discipelen willen worden, zich hebben te houden. Geen enkel gebrek aan gehoorzaamheid kan aanvaard worden. Zelfovergave is de inhoud van de predikingen van Christus. Dikwijls wordt dit voorgesteld en voorgeschreven in een taal die gebiedend schijnt te zijn, omdat er geen andere manier is om mensen te redden dan om die dingen af te snijden, die, wanneer ze onderhouden worden, het gehele wezen zullen neerhalen.

Wanneer de volgelingen van Christus aan de Here het Zijne terug­geven, verzamelen zij zich een schat die hun gegeven zal worden, wanneer zij de woorden zullen horen: "Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf;….. ga in tot het feest van uw Heer." (Matth.25:23) "Die, om de vreugde welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods." (Hebr.12:2)
De vreugde, zielen verlost te zien, zielen voor eeuwig gered te zien, is de beloning van allen die hun voeten plaatsen in de voetsporen van Hem Die zei: "Volg Mij." (Matth.19:21)