44 Het ware teken
"En toen Hij weder uit het gebied van Tyrus vertrokken was, kwam Hij door Sidon naar de zee van Galilea, midden in het gebied van Decapolis." (Marc.7:31)
In het gebied van Decapolis waren de bezetenen van Gergesa genezen. Hier hadden de mensen, verontrust door het omkomen van de zwijnen, bij Jezus erop aangedrongen, dat Hij hen zou verlaten. Maar zij hadden geluisterd naar de boodschappers die Hij achtergelaten had, en er ontstond bij hen een verlangen om Hem te zien. Toen Hij weer in dat gebied kwam, verzamelde zich een menigte rondom Hem, en een dove, stamelende man werd tot Hem gebracht. Jezus genas niet, zoals Zijn gewoonte was, de man alleen door een woord. Hij nam hem terzijde, buiten de schare, stak Zijn vingers in zijn oren, en raakte zijn tong aan ; terwijl Hij opzag naar de hemel, zuchtte Hij bij de gedachte aan de oren die niet geopend zouden worden voor de waarheid, aan de tongen die weigerden hun Verlosser te erkennen. Op het woord : "Word geopend" (Marc.7:34), werd het spraakvermogen van de man hersteld, en zonder acht te slaan op het gebod om het aan niemand te vertellen, verbreidde hij het verhaal van zijn genezing wijd en zijd.
Jezus ging een berg op, en daar zwermde de menigte tot Hem, met hun zieken en verlamden, en zij legden ze aan Zijn voeten. Hij genas hen allen; en de mensen, hoewel zij heidenen waren, verheerlijkten de God van Israël.
Gedurende drie dagen stroomden ze naar de Heiland toe, sliepen 's nachts in de open lucht, en gedurende de dag verdrongen ze zich vol verlangen om de woorden van Christus te horen en Zijn werken te zien. Aan het einde van de drie dagen was hun voedsel op. Jezus wilde hen niet hongerig wegzenden, en Hij deed een beroep op Zijn discipelen om hun voedsel te geven. Weer toonden de discipelen hun ongeloof. Te Bethsaïda hadden ze gezien hoe, met de zegen van Christus, hun kleine voorraad voldoende was geweest om de menigte te spijzigen ; toch brachten ze nu niet, waar ze hadden moeten vertrouwen op Zijn macht om het te vermenigvuldigen voor de hongerige scharen, alles wat ze bezaten naar voren. Bovendien waren de mensen, die in Bethsaïda gespijzigd waren, Joden; dit waren ongelovigen en heidenen.
Het Joodse vooroordeel was nog sterk in het hart van de discipelen, en zij antwoordden Jezus: "Vanwaar zal iemand dezen hier in een eenzame streek met broden kunnen verzadigen?" (Marc.8:4)
Maar gehoorzaam aan Zijn woord brachten ze Hem wat ze bezaten - zeven broden en twee vissen. De schare werd gespijzigd, en er bleven zeven grote manden met brokken over. Vierduizend mannen, buiten de vrouwen en kinderen, werden op deze wijze verkwikt, en Jezus zond hen weg met blijde en dankbare harten.
Toen nam Hij met Zijn discipelen een schip en stak het meer over naar Magdala, aan de zuidzijde van de vlakte van Gennesareth. Op de grens van Tyrus en Sidon was Zijn geest verkwikt door het gelovig vertrouwen van de Syro-Phoenicische vrouw.
De heidense bevolking van Decapolis had Hem met blijdschap ontvangen. Maar nu Hij weer aan land ging in Galilea, waar Zijn macht op de meest treffende wijze was geopenbaard, waar de meeste van Zijn wonderwerken verricht waren en waar Hij had geleerd, werd Hij begroet met verachtend ongeloof.
Bij een groepje vertegenwoordigers van de Farizeeën hadden zich vertegenwoordigers van de rijke, deftige Sadduceeën aangesloten, de partij van de priesters, de sceptici en aristocraten van het volk. Deze twee sekten hadden in bittere vijandschap geleefd. De Sadduceeën streefden naar de gunst van de heersende macht ten einde hun eigen positie en gezag te handhaven.
De Farizeeën daarentegen voedden de haat van het volk tegen de Romeinen, en zij verlangden naar het ogenblik dat zij het juk van de overwinnaar zouden kunnen afwerpen. Maar Farizeeën en Sadduceeën verbonden zich nu tegen Christus. Soort zoekt soort, en het kwade, waar dat ook woont, sluit steeds een verbond met het kwade om het goede te gronde te richten.
Nu kwamen de Farizeeën en de Sadduceeën tot Christus, en vroegen om een teken van de hemel. Toen in de dagen van Jozua Israël uitging om tegen de Kanaanieten te strijden bij Beth-Horon, had de zon op het bevel van de aanvoerder stilgestaan, totdat de overwinning was behaald ; en vele dergelijke wonderen waren in hun geschiedenis voorgekomen. Een dergelijk teken verlangden ze van Jezus. Maar deze tekenen waren niet datgene wat de Joden nodig hadden. Een zuiver uiterlijk bewijs kon voor hen van geen voordeel zijn. Wat zij nodig hadden, was geen verstandelijke verlichting, maar een geestelijke vernieuwing.
Jezus zei : "Het aanzien van de lucht weet gij te onderscheiden", - door de lucht te bestuderen konden zij het weer voorspellen - "maar kunt gij het de tekenen der tijden niet?" (Marc.16:3) De woorden van Christus Zelf, gesproken met de kracht van de Heilige Geest, Die hen overtuigde van zonde, waren het teken dat God tot hun redding gegeven had. En rechtstreeks van de hemel waren tekenen gegeven om te getuigen van de zending van Christus. Het lied van de engelen tot de herders, de ster die de Wijzen geleid had, de duif en de stem van de hemel bij Zijn doop, waren getuigenissen voor Hem.
"En Hij, diep zuchtend in Zijn geest, zei: Waartoe begeert dit geslacht een teken?" (Marc.8:12)
"Het zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona." (Matth.12:39)
Zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de vis was, zo zou Christus dezelfde tijd in "het hart der aarde zijn." (Matth.12:40)
En zoals de prediking van Jona een teken was voor de Ninevieten, zo was de prediking van Christus een teken voor de mensen in Zijn tijd. Maar welk een tegenstelling hoe het woord ontvangen werd! De mensen van de grote heidense stad beefden, toen zij de waarschuwing van God hoorden. Koningen en edelen vernederden zich; de hooggeplaatsten en de nederigen riepen samen tot de God des hemels, en Hij schonk hun Zijn genade. "De mannen van Ninevé zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht", had Christus gezegd, "en het veroordelen ; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona, en zie, meer, dan Jona is hier." (Matth.12:41)
Ieder wonder dat Christus verrichtte, was een teken van Zijn goddelijkheid. Hij deed juist dat werk wat voorzegd was aangaande de Messias; maar voor de Farizeeën waren deze genadewerken bepaald een ergernis. De Joodse leiders keken met harteloze onverschilligheid naar het lijden der mensheid. In vele gevallen, waren hun zelfzucht en onderdrukking de oorzaak geweest van het lijden dat door Christus verlicht werd. Op deze wijze werden Zijn wonderen hen tot een berisping.
Datgene wat de Joden ertoe bracht het werk van de Heiland te verwerpen, was het hoogste getuigenis van Zijn goddelijk karakter. De grootste betekenis van Zijn wonderen zien we in het feit, dat zij tot zegen waren voor het mensdom. Het hoogste bewijs, dat Hij van God kwam, is dat Zijn leven het karakter van God openbaarde. Hij deed de werken van God en sprak de woorden van God. Zulk een leven is het grootste van alle wonderen.
Wanneer de boodschap der waarheid in onze dagen wordt gebracht, zijn er velen die, gelijk de Joden, uitroepen: Geef ons een teken, doe voor ons een wonder.
Christus verrichtte geen wonder toen de Farizeeën Hem daarom vroegen. Hij verrichtte geen wonder in de woestijn als antwoord op de verdachtmakingen van Satan. Hij geeft ons niet de macht om onszelf te rechtvaardigen of te voldoen aan de eisen van ongeloof en trots. Maar het evangelie bezit zeker een teken van zijn goddelijke oorsprong.
Is het niet een wonder dat wij vrij kunnen worden van de slavernij van Satan? Vijandschap tegen Satan is niet natuurlijk aan het hart van de mens; die wordt daarin gelegd door de genade van God. Wanneer iemand die werd beheerst door een halsstarrige, weerspannige wil, wordt bevrijd en zich volkomen overgeeft aan de macht van Gods hemelse vertegenwoordigers, is er een wonder gewrocht; zo is het ook, wanneer iemand vreselijk misleid was en ertoe komt om de zuivere waarheid te begrijpen.
Iedere keer dat een ziel wordt bekeerd en leert God lief te hebben en Zijn geboden te bewaren, wordt de belofte van God vervuld: "Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste." (Ez.36:36)
De verandering in de harten van mensen, de hervorming van menselijke karakters, is een wonder dat de altijd levende Heiland, Die werkt voor de redding van zielen, openbaart.
Een waarachtig leven in Christus is een groot wonder. In de prediking van het Woord van God is de tegenwoordigheid van de Heilige Geest het teken dat nu en altijd openbaar moet zijn om het Woord te maken tot een wederbarende kracht voor hen die het horen. Dit is Gods getuigenis voor de wereld van de goddelijke zending van Zijn Zoon.
Zij die een teken van Jezus verlangden, hadden hun harten zó verhard in ongeloof, dat zij in Zijn karakter het beeld van God niet onderscheidden. Zij wilden niet zien, dat Zijn zending een vervulling van de Schriften was.
In de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus zei Jezus tot de Farizeeën : "Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen." (Luc.16:31) Geen enkel teken dat gegeven zou kunnen worden in de hemel of op aarde, zou hen nog kunnen helpen.
Jezus zuchtte "diep in Zijn geest" (Marc.8:12), en terwijl Hij Zich afwendde van de groep vitters, ging Hij met Zijn discipelen weer in het schip. In bedroefd stilzwijgen staken ze weer het meer over. Zij keerden evenwel niet terug naar de plaats die zij verlaten hadden, maar zetten koers naar Bethsaida, dichtbij de plaats waar de vijfduizend gespijzigd waren. Toen ze de overzijde bereikt hadden, zei Jezus : "Ziet toe en wacht u voor de zuurdesem der Farizeeën en Sadduceeën".12 De Joden waren sinds de dagen van Mozes gewend geweest om in de tijd van het Pascha het zuurdesem uit hun huizen te verwijderen, en zo hadden zij geleerd het te beschouwen als een symbool van de zonde. Toch begrepen de discipelen Jezus niet. Bij hun plotseling vertrek uit Magdala hadden ze vergeten brood mee te nemen, en ze hadden slechts één brood bij zich. Zij meenden te begrijpen, dat Christus hierop doelde, en hen waarschuwde geen brood te kopen van een Farizeeër of Sadduceeër.
Hun gebrek aan geloof en geestelijk inzicht had hen vaak geleid tot een soortgelijke misvatting van Zijn woorden. Nu berispte Jezus hen, omdat zij dachten dat Hij, Die duizenden had gespijzigd met een paar gerstebroden en vissen, met de plechtige waarschuwing zou hebben kunnen doelen op stoffelijk voedsel alleen. Er bestond gevaar dat de sluwe redenering van de Farizeeën en de Sadduceeën Zijn discipelen zou doordringen van ongeloof, en hen ertoe zou brengen lichtvaardig te denken over de werken van Christus.
De discipelen waren geneigd te denken dat hun Meester had moeten voldoen aan het verzoek om een teken aan de hemel. Zij geloofden, dat Hij volkomen in staat was om dat te doen, en dat een dergelijk teken Zijn vijanden tot zwijgen zou brengen. Zij zagen niet de onoprechtheid van de vitters.
Maanden later, "toen intussen duizenden mensen waren bijeengekomen, zodat zij elkander verdrongen" (Luc.12:1), herhaalde Jezus dezelfde les. "Hij begon te spreken, in de eerste plaats tot Zijn discipelen: Wacht u voor de zuurdesem, dat is de huichelarij, der Farizeeën." (Luc.12:1)
De zuurdesem die in het meel wordt gedaan, werkt onopgemerkt, en verandert de gehele massa naar zijn eigen natuur. Wanneer zo de huichelarij wordt toegestaan in het hart verblijf te houden, doordringt ze het karakter en het leven. Een treffend voorbeeld van de huichelarij van de Farizeeën: Christus had reeds een berisping gegeven in het veroordelen van het gebruik van het "korban", waardoor het verwaarlozen van de kinderplicht verborgen werd onder een valse schijn van vrijgevigheid jegens de tempel.
De schriftgeleerden en Farizeeën brachten op bedekte wijze bedrieglijke beginselen naar voren. Zij verborgen de ware strekking van hun leerstellingen, en benutten elke gelegenheid om ze listig in de geest van hun toehoorders in te prenten. Wanneer deze valse beginselen eenmaal aangenomen waren, werkten ze als zuurdesem in het meel, doordat ze het karakter doordrenkten en vervormden. Juist deze bedrieglijke leer maakte het voor de mensen zo moeilijk om de woorden van Christus aan te nemen.
Dezelfde invloeden werken ook nu door degenen die trachten de wet van God zó te verklaren, dat zij in overeenstemming is met hun praktijken. Deze groep mensen valt de wet niet openlijk aan, maar brengt bespiegelende theorieën naar voren die de beginselen der wet ondermijnen. Zij verklaren de wet op zulk een wijze, dat zij haar kracht vernietigen.
De huichelarij van de Farizeeën was het resultaat van zelfzucht. Zelfverheerlijking was het doel van hun leven. Dit bracht hen ertoe de Schriften te verdraaien en verkeerd toe te passen, en dit maakte hen blind voor het doel van Christus' opdracht. Zelfs de discipelen van Christus verkeerden in het gevaar dit sluwe kwaad te koesteren. Zij die zich rekenden onder de volgelingen van Jezus, maar die niet alles verlaten hadden om Zijn discipelen te worden, werden in hoge mate beïnvloed door de redenering van de Farizeeën. Zij wankelden dikwijls tussen geloof en ongeloof, en zij zagen niet de schatten van wijsheid die in Christus verborgen waren.
Zelfs de discipelen, hoewel ze voor het oog alles verlaten hadden om Jezus' wille, hadden in de grond van hun hart niet opgehouden grote dingen voor zichzelf te zoeken. Deze geest veroorzaakte de strijd over de vraag wie van hen de voornaamste zou zijn. En dit kwam tussen hen en Christus te staan, en maakte dat zij zo weinig medegevoel hadden voor Zijn zelfopofferende taak, en zo moeilijk het geheimenis der verlossing konden begrijpen. Zoals de zuurdesem, wanneer men die toestaat zijn werk te volbrengen, bederf en rotting zal veroorzaken, zo bewerkt de zelfzuchtige geest, indien deze gekoesterd wordt, de verontreiniging en ondergang van de ziel. Hoe wijdverbreid onder de volgelingen van onze Here is heden ten dage, evenals het was in de dagen van ouds, deze listige bedrieglijke zonde!
Hoe vaak wordt niet onze dienst voor Christus, onze omgang met elkander geschonden door een geheim verlangen tot zelfverheffing!
Hoe dichtbij is steeds de gedachte, zichzelf geluk te wensen, en het verlangen naar goedkeuring van mensen.
Het is eigenliefde, het verlangen naar een gemakkelijker weg dan God heeft aangewezen, dat leidt tot het stellen van menselijke theorieën en overleveringen in de plaats van de goddelijke voorschriften. Tot Zijn eigen discipelen worden de waarschuwingswoorden van Christus gesproken: "Ziet toe, en wacht u voor de zuurdesem der Farizeeën.” (Matth.16:6)
De godsdienst van Christus is de oprechtheid zelf. IJver voor Gods heerlijkheid is de drijfkracht, die ons ingegeven wordt door de Heilige Geest; en alleen de krachtige werking van de Geest kan deze drijfveer in ons hart leggen. Alleen de kracht van God kan zelfzucht en de huichelarij uitbannen. Deze verandering is het kenteken dat Hij in ons werkt. Wanneer het geloof dat wij aannemen, zelfzucht en schijn vernietigt, wanneer het ons ertoe brengt Gods eer te zoeken en niet die van onszelf, dan kunnen wij weten dat dit het juiste geloof is. "Vader, verheerlijk Uw naam!" (Joh.12:28), was de hoofdsom in het leven van Christus, en indien wij Hem volgen, zal het de hoofdsom zijn in ons leven. Hij vraagt van ons "zo te wandelen als Hij gewandeld heeft" (1 Joh.2:6); en "hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen : indien wij Zijn geboden bewaren." (1 Joh.2:3) (Wens der eeuwen)