27 Efeze
Terwijl Apollos te Corinthe predikte, verwezenlijkte Paulus zijn belofte om naar Efeze terug te keren. Hij had een kort bezoek aan Jeruzalem gebracht, en had enige tijd te Antiochië, de plaats van zijn vroegere werkzaamheden, doorgebracht. Vandaar reisde hij door Klein-Azië, “door het land van Galatië en Phrygië" (Hand. 18 : 23), en bezocht de door hem gestichte gemeenten, en versterkte de broeders in het geloof. In de tijd der apostelen stond het westelijk deel van Klein-Azië bekend als de Romeinse provincie Asia. De hoofdstad Efeze was een groot handelscentrum. De haven lag vol schepen, en in de straten verdrongen zich mensen uit alle landen. Evenals Corinthe was ook deze plaats een veelbelovend zendingsterrein.
De Joden die destijds over alle beschaafde landen verstrooid waren, verwachtten algemeen de komst van de Messias. Toen Johannes de Doper predikte, waren velen, tijdens hun bezoek aan Jeruzalem ter gelegenheid van de jaarlijkse feesten, naar de oevers van de Jordaan gegaan om hem te beluisteren. Hier hadden zij Jezus als de Beloofde horen verkondigen, en zij hadden de boodschap naar alle delen van de wereld uitgedragen. Op deze wijze had de Voorzienigheid de weg voor het werk van de apostelen voorbereid.
Bij zijn aankomst te Efeze vond Paulus twaalf broeders, die evenals Apollos discipelen van Johannes de Doper waren geweest, en die evenals hij enige kennis van de zending van Christus hadden verkregen. Zij bezaten niet de bekwaamheid van Apollos, maar met dezelfde oprechtheid en hetzelfde geloof zochten zij de verkregen kennis naar alle richtingen te verspreiden.
Deze broeders wisten niets van de komst van de Heilige Geest. Toen hun door Paulus werd gevraagd of ze de Heilige Geest hadden ontvangen, antwoordden zij: “Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest is". „Waarin zijt gij dan gedoopt?" informeerde Paulus. Zij zeiden: „In de doop van Johannes".
Toen legde de apostel hun de grote waarheden voor, die het fundament zijn van de christelijke hoop. Hij vertelde hun van het leven van Christus op aarde, en van Zijn wrede en schandelijke dood. Hij verhaalde hun hoe de Heer des levens de banden van de dood had verbroken, en triomferend over de dood was opgestaan. Hij herhaalde de opdracht van de Verlosser aan Zijn discipelen „Mij is gegeven alle macht in de hemel en op [de] aarde. Gaat dan henen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vader en des Zoons en des Heiligen Geestes.” (Matth.28:18,19)
Hij vertelde hun eveneens van Christus' belofte om de Trooster te zenden, door wiens kracht machtige tekenen en wonderen zouden worden teweeggebracht, en hij beschreef hoe glorierijk deze belofte op de Pinksterdag in vervulling was gegaan.
Met grote belangstelling en dankbaarheid, met vreugdevolle bewondering, luisterden de broeders naar Paulus' woorden. In geloof aanvaardden zij de waarheid van Christus' zoenoffer, en namen Hem als hun Verlosser aan. Daarna werden zij gedoopt in de naam van Jezus. En toen Paulus “hun de handen oplegde", ontvingen zij ook de doop van de Heilige Geest, die hen in staat stelde de talen van andere volken te spreken en te profeteren. Aldus werden ze bekwaam gemaakt om als zendelingen in Efeze en omgeving te arbeiden, en uit te gaan om het evangelie in Klein-Azië te verkondigen.
De geestelijke belevenis die deze mannen in staat stelde om als arbeiders in het oogstveld uit te gaan, ontvingen zij omdat zij nederig waren en bereid waren om iets aan te nemen. Hun voorbeeld biedt de christenen een les van grote waarde.
Velen maken in het godsdienstige leven maar weinig vooruitgang, omdat zij te ingenomen zijn met zichzelf om de plaats van leerlingen in te nemen. Zij zijn tevreden met een oppervlakkige kennis van Gods Woord. Zij wensen hun geloof of gewoonten niet te veranderen, en doen dan ook geen pogingen om meer licht te verkrijgen. Indien de volgelingen van Christus slechts ernstige zoekers naar wijsheid waren, zouden ze geleid worden in kostelijke gebieden van waarheid die tot nu toe voor hen geheel onbekend zijn. Hij die zich geheel aan God wil overgeven, zal door de goddelijke hand worden geleid. Hij mag misschien onaanzienlijk en ogenschijnlijk onbegaafd zijn, maar indien hij met een liefhebbend hart vol vertrouwen iedere aanwijzing van Gods wil gehoorzaam opvolgt, zullen zijn krachten gereinigd, veredeld en gestaald worden, en zullen zijn bekwaamheden zich vermeerderen. Als hij de lessen van hemelse wijsheid waardeert, zal hem een heilige opdracht worden toevertrouwd.
Hij zal in staat gesteld worden zijn leven tot Gods eer en tot zegen van de wereld in te zetten. „Het openen van Uw woorden verspreidt licht, het geeft de onverstandigen inzicht.” (Ps.119:130)
Velen zijn heden even onbekend met de verrichtingen van de Heilige Geest in het hart als die gelovigen te Efeze waren. Maar geen waarheid is in Gods Woord duidelijker onderwezen dan deze. Profeten en apostelen hebben zich met dit onderwerp beziggehouden. Christus Zelf vestigde onze aandacht op de wasdom in de plantenwereld als een illustratie van de werking van Zijn Geest tot instandhouding van het geestelijke leven. Het sap van de wijnstok, dat vanuit de wortel opstijgt, wordt naar de takken verspreid, zorgt voor de groei en brengt bloesem en vruchten voort. Zo vervult de levengevende kracht van de Heilige Geest, die van de Heiland uitgaat, de ziel, vernieuwt de beweegredenen en neigingen, brengt zelfs de gedachten tot onderworpenheid aan Gods wil, en stelt de ontvanger in staat om in de vorm van heilige daden kostelijke vruchten te dragen.
De Auteur van dit geestelijke leven is onzichtbaar, en het ligt buiten de macht van de menselijke verbeeldingskracht om precies te verklaren hoe dit leven wordt meegedeeld en onderhouden. De werkingen des Geestes zijn echter altijd in overeenstemming met het geschreven Woord. Zoals het is in de wereld der natuur, zo is het ook in de geestelijke wereld. Het natuurlijke leven wordt van ogenblik tot ogenblik door goddelijke macht in stand gehouden. Het wordt echter niet door een rechtstreeks wonder onderhouden, maar door gebruik te maken van de zegeningen die binnen ons bereik zijn geplaatst. Zo wordt ook het geestelijk leven in stand gehouden door het gebruik van die middelen die de Voorzienigheid heeft verschaft. Wanneer de volgelingen van Christus willen opgroeien tot „de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef.4:13), moet hij van het brood des levens eten en van het water des heils drinken. Hij moet waken en bidden en werken, in alle dingen aandacht schenkend aan de onderwijzingen van God en Zijn Woord.
Er ligt voor ons nog een andere les in de ervaring van de Joodse bekeerlingen besloten. Toen zij door Johannes werden gedoopt, hadden zij geen volledig begrip van de zending van Jezus als degene die de zonde op Zich neemt. Zij zaten nog vast aan ernstige dwalingen. Maar na meer licht ontvangen te hebben, namen zij vol blijdschap Jezus als hun Verlosser aan, en toen zij zover waren, kwam er een wijziging in hun verplichtingen.
Naarmate hun geloof zuiverder werd, kwam er in hun leven ook een daarmee overeenstemmende verandering. Ten teken van deze verandering en als een erkentenis van hun geloof in Christus, werden zij in de naam van Jezus herdoopt.
Naar zijn gewoonte was Paulus zijn werk te Efeze begonnen met in de synagoge van de Joden te prediken. Hij zette zijn arbeid daar gedurende drie maanden voort, “om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods.” In het begin viel hem een gunstige ontvangst ten deel; maar zoals ook in andere arbeidsvelden ontmoette hij weldra hevige tegenstand. “Sommigen bleven verhard en ongehoorzaam en bleven ten aanhoren van de menigte kwaad spreken van de weg". Toen zij volhardden in hun verwerping van het evangelie, staakte Paulus zijn prediking in de synagoge.
De Geest van God had met en door Paulus in zijn arbeid voor zijn landgenoten gewerkt. Aan allen die oprecht verlangden de waarheid te kennen, was voldoende bewijs geboden om hen te overtuigen. Maar velen lieten zich door vooroordeel en ongeloof beheersen, en weigerden voor het meest afdoende bewijs te zwichten. Vrezende dat het geloof van de bekeerden door voortgezette omgang met deze tegenstanders van de waarheid in gevaar zou worden gebracht, scheidde Paulus zich van hen af. Hij verzamelde zijn discipelen tot een aparte groep, terwijl hij zijn openlijke besprekingen in de school van Tyrannus, een bekende leraar, voortzette.
Paulus zag dat “een grote en machtige deur" voor hem was geopend, ofschoon er “vele tegenstanders" waren. (1 Cor. 16 : 9) Efeze was niet alleen de meest luisterrijke, maar ook de meest verdorven stad van Asia. Bijgelovigheid en zinnelijk genot beheersten haar talrijke bevolking. In de schaduw van haar tempels vonden misdadigers van elk allooi bescherming, en gedijden de meest krenkende ondeugden.
Efeze was een geliefd middelpunt voor de Artemis-aanbidding. De vermaardheid van de luisterrijke tempel voor de “Artemis van de Efeziërs", strekte zich uit door geheel Asia en de wereld. Zijn weergaloze pracht maakte deze niet alleen tot de trots van de stad, maar van de gehele natie. Het afgodsbeeld dat zich in de tempel bevond, zou volgens overlevering uit de hemel zijn gevallen. Het droeg symbolische tekens waaraan grote macht werd toegekend. De Efeziërs hadden boeken geschreven, waarin de betekenis en het gebruik van deze symbolen werden verklaard.
Onder degenen die deze kostbare boeken nauwkeurig hadden bestudeerd, waren vele tovenaars, die een machtige invloed op de gemoederen van de bijgelovige vereerders van het beeld in de tempel uitoefenden.
Aan de apostel Paulus werden tijdens zijn arbeid in Efeze bijzondere kentekenen van goddelijke gunst geschonken. De kracht van God vergezelde zijn streven en velen werden van hun lichaamskwalen genezen. “God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren". Deze openbaringen van bovennatuurlijke macht waren van veel meer invloed dan ooit eerder in Efeze was beleefd, en waren zodanig van aard, dat zij niet door een bedreven goochelaar of door de bezweringen van een tovenaar konden worden nagebootst.
Toen deze wonderen in de naam van Jezus van Nazareth werden verricht, had het volk de gelegenheid om te zien dat de God des hemels machtiger was dan de tovenaars die de godin Artemis vereerden.
Voor de ogen van de afgodendienaars verhoogde de Here op deze wijze Zijn dienaars onmetelijk boven de machtigste en de populairste tovenaars. Doch Hij, aan wie alle boze geesten onderworpen zijn, en die Zijn dienaren macht over hen gegeven had, maakte Zich op om nog grotere schande en vernedering over hen te brengen, die Zijn heilige naam verachtten en onteerden. Toverij was door de Mozaïsche wet op straffe des doods verboden. Toch werd ze van tijd tot tijd heimelijk door afvallige Joden bedreven. Ten tijde van Paulus' bezoek aan Efeze waren er in de stad “rondreizende Joodse geestenbezweerders". Toen zij de wonderen zagen die Paulus deed, waagden" zij “het over hen, die zulke boze geesten hadden, de naam van de Here Jezus te noemen".
“Zeven zonen van een zekere Sceva, een Joodse overpriester", trachtten zulks te doen. Toen zij een man ontmoetten die van een boze geest was bezeten, zeiden zij tot hem: “Ik bezweer u bij de Jezus, die Paulus predikt". Maar “de boze geest antwoordde en zeide tot hen: Jezus ken ik en van Paulus weet ik, maar wie zijt gij? En de mens, in wie de boze geest was, sprong op hen af, overweldigde hen tezamen en bleek zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluchten".
Zo werd een onmiskenbaar bewijs gegeven van de heiligheid van de naam van Christus en van het gevaar dat diegenen lopen die deze naam aanroepen zonder in de goddelijkheid van de zending van de Heiland te geloven. “Vrees overviel hen allen, en de naam van de Here Jezus werd grootgemaakt".
Feiten die tevoren verborgen waren gebleven, werden nu aan het licht gebracht. Enige gelovigen hadden, toen zij het christendom aanvaardden, hun bijgelovigheid niet geheel laten varen. Tot op zekere hoogte hadden zij de uitoefening van toverij voortgezet. Nu, van hun dwaling overtuigd, “kwamen velen van hen, die gelovig geworden waren, hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden". Zelfs op enige tovenaars had het goede werk zijn invloed uitgeoefend. “Enigen van degenen, die toverkunsten hadden uitgeoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van allen. En men berekende de waarde ervan en stelde die vast op vijftigduizend zilverstukken. Zo wies het woord des Heren krachtig en het werd sterker".
Door het verbranden van hun toverboeken lieten de bekeerden van Efeze zien dat zij de dingen waarin ze eens genoegen hadden gevonden, nu verafschuwden. Vooral door hun toverkunst hadden zij God gekrenkt en hun zielen in gevaar gebracht. Juist tegen deze toverij uitten zij nu zo'n verontwaardiging. En zo gaven zij blijk van een oprechte bekering.
Deze boeken over waarzeggerij bevatten regels over het contact met boze geesten. Het waren voorschriften tot aanbidding van satan, — aanwijzingen om zijn hulp te verzoeken en informatie van hem los te krijgen. Door deze boeken te behouden, zouden de discipelen zichzelf in verzoeking hebben gebracht. Door ze te verkopen, zouden ze verzoekingen op de weg van anderen hebben geplaatst. Zij hadden het rijk der duisternis verworpen en schuwden geen offer om de macht daarvan teniet te doen. Zodoende triomfeerde de waarheid over de vooroordelen van de mensen en over hun liefde tot het geld.
Door deze openbaring van de macht van Christus werd een machtige overwinning voor het christendom behaald middenin het bolwerk van bijgeloof. De invloed van wat had plaatsgehad was van verdergaande strekking dan Paulus zich zelfs maar kon indenken. Van Efeze uit werd het nieuws wijd verspreid en de zaak van Christus werd daardoor sterk bevorderd. Lang nadat de apostel zijn loop had beëindigd, leefden deze gebeurtenissen in de herinnering van de mensen voort en waren ze het middel om zielen tot het evangelie te bekeren.
Graag veronderstelt men dat het heidense bijgeloof plaats heeft gemaakt voor de beschaving van de twintigste eeuw. Maar het Woord van God en het afschrikwekkend bewijs der feiten getuigen ervan dat tovenarij in deze eeuw even zeker wordt bedreven als in de tijd der magiërs van weleer. De oude methode van magie is in wezen hetzelfde als wat heden bekendstaat als modern spiritualisme.
Satan vindt toegang tot de gemoederen van duizenden door zichzelf voor te stellen onder de gedaante van overleden vrienden. De Schrift verklaart dat “de doden niets weten.” (Pred.9:5)
Hun gedachten, hun liefde, hun haat zijn vergaan. De doden onderhouden geen verbinding met de levenden. Doch zijn sluwheid van weleer getrouw, wendt satan deze misleiding aan om de heerschappij over de gemoederen te verkrijgen. Door middel van spiritualisme onderhouden vele zieken, bedroefden en nieuwsgierigen gemeenschap met boze geesten. Allen die zich hieraan wagen, bevinden zich op gevaarlijk terrein.
Het woord der waarheid zegt hoe God hen beschouwt. In oude tijden heeft Hij een streng oordeel uitgesproken over een koning die tot een heidens orakel om raad had gezonden: „Is er dan geen God in Israël, dat gij Baal-Zebub, de god van Ekron, gaat raadplegen? Daarom, zo zegt de Here: Van het bed waarop gij zijt komen te liggen, zult gij niet afkomen, maar gij zult voorzeker sterven.” (2 Kon.1:3,4)
De tovenaars uit heidense tijden hebben hun tegenhangers in de spiritualistische media, de helderzienden en de waarzeggers van vandaag. De geheimzinnige stemmen die te Endor en Efeze spraken, verleiden de mensenkinderen nog steeds door hun leugenachtige woorden. Wanneer de sluier voor onze ogen zou worden opgelicht, zouden we boze engelen waarnemen, die al hun listen aanwenden om te misleiden en de verderven. Overal waar geprobeerd wordt om de mensen God te doen vergeten, oefent satan zijn betoverende macht uit. Wanneer mensen zich onder zijn invloed stellen, wordt hun geest verward en hun ziel verontreinigd. De vermaning van de apostel aan de gemeente van Efeze moet heden door het volk van God ter harte worden genomen: „Neemt geen deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar ontmaskert ze veeleer.” (Ef.5:11)
("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)