13 Dagen van voorbereiding
Dit hoofdstuk is gebaseerd op Hand. 9 :19-30
Na zijn doop verbrak Paulus zijn vasten en bleef “enige dagen bij de discipelen te Damascus". En terstond verkondigde hij, “dat Jezus de Zoon van God is". Moedig verklaarde hij dat Jezus van Nazareth de langverwachte Messias was, die “gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften,… ... is begraven, en ten derde dage opgewekt", nadat Hij door de twaalve en anderen was gezien. „Het allerlaatst", voegde Paulus eraan toe, “is Hij ook aan mij verschenen, als aan een ontijdig geborene". Zijn bewijsgronden uit de profetieën waren zo afdoend, en zijn werken gingen zo duidelijk met de kracht Gods gepaard, dat de Joden in verwarring geraakten en niet in staat waren hem te weerleggen.
Het bericht van Paulus' bekering had de Joden als een grote verrassing getroffen. Hij die „met volmacht en opdracht der overpriesters" (Hand.26:12) naar Damascus was gereisd om de gelovigen te grijpen en aan te klagen, predikte nu het evangelie van een gekruisigde en herrezen Heiland, versterkte de handen der discipelen en voerde steeds nieuwe bekeerlingen tot het geloof dat hij eens zo bitter had tegengestaan. Voordien stond Paulus bekend als een ijverige verdediger van de Joodse godsdienst en een onvermoeibare vervolger van de aanhangers van Jezus. Moedig, zelfstandig en volhardend als hij was, stelden zijn gaven en opvoeding hem in staat op nagenoeg elk gebied van nut te zijn. Hij kon met buitengewone helderheid redeneren, en door zijn bijtend sarcasme kon hij een tegenstander in een weinig benijdenswaardig licht plaatsen. En nu zagen de Joden deze veelbelovende jongeman samengaan met degenen die hij vroeger vervolgde, terwijl hij onbevreesd predikte in de naam van Jezus.
Een generaal die in de strijd sneuvelt, is voor zijn leger verloren en zijn dood verleent de vijand geen grotere kracht. Maar wanneer een vooraanstaand man zich voegt bij de tegenpartij, zijn niet alleen zijn diensten verloren, maar de anderen, bij wie hij zich aansluit, verkrijgen duidelijk voordeel. Saulus van Tarsus had op zijn weg naar Damascus gemakkelijk door de Here kunnen worden gedood, en aan de vervolgende partij zou op deze wijze veel macht zijn ontnomen. Doch God spaarde niet alleen Saulus' leven, maar bekeerde hem en bracht zo een voorvechter van de zijde van de vijand naar de zijde van Christus. Als welsprekend redenaar en een gestrenge beoordelaar bezat Paulus met zijn sterke vastberadenheid en onversaagde moed de juiste eigenschappen die in de eerste gemeente nodig waren.
Toen Paulus in Damascus Christus predikte, verwonderden zich allen die hem hoorden, en zeiden: „Is dit niet de man, die te Jeruzalem uitroeide, wie deze naam aanriepen, en die gekomen is met het doel hen gevankelijk voor de overpriesters te brengen?"
Paulus verklaarde dat zijn verandering van geloof niet door het toegeven aan een opwelling van het ogenblik of door dweepzucht was veroorzaakt, maar door overweldigende bewijzen tot stand was gebracht. In zijn voordracht van het evangelie zocht hij de profetieën die op de eerste komst van Christus betrekking hebben, duidelijk te maken. Hij toonde op afdoende wijze aan dat deze profetieën hun letterlijke vervulling in Jezus van Nazareth hadden gevonden. Het fundament van Paulus' geloof was het vaste woord der profetie.
Toen Paulus voortging met zijn verbaasde toehoorders uit te nodigen, “dat zij met berouw zich tot God zouden bekeren en werken doen, met hun berouw in overeenstemming" (Hand.26:20), “trad hij steeds krachtiger op en bracht de Joden die te Damascus woonden, in verwarring door te bewijzen, dat deze de Christus is". Doch velen verhardden hun harten en weigerden om aan zijn boodschap gehoor te geven. En spoedig veranderde hun verbazing in blinde haat, gelijk aan die welke ze Jezus hadden toegedragen.
De tegenstand werd zo hevig, dat het Paulus niet werd toegestaan zijn werkzaamheden te Damascus voort te zetten. Een hemelse bode beval hem voor enige tijd weg te gaan; en hij vertrok “naar Arabië ” (Gal. 1 : 17), waar hij een veilige wijkplaats vond.
Hier, in de eenzaamheid van de woestijn, had Paulus ruimschoots de gelegenheid tot rustige studie en overdenking. Hij overdacht kalm de door hem beleefde ervaringen en maakte ernst met zijn bekering. Hij zocht God met zijn gehele hart en rustte niet totdat hij zeker wist dat zijn berouw was aanvaard en zijn zonden vergeven. Hij verlangde naar de zekerheid dat Jezus in zijn komend dienstwerk met hem zou zijn. Hij ontledigde zijn ziel van de vooroordelen en overleveringen die tot nu toe zijn levenswijze hadden bepaald, en ontving onderwijzing uit de Bron der waarheid. Jezus onderhield Zich met hem, en bevestigde hem in het geloof door hem een rijke mate van wijsheid en genade te verlenen.
Wanneer het verstand van de mens in verbinding is gebracht met Gods verstand, het vergankelijke met het onvergankelijke, is de uitwerking op lichaam en ziel niet te meten. In zulk een gemeenschap vindt men de hoogste ontwikkeling. Het is Gods eigen methode tot vernieuwing. „Gewen u toch aan Hem" (Job 22:21), is Zijn boodschap tot de mensheid.
De ernstige opdracht die Paulus bij gelegenheid van zijn onderhoud met Ananias werd gegeven, rustte met steeds toenemende zwaarte op zijn hart. Toen Paulus, als gevolg van het woord: „Saul, broeder, word weer ziende", voor het eerst in het gezicht van deze vrome man blikte, zei Ananias door inspiratie van de Geest tot hem: “De God onzer vaderen heeft u voorbestemd om Zijn wil te leren kennen en de Rechtvaardige te zien en een stem uit Zijn mond te horen; want gij moet getuige voor Hem zijn bij alle mensen, van hetgeen gij gezien en gehoord hebt. En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van Zijn naam.” (Hand.22:13-16)
Deze woorden waren in overeenstemming met de woorden van Jezus Zelf. Toen Jezus Saulus op de weg naar Damascus tegenhield, verklaarde Hij: „Want hiertoe ben Ik u verschenen om u aan te wijzen als dienaar en getuige daarvan, dat gij Mij gezien hebt en dat Ik aan u verschijnen zal, u verkiezende uit dit volk en de heidenen, waarheen Ik u zend, om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij.” (Hand.26:16-18)
Toen Paulus deze dingen in zijn hart overwoog, verstond hij steeds duidelijker de betekenis van zijn roeping, te zijn „een apostel van Jezus Christus door de wil van God.” (1 Cor.1:1) Zijn roeping was geschied, “niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God de Vader.” (Gal.1:1)
De grootheid van het werk dat hem te wachten stond, leidde hem tot grondige bestudering van de Heilige Schriften, opdat hij het evangelie zou verkondigen “niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken", „maar met betoon van geest en kracht", opdat het geloof van allen die het hoorden, “niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God".10 1 Cor.1:17; 2:4, 5
Toen Paulus de Schriften doorzocht, leerde hij dat te allen tijde “niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken" zijn uitgeroepen. “Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wél iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God.” (1 Cor.1:26-29) En zo, de wijsheid der wereld ziende in het licht van het kruis, besloot Paulus „niets te weten ... dan Jezus Christus en die gekruisigd.” (1 Cor.2:2)
Gedurende zijn gehele verdere ambtsbediening verloor Paulus de Bron van zijn wijsheid en kracht nimmer uit het oog. Hoor hem, jaren later, nog steeds verklaren: „Want het leven is mij Christus.” (Fil. 1:21) En opnieuw: „Ik acht zelf alles schade, omdat de kennis van Jezus Christus, mijn Here, dat alles te boven gaat. Om Zijnentwil heb ik dit alles prijs gegeven....... opdat ik Christus moge winnen, en in Hem moge blijken niet een eigen gerechtigheid, uit de wet, te bezitten, maar de gerechtigheid door het geloof in Christus, welke uit God is op de grond van het geloof. Dit alles om Hem te kennen en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden.” (Fil. 3:8-10)
Vanuit Arabië keerde Paulus „terug naar Damascus" (Gal. 1:17), en trad vrijmoedig op in de naam van Jezus". Niet in staat de wijsheid van zijn argumenten te weerleggen, “beraamden de Joden het plan hem te vermoorden". De poorten van de stad werden dag en nacht zorgvuldig bewaakt, om zijn vlucht onmogelijk te maken. Deze bedenkelijke toestand bracht de discipelen ertoe God ernstig te zoeken. Ten slotte namen zij hem “en lieten hem des nachts in een mand over de muur zakken.”
Na zijn vlucht uit Damascus begaf Paulus zich naar Jeruzalem; er waren sinds zijn bekering nu ongeveer drie jaren voorbijgegaan. Het hoofddoel van zijn bezoek was, naar hij later zelf verklaarde, “om Petrus te bezoeken.” (Gal. 1:18, St. Vert.)
Bij zijn aankomst in de stad waar hij eens onder de naam „Saulus, de vervolger" bekend was, “trachtte hij zich bij de discipelen te voegen, maar allen schuwden hem, daar zij niet konden geloven, dat hij een discipel was". Het was moeilijk voor hen om aan te nemen dat een Farizeeër, zo fanatiek als hij, en iemand die zoveel tot de vernietiging van de gemeente had bijgedragen, een oprechte volgeling van Jezus kon worden. “Maar Barnabas trok zich zijner aan en bracht hem bij de apostelen en verhaalde hun, hoe hij onderweg de Here had gezien, en dat deze tot hem gesproken had, en hoe hij te Damascus vrijmoedig was opgetreden in de naam van Jezus.”
Toen de discipelen dit hoorden, beschouwden zij hem als een der hunnen. Weldra ontvingen ze overvloedige bewijzen van zijn christelijke ervaringen. De toekomstige apostel der heidenen bevond zich nu in de stad waar velen van zijn vroegere bekenden leefden, en hij verlangde ernaar deze Joodse leiders de Messiaanse profetieën, die door de komst van de Heiland vervuld waren, duidelijk te maken.
Paulus was stellig van mening dat deze leraars in Israël, die eens zijn goede bekenden waren geweest, even oprecht en eerzaam waren als hijzelf was geweest. Maar hij had de geest van zijn Joodse broeders verkeerd beoordeeld, en in de hoop op hun spoedige bekering werd hij bitter teleurgesteld. Ofschoon “hij vrijmoedig bleef optreden in de naam des Heren, en redetwistte met de Grieks sprekende Joden", weigerden degenen die aan het hoofd stonden van de Joodse gemeente, om te geloven, maar “zij trachtten hem om te brengen". Droefheid vervulde zijn hart.
Gewillig zou hij zijn leven hebben gegeven, indien hij daardoor sommigen tot kennis der waarheid had kunnen brengen. Met schaamte dacht hij aan het levendig aandeel dat hij in het martelaarschap van Stefanus had gehad; en nu, in zijn verlangen om de smet die rustte op iemand die op een zo valse wijze was aangeklaagd uit te wissen, probeerde hij de waarheid waarvoor Stefanus was gevallen, te rechtvaardigen.
Bekommerd terwille van hen die weigerden te geloven, bad Paulus in de tempel, zoals hijzelf later getuigde, toen hij in zinsverrukking geraakte. Een hemelse bode verscheen hem en zei: „Haast u en vertrek spoedig uit Jeruzalem, want zij zullen van u geen getuigenis over Mij aannemen.” (Hand. 22:18)
Paulus was geneigd te Jeruzalem te blijven, waar hij de tegenstand kon bestrijden. Het scheen hem een daad van lafheid toe om te vluchten, wanneer hij door te blijven enige van de weerspannige Joden van de waarheid der evangelieboodschap kon overtuigen, ook al zou zijn verblijf hem het leven kosten. En zo antwoordde hij: „Here, zij weten zelf, dat ik het was, die hen, die in U geloofden, liet gevangen zetten en in de synagogen geselen; en toen het bloed van Uw getuige Stefanus vergoten werd, werkte ik daaraan met volle instemming mede en bewaarde de kleren van hen, die hem doodden". Doch het was niet in overeenstemming met Gods raadsbesluit dat Zijn dienaar nodeloos zijn leven aan gevaar blootstelde, en de hemelse boodschapper hernam: „Ga heen, want Ik zal u uitzenden, ver weg, naar de heidenen.” (Hand. 22:19-21)
Toen de broeders van dit visioen hoorden, bespoedigden zij Paulus' heimelijke vlucht vanuit Jeruzalem, uit vrees dat hij zou worden vermoord. „Zij brachten hem naar Caesaréa en lieten hem vandaar naar Tarsus vertrekken". Het vertrek van Paulus onderbrak tijdelijk de heftige tegenstand der Joden, en de gemeente genoot een tijd van rust, waarin velen aan het getal der gelovigen werden toegevoegd. ("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)