49 In de dagen van koningin Esther
Tijdens de gunst, hun betoond door Kores, hadden bijna vijftigduizend ballingen gebruik gemaakt van het gebod dat hun terugkeer had aangekondigd. Dit was echter vergeleken met de honderdduizenden die in heel Medo–Perzië woonden, slechts een overblijfsel. Het merendeel der Israëlieten had gekozen te blijven in het land van hun ballingschap, in plaats van de moeilijkheden van de terugreis en het herstellen van hun verwoeste steden en huizen op zich te nemen.
Een aantal jaren ging voorbij, toen een tweede besluit, vrijwel even gunstig als het eerste, werd uitgevaardigd door Darius Hystaspes, de vorst die toen regeerde. Op deze wijze schonk God in zijn barmhartigheid nog een gelegenheid voor de Joden in het Medo – Perzische rijk om terug te keren naar het land hunner vaderen. De Here voorzag de moeilijke tijden die tijdens de regering van Xerxes – de Ahasveros uit het boek Esther - zouden komen, en niet alleen bewerkte Hij een verandering van gevoelens in de harten van gezaghebbende mannen, ook inspireerde Hij de profeet Zacharia om de ballingen te smeken terug te keren.
“Op, op? Vlucht uit het Noorderland!” luidt het woord des Heren, “want naar de vier windstreken des hemels heb Ik u uiteengedreven, luidt het woord des Heren”, zo luidde de boodschap tot de verstrooide stammen van Israël, die zich hadden gevestigd in vele landen, ver van hun vroeger tehuis. “Op, redt u naar Sion, gij die woont bij de dochter van Babel.
Want, zo zegt de Here der heerscharen, wiens heerlijkheid mij gezonden heeft, aangaande de volken die u uitgeplunderd hebben – (want wie u aanraakt, raakt zijn oogappel aan) : voorwaar, zie, Ik beweeg mijn hand tegen hen, en zij zullen hun knechten ten buit worden. Dan zult gij weten dat de Here der heerscharen mij gezonden heeft.” (Zach. 2: 6-9)
Nog steeds was het Gods bedoeling, zoals dat van het begin af het geval was geweest, dat zijn volk tot lof op aarde, tot eer van zijn naam zou dienen.
In de lange jaren van ballingschap had Hij hun tal van gelegenheden geboden om Hem weer trouw te dienen. Sommigen hadden gekozen te luisteren en te leren; sommigen hadden redding te midden van verdrukking gevonden. Velen hiervan behoorden tot het overblijfsel dat zou terugkeren. Door God werden ze vergeleken met “de top van de hoge ceder” die geplant zou worden op een hoge en verheven berg; op de hoge berg Israëls.” (Ez. 17: 22,23)
Zij, wier geest God had gewekt” (Ezra 1 : 5), waren onder het besluit van Kores teruggekeerd. Maar God was blijven pleiten bij hen die vrijwillig waren gebleven in het land van hun ballingschap; en door tal van middelen maakte Hij het mogelijk dat ook zij konden terugkeren. Het merendeel echter van degenen die aan het besluit van Kores geen gehoor hadden gegeven, werden ook later niet beïnvloed, en zelfs toen Zacharia hen waarschuwde om zonder aarzelen te vluchten uit Babel, gaven ze hieraan geen gehoor.
Intussen veranderden de toestanden in het Medo–Perzische rijk snel.
Darius Hystaspes, onder wiens regering de Joden opmerkelijke gunsten hadden gekregen, werd opgevolgd door Xerxes de Grote. Tijdens zijn regering werden die Joden, die geen acht geslagen hadden op de waarschuwing om te vluchten, geconfronteerd met een verschrikkelijke crisis. Omdat ze geen gebruik hadden gemaakt van de uitweg die God had geboden, stonden ze nu oog in oog met de dood.
Door Haman, de Agagiet, een gewetenloos man die een hoge positie bekleedde in Medo–Perzië, werkte satan in die tijd om Gods plannen te dwarsbomen.
Haman koesterde een bittere haat jegens Mordekai, een Jood. Mordekai had Haman niets gedaan, maar eenvoudig geweigerd hem goddelijke eer te bewijzen. Omdat hij het beneden zich achtte alleen Mordekai te treffen, maakte Haman plannen om alle Joden, “het volk van Mordekai, te verdelgen in heel het rijk van Ahasveros.” (Esther 3: 6)
Misleid door onjuiste uitspraken van Haman werd Xerxes ertoe gebracht een besluit uit te vaardigen waarin de uitroeiing van alle Joden, verstrooid onder de volken in alle delen van het rijk, werd bevolen. Een bepaalde dag was vastgesteld waarin de Joden zouden worden uitgeroeid, terwijl hun bezittingen verbeurd verklaard zouden worden.
De koning was zich niet bewust van de verstrekkende gevolgen die zouden voortvloeien uit de uitvoering van dit besluit. Satan zelf, die de verborgen aanstoker was van dit plan, trachtte de aarde te verlossen van hen die een kennis van de ware God bezaten.
In elk gewest, waar het bevel en de wet des konings waren aangekomen, was bij de Joden diepe rouw, vasten, geween en geklaag; voor velen werd zak en as als bed uitgespreid.” (Esther 4: 3) De wet der Meden en Perzen kon niet worden herroepen; er was schijnbaar geen hoop; alle Israëlieten waren gedoemd.
Maar de samenzweringen van de vijanden werden teniet gedaan door een Macht die heerst over de mensenkinderen. Onder Gods leiding was Ester, een Jodin die de Allerhoogste vreesde, tot koningin gemaakt van het Medo–Perzische rijk.
Mordekai was een naaste bloedverwant van haar. In hun benauwdheid besloten ze een beroep te doen op Xerxes ten behoeve van hun volk. Ester moest zich als middelares in tegenwoordigheid van de koning wagen. Wie weet”, zei Mordekai, of gij niet juist met het oog op deze tijd de koninklijke waardigheid verkregen hebt.” (Esther 4: 14)
De nood van de tijd eiste dat Esther een snelle beslissing zou nemen; zowel zij als haar neef Modekai besefte, dat als God niet machtig voor hen zou werken, al hun inspanningen vergeefs zouden zijn. Daarom nam Esther de tijd voor gemeenschap met God, de Bron van haar kracht. “Ga heen”, zei ze tegen Mordekai, vergader al de Joden die zich in Susan bevinden, en vast om mijnentwil; eet noch drink drie dagen, zo min des nachts als des daags. Ook ik en mijn dienaressen zullen op dezelfde wijze vasten en dan zal ik tot de koning gaan ondanks het verbod; kom ik om, dan kom ik om.” (Esther 4: 16)
De gebeurtenissen volgden in snelle opeenvolging, - de komst van Esther voor de koning, de opmerkelijke gunst die haar werd bewezen, de feestmaaltijd van de koning en de koningin met Haman als enige gast, de verontruste slaap van de koning, de openbare eer die aan Mordekai werd bewezen en de vernedering en val van Haman, bij het ontdekken van zijn goddeloze samenzwering, — alle delen van een bekende geschiedenis.
God werkte op wonderbare wijze voor zijn berouwvol volk; en een tegenbesluit werd uitgevaardigd door de koning, waarin hen werd toegestaan te strijden voor hun leven, welk bericht “met de grootste spoed” naar alle delen van het rijk werd gebracht door snelle boden. “Aan de Joden was licht en vreugde, blijdschap en eer ten deel gevallen. Ook in alle gewesten en steden, overal waar het woord en de wet des konings aankwamen, was bij de Joden vreugde en blijdschap, maaltijd en feestdag, en velen uit de volken des lands werden Joden, want de schrik voor de Joden was op hen gevallen.” (Esther 8: 14,17)
Op de dag, vastgesteld voor hun uitroeiing, “verzamelden zich de Joden in hun steden in al de gewesten van koning Ahasveros om de hand te slaan aan hen die hun onheil zochten, en niemand kon voor hen standhouden, want de schrik voor hen was op alle volken gevallen.” (Esther 9: 2)
Machtige engelen waren door God gezonden om zijn volk te beschermen, terwijl zij hun leven verdedigden.
Mordekai kreeg de ereplaats, die vroeger door Haman was bekleed. Hij was de eerste na de koning Ahasveros; “hij was in aanzien bij de Joden en bemind bij de menigte van zijn broederen, want hij zocht het goede voor zijn volk en sprak tot heil van al zijn volksgenoten.” (Esther 10: 3)
Zo zorgde God, dat zijn volk opnieuw de gunst genoot van het Medo–Perzische hof, en maakte het mogelijk dat zijn plan voor hun terugkeer naar hun eigen land uitgevoerd kon worden. Maar eerst verschillende jaren later, in het zevende jaar van Artaxerxes I, de opvolger van Xerxes de Grote, keerde een aanzienlijk aantal terug naar Jeruzalem, onder leiding van Ezra. De beproevingen waardoor Gods volk werd getroffen in de dagen van Esther, waren geen kenmerken van die tijd alleen. De schrijver van De Openbaring, die over de eeuwen heenzag naar de eindtijd, heeft gezegd: “De draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben.” (Openb. 12: 17)
Sommigen die in deze dagen leven, zullen deze woorden in vervulling zien gaan. Dezelfde geest die in het verleden mensen ertoe heeft gebracht de ware gemeente te vervolgen, zal in de toekomst leiden tot een soortgelijke handelwijze jegens hen die hun trouw aan God handhaven. Reeds nu worden voorbereidingen getroffen voor deze laatste grote strijd.
Het besluit dat ten slotte uitgevaardigd zal worden tegen het overgebleven volk van God, zal veel overeenkomst vertonen met het besluit, door Ahasveros tegen de Joden uitgevaardigd. Ook nu zien de vijanden van de ware gemeente in het kleine aantal mensen dat de sabbat viert, een Mordekai in de poort. De eerbied van Gods volk voor zijn heilige wet is een aanhoudende aanklacht tegen hen die de vreze des Heren hebben losgelaten en zijn sabbat vertreden.
Satan zal de haat opwekken tegen de minderheid die weigert in te stemmen met gangbare gebruiken en tradities. Invloedrijke en vooraanstaande mannen zullen samengaan met wetteloze en lasterlijke personen om samen te spannen tegen Gods volk. Rijkdom, talent, en opvoeding zullen zich verbinden om hen met smaad te overdekken. Vervolgende heersers, godsdienstige leiders en kerkleden zullen tegen hen samenspannen. Door woord en geschrift, door bedreigingen en bespotting zullen ze trachten hun geloof te vernietigen.
Door onjuiste voorstellingen en boze aanklachten zullen mensen de hartstochten van het volk wekken. Omdat ze zich niet kunnen beroepen op een “Zo zegt de schrift” tegen de voorstanders van de bijbelse sabbat, zullen ze hun toevlucht nemen tot verdrukkende maatregelen om hun tekort te dekken. Om de volksgunst en medewerking te krijgen, zullen wetgevers toegeven aan de eis tot het instellen van zondagswetten. Maar zij die God vrezen, kunnen niet instemmen met een instelling die een schending is van een van Gods geboden.
Op dit strijdperk zal de laatste grote slag in de strijd tussen waarheid en dwaling worden gestreden. En omtrent de uitkomst worden we niet in het onzekere gelaten. Ook nu zal de Here, evenals in de dagen van Esther en Mordekai, zijn waarheid en zijn volk in het gelijk stellen.
("Profeten en Koningen" - E.G. White)