48 “Niet door kracht noch geweld”
Onmiddellijk na het visioen van Jozua en de Engel kreeg de profeet een boodschap over het werk van Zerubbabel. “De engel die met mij sprak, kwam terug”, zegt Zacharia, “en wekte mij zoals men iemand uit de slaap wekt. Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? Daarop antwoordde ik: Ik zie daar een kandelaar, geheel van goud, met een oliehouder aan zijn top; hij heeft zeven lampen en telkens zeven toevoerbuizen voor de lampen erbovenop; en twee olijfbomen steken boven hem uit, de ene rechts en de andere links van de oliehouder.
“Ik hernam en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent dit, mijn heer? . . . . Hij antwoordde mij: Dit is het woord des Heren tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest, zegt de Here der heerscharen”.
“Ik nam het woord en vroeg hem: Wat betekenen deze twee olijfbomen rechts en links van de kandelaar? Andermaal nam ik het woord en vroeg hem: Wat betekenen de twee olijftakken die door twee gouden buizen het goud van zich doen uitvloeien? . . . Toen zeide hij: Zij zijn de twee gezalfden die voor de Here der ganse aarde staan.” (Zach. 4: 1-6, 11-14)
In dit visioen worden de twee olijfbomen voor God voorgesteld alsof ze de gouden olie van zichzelf door de gouden toevoerbuizen in de oliehouder van de kandelaar ledigen. Hieruit worden de lampen van het heiligdom gevuld, zodat ze een helder, blijvend licht verspreiden. Op gelijke wijze delen de gezalfden die in Gods tegenwoordigheid staan, de volheid van goddelijk licht, liefde en kracht mee aan zijn volk, opdat die op hun beurt aan anderen licht, vreugde en verfrissing kunnen brengen. Zij die op deze wijze zijn verrijkt, moeten anderen rijk maken met de schatten van Gods liefde.
Bij de herbouw van Gods huis had Zerubbabel onder tal van moeilijkheden gewerkt. Van het begin af hadden tegenstanders de bevolking van het land ontmoedigd en hen afgeschrikt bij het bouwen, en hen met kracht en geweld” (Ezra 4: 4,23) de arbeid doen staken. Maar de Here was voor de bouwlieden tussenbeide gekomen, en nu sprak Hij door zijn profeet tot Zerubbabel:
,,Wie zijt gij, grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel wordt gij een vlakte; hij zal de gevelsteen naar voren brengen onder het gejubel: heil, heil zij hem!” (Zach. 4 : 7)
In heel de geschiedenis van Gods volk zijn grote bergen van moeilijkheden, die vaak onbeklimbaar leken, verschenen voor hen die hun best deden Gods plannen uit te voeren. Zulke hinderpalen zijn door de Here toegelaten als beproeving van het geloof. Als we aan alle kanten zijn ingesloten, is dit meer dan ooit de tijd om in God en in de kracht van zijn Geest te vertrouwen. Het beoefenen van een levend geloof betekent een toename van geestelijke kracht en het ontwikkelen van een onwankelbaar vertrouwen. Zo wordt de ziel een overwinnende kracht. Voor het geloof moeten de hinderpalen, door satan op het pad van de christen aangebracht, verdwijnen; want hemelse machten komen hem te hulp. Niets zal u onmogelijk zijn.” (Matth 17: 20)
De manier van de wereld is te beginnen met pracht en grootspreken. Gods handelwijze is om de dag van kleine dingen het begin te maken van de machtige overwinning van waarheid en gerechtigheid. Soms oefent Hij zijn helpers door teleurstellingen en schijnbare mislukkingen toe te laten.
Het is zijn bedoeling dat ze zullen leren om moeilijkheden te overwinnen. Dikwijls worden mensen in de verleiding gebracht terug te schrikken voor moeilijkheden en hinderpalen die voor hen liggen. Maar als ze het begin van hun vertrouwen tot het eind vasthouden, zal God de weg banen. Ze zullen succes boeken als ze tegen de moeilijkheden strijden. Voor de moedige geest en het onverschrokken geloof van een Zerubbabel zullen hoge bergen van moeilijkheden tot een vlakte worden; en hij die de grondslag heeft gelegd, zijn handen zullen het ook voltooien.” – “Hij zal de gevelsteen naar voren brengen onder het gejubel: heil, heil zij hem!” (Zach. 4: 9,7)
Menselijk streven en menselijke kracht hebben Gods gemeente niet gesticht, en ze zullen deze evenmin kunnen vernietigen. De gemeente is niet gegrond op de rots van menselijke kracht, maar op Christus Jezus, de Rots der eeuwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.” (Matth 16: 18)
“Vertrouwt niet op edelen, op een mensenkind, bij wie geen heil is” (Psalm 146: 3), wordt tot ons gezegd. “In stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn.” (Jes. 30: 15)
Gods heerlijk werk, gegrond op de eeuwige beginselen van gerechtigheid, zal nooit teniet worden gedaan. Het zal voortgaan van kracht tot kracht, “niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen.” (Zach. 4: 6)
De belofte: “De handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest; zijn handen zullen het ook voltooien” (Zach. 4: 9), ging letterlijk in vervulling.
“De oudsten der Judeeërs bouwden voorspoedig voort tijdens het profeteren van de profeet Haggai en van Zacharia, de zoon van Iddo; zij voltooiden de bouw volgens het gebod van de God van Israël en volgens het bevel van Kores, Darius en Artachsasta, koning van Perzië, en zij waren met dit huis gereed tegen de derde dag van de maand Adar, en wel in het zesde jaar van de regering van koning Darius. (Ezra 6: 14,15)
Korte tijd later werd de herstelde tempel ingewijd. “De Israëlieten, de priesters, de Levieten en de overigen die in de ballingschap geweest waren, vierden de inwijding van dit huis Gods met vreugde” (Ezra 6: 16); “en op de veertiende van de eerste maand . . . . vierden zij het Pascha.” (Ezra 6: 19)
De tweede tempel verschilde in pracht met de eerste, en werd evenmin geheiligd door die zichtbare tekenen van Gods aanwezigheid waardoor de eerste tempel werd gekenmerkt. Er was geen manifestatie van bovennatuurlijke macht om de inwijding ervan te kenmerken. Er werd geen wolk van heerlijkheid gezien die de pasgebouwde tempel vulde. Geen vuur van de hemel daalde neer om het offer op het altaar te verteren.
De schechina werd niet langer gezien tussen de cherubs in het heilige der heiligen; de ark met het verzoendeksel en de stenen tafelen met de getuigenis waren er niet. Geen teken uit de hemel maakte aan de priester Gods wil duidelijk. En toch was dit het gebouw waarvan de Here door de profeet Haggai had gezegd:
“De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige.” (Hag. 2: 9) “Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de Here der heerscharen.” (Hag. 2: 7)
Eeuwenlang hebben geleerde mannen getracht aan te tonen waarin Gods belofte aan Haggai is vervuld; in de komst van Jezus van Nazaret, de Wens van alle volkeren, die door zijn persoonlijke aanwezigheid de voorhoven van de tempel heiligde, hebben echter velen geweigerd iets van bijzondere betekenis te zien. Trots en ongeloof hebben hen verblind voor de ware betekenis van de woorden van de profeet.
De tweede tempel werd niet door de wolk van Gods heerlijkheid geëerd, maar door de aanwezigheid van Hem in wie al de volheid der godheid lichamelijk woont” (Kol. 2: 9), “die Zich geopenbaard heeft in het vlees.” (1 Tim. 3: 16)
Door de eer dat Christus tijdens zijn aardse dienstwerk persoonlijk aanwezig was, overtrof alleen in dit opzicht de tweede tempel de heerlijkheid van de eerste. De Wens der volken was werkelijk tot zijn tempel gekomen, toen de Man van Nazaret onderwees en genas in de geheiligde voorhoven.
("Profeten en Koningen" - E.G. White)