39 Aan het hof te Babel
Onder het volk van Israël dat bij het begin van de zeventigjarige ballingschap gevankelijk naar Babel werd gebracht, bevonden zich gelovige vaderlanders, mannen, die trouw waren aan hun beginselen, die niet door zelfzucht bedorven zouden worden maar God ten koste van alles zouden eren. In het land van hun ballingschap zouden deze mannen Gods plannen ten uitvoer brengen door de heidense volkeren de zegeningen te geven die het gevolg zijn van het kennen van de Here. Ze zouden zijn vertegenwoordigers zijn. Nooit zouden ze een compromis mogen aangaan met afgodendienaars; hun geloof en naam als aanbidders van de levende God moesten ze als een hoge eer vasthouden.
Dit hebben ze ook gedaan. Ze hebben God geëerd in voorspoed en in tegenspoed. En God heeft hen geëerd.
Het feit dat deze mannen, aanbidders van Jehova, gevankelijk naar Babel waren gebracht, en de vaten van Gods huis in de tempels van de goden van Babel waren geplaatst, werd triomfantelijk door de overwinnaars gezien als bewijs, dat hun godsdienst en gebruiken boven de godsdienst en gebruiken van de Hebreeën stonden. Toch schonk God juist door Israëls vernederingen, die het gevolg waren van hun afval van Hem, aan Babel het bewijs van zijn oppermacht, van de heiligheid van zijn geboden en de stellige gevolgen van gehoorzaamheid. En Hij gaf dit getuigenis door mensen die trouw aan Hem waren, en die daarom konden getuigen van God.
Onder degenen die trouw gebleven waren aan God, bevonden zich Daniël en zijn drie vrienden, - verheven voorbeelden van wat mensen kunnen worden als ze zich verbinden met de God van wijsheid en macht. Uit de betrekkelijke eenvoud van hun Joods tehuis werden deze jongeren van koninklijke afkomst naar de prachtigste van alle steden en aan het hof van de machtigste vorst op aarde gebracht. Nebukadnessar beval “Aspenaz, het hoofd zijner hovelingen, enige Israëlieten te laten komen, uit het koninklijk geslacht en uit de edelen, knapen zonder enige gebrek, schoon van uiterlijk, ervaren in allerlei wijsheid, in het bezit van kennis, met inzicht in wetenschap, geschikt om dienst te doen in het paleis des konings…..
Nu bevonden zich onder hen enige Judeeërs, Daniël, Chananja, Misaël en Azarja.” (Dan.1: 3,4,6)
Omdat Nebukadnessar in deze jongeren de belofte van opmerkelijke bekwaamheid ontdekte, besloot hij dat ze zouden worden opgeleid voor belangrijke posities in zijn rijk. Om hen te bekwamen voor hun levenstaak, trof hij maatregelen dat ze de taal der Chaldeeën zouden leren, en drie jaar lang schonk hij hen de ongewone opvoedkundige voorrechten die alleen deel waren van vorsten uit zijn rijk.
De namen van Daniël en zijn vrienden werden veranderd in namen die Chaldeeuwse goden voorstelden. Hebreeuwse ouders hechtten grote betekenis aan de namen die ze hun kinderen gaven. Dikwijls wezen deze namen op karaktertrekken, die de ouders graag in hun kinderen zouden zien. De edele, onder wiens hoede de gevangen genomen jongeren waren geplaatst, noemde ,,Daniël Beltesassar, Chananja Sadrak, Misaël Mesak en Azarja Abednego.”
De koning dwong de Hebreeuwse jongeren niet hun geloof op te geven in ruil voor de afgodendienst, hoewel hij hoopte dat ze geleidelijk hun geloof zouden prijsgeven. Door hun namen te geven die duidden op afgoderij, door hen dagelijks in aanraking te brengen met afgodische gebruiken en onder de invloed van verleidelijke vormen van heidense aanbidding hoopte hij hen te verleiden de godsdienst van hun volk prijs te geven en de eredienst der Babyloniërs aan te nemen.
Reeds bij de aanvang van hun loopbaan kwam het tot een beslissende karaktertoets. Er was voor gezorgd dat ze van het voedsel en de wijn van de tafel des konings zouden gebruiken. Hierdoor meende de koning hen een bewijs te geven van zijn gunst en van zijn bezorgdheid voor hun welzijn. Maar het voedsel van de tafel des konings was gewijd aan de afgoden, omdat een deel ervan aan de afgoden was geofferd; en als iemand er iets van gebruikte, zou dit gezien worden als een eerbewijs aan de goden van Babel. Trouw aan Jehova maakte het voor Daniël en zijn vrienden onmogelijk zulk een eer te bewijzen. Zelfs het doen alsof ze het voedsel zouden gebruiken zou een verloochening van hun geloof betekenen. Dit te doen zou betekenen dat ze zich gelijkstelden met de heidenen, waardoor ze de beginselen van Gods wet zouden onteren.
Ze durfden evenmin de zenuwslopende gevolgen van luxe riskeren, alsook het verspillen van hun lichamelijke, verstandelijke en geestelijke vorming. Ze waren op de hoogte van de geschiedenis van Nadab en Abihu; het verslag van hun onmatigheid en de gevolgen daarvan was bewaard gebleven in de boekrollen van Mozes. Ze wisten dat ze hun lichamelijke en verstandelijke vermogens nadeel zouden berokkenen door het gebruik van wijn.
Daniël en zijn vrienden hadden van hun ouders gewoonten van strikte matigheid meegekregen. Ze hadden geleerd dat God hen aansprakelijk zou stellen voor hun bekwaamheden en dat ze nooit hun krachten moesten verzwakken. Deze opvoeding was voor Daniël en zijn vrienden een bescherming tegen de ontaardende invloeden aan het hof te Babel. Groot waren de verzoekingen die hen omringden aan het verdorven en luxueuze hof, maar zij bleven onbesmet. Geen macht of invloed kon hen ertoe brengen de beginselen die ze al vroeg hadden geleerd door een studie van Gods Woord en werk, prijs te geven.
Als Daniël dat had gewild, zou hij in zijn omgeving een aanvaardbare verontschuldiging hebben gevonden voor het prijsgeven van deze strikte matigheid. Hij had kunnen redeneren dat hij afhankelijk was van de gunst van de koning, en onderworpen aan diens macht; dat er geen andere weg was dan het eten en de wijn van de koning te gebruiken; want als hij zou vasthouden aan Gods leer, zou hij de koning beledigen en misschien zijn positie, zelfs zijn leven verliezen. Als hij geen acht zou slaan op Gods gebod, zou hij de gunst van de koning blijven genieten en zeker zijn van intellectuele voordelen en vleiende wereldse vooruitzichten.
Maar Daniël aarzelde niet. Gods goedkeuring was hem meer waard dan de gunst van de machtigste aardse vorst - meer zelfs dan zijn leven. Hij nam zich voor standvastig te zijn in zijn oprechtheid, wat de gevolgen ook mochten zijn.
Hij nam zich voor, zich niet te verontreinigen met de koninklijke spijze of met de wijn die de koning placht te drinken.” (Dan.1:8) In dit voornemen werd hij gesteund door zijn drie vrienden.
Toen ze dit besluit namen, handelden de Hebreeuwse jongeren niet aanmatigend, maar met een vast vertrouwen op God. Ze wilden niet opvallen, maar toch kozen ze dit liever dan God te onteren. Als ze in dit geval een compromis zouden sluiten door toe te geven aan de druk van de omstandigheden, zou hun afwijken van hun beginselen het gevoel van goeddoen en de afschuw voor het kwaad verzwakken. De eerste verkeerde stap zou gevolgd worden door een volgende, tot hun verbinding met de hemel verbroken zou zijn en ze door de verleiding meegesleept zouden zijn.
God had Daniël gunsten en barmhartigheid geschonken bij de overste der hovelingen, en het verzoek zich niet te verontreinigen was vol respect aangehoord. Toch aarzelde de hoveling om het toe te staan. “Ik vrees”, zei hij, ,,dat mijn heer, de koning, die uw spijs en drank vastgesteld heeft, uw uiterlijk misschien minder welvarend zou vinden dan dat van de overige knapen van uw leeftijd, en dat gij daardoor mijn hoofd met schuld zoudt beladen bij de koning.” (Dan.1: 9,10)
Daniël deed toen een beroep op de kamerdienaar die speciaal belast was met de zorg voor de Hebreeuwse jongeren, met het verzoek vrijgesteld te worden van spijs en wijn van de koning. Hij vroeg om een proeftijd van tien dagen, waarin de Hebreeuwse jongeren alleen eenvoudig voedsel zouden krijgen, terwijl hun metgezellen aten van de lekkernijen van de koning.
Hoewel de kamerdienaar vreesde dat hij, door dit verzoek toe te staan, zich het ongenoegen van de koning op de hals zou halen, stemde hij toch toe; en Daniël wist dat hij zijn zaak had gewonnen. Aan het einde van de tien- daagse proeftijd bleek het resultaat het tegengestelde van de vrees van de hoveling. Hun uiterlijk bleek schoner en zij zagen er welvarender uit dan al de knapen die van de koninklijke spijze gegeten hadden.” (Dan.1: 15)
In hun uiterlijk overtroffen de Hebreeuwse jongeren duidelijk hun metgezellen. Als gevolg kregen Daniël en zijn vrienden toestemming hun eenvoudig dieet gedurende hun gehele opleiding te handhaven. Drie jaar lang leerden de Hebreeuwse jongeren de kennis en taal der Chaldeeën. In die tijd hielden ze vast in hun trouw aan God en rekenden gedurig op zijn macht. Aan hun gewoonte van zelfverloochening paarden ze oprechtheid van voornemen, ijver en volharding. Ze waren niet door trots of eerzucht aan het hof van de koning gekomen, - in gezelschap van hen die God niet kenden en vreesden; ze waren ballingen in een vreemd land, daar gebracht door Oneindige Wijsheid. Van huiselijke invloeden en geheiligde banden gescheiden, trachtten ze zich waardig te gedragen, tot eer van hun vertreden volk en tot heerlijkheid van Hem in wiens dienst ze stonden.
Goedkeurend zag de Here de standvastigheid en zelfverloochening van deze jonge Hebreeën, met hun zuivere drijfveren, en zijn zegen rustte Op hen.
Hij “gaf hen kennis en verstand van allerlei geschriften en wijsheid, terwijl Daniel inzicht had in allerlei gezichten en dromen”. (Dan.1: 17) De belofte was in vervulling gegaan: “Wie Mij eren, zal Ik eren.” (1 Sam. 2: 30)
Terwijl Daniël zich met onwankelbaar vertrouwen vastklemde aan God, kwam de geest der profetie op hem. Terwijl hij onderricht ontving van mensen aangaande de plichten van het leven aan het hof, werd hij door God onderricht om de verborgenheden van de toekomst te lezen, en voor latere geslachten door symbolen en beelden gebeurtenissen uit de wereldgeschiedenis tot het einde van de tijd te vermelden.
Toen het moment kwam, dat de jongeren ondervraagd zouden worden, moesten ook de jonge Hebreeën, samen met de andere kandidaten, examen afleggen voor de dienst in het rijk. Maar “onder die allen werd niemand gevonden gelijk Daniël, Chananja, Misaël en Azarja.” (Dan.1: 19)
Hun helder begrip, hun uitgebreide kennis, hun uitgelezen en duidelijke woorden getuigden van de meegedeelde kracht en vitaliteit van hun verstandelijke vermogens. In elke zaak, waarbij het aankwam op wijs inzicht en waarover de koning hen ondervroeg, bevond hij hen tienmaal voortreffelijker dan al de geleerden, al de bezweerders in zijn ganse rijk.” (Dan.1: 20) Daarom bleven ze bij de koning.
Aan het hof te Babel waren vertegenwoordigers uit alle landen, mannen met rijke gaven, mannen die rijk gezegend waren met natuurlijke talenten, eigenaars van de grootste beschaving die de wereld te bieden had; toch hadden de jonge Hebreeën onder hen huns gelijken niet. In lichaamskracht en schoonheid, in verstandelijke vermogens en letterkundige wetenschappen hadden ze geen evenbeeld. Hun rechte houding, de vaste, verende gang, hun helder gelaat, hun onverzwakte zintuigen, de onbesmette adem - dit alles getuigde van goede gewoonten, het waren bewijzen van de adel waarmee de natuur hen eert die haar wetten gehoorzamen.
Bij het verkrijgen van de wijsheid der Babyloniërs waren Daniël en zijn vrienden verder dan hun medestudenten, maar deze kennis was geen toeval. Ze kregen hun kennis door een getrouw gebruik van hun krachten onder leiding van de Heilige Geest. Ze zochten contact met de Bron van alle wijsheid, en maakten het kennen van God de basis van hun ontwikkeling. In geloof baden ze om wijsheid, en ze leefden naar hun bidden. Ze stonden daar waar God hen kon zegenen. Ze vermeden alles waardoor hun krachten konden worden verzwakt, en maakten gebruik van elke gelegenheid om zich te ontwikkelen op elk terrein. Ze volgden leefregels die hun een helder verstand moesten bezorgen. Ze streefden naar kennis voor slechts één doel, - opdat ze God konden eren. Ze beseften dat ze, om als vertegenwoordigers van de ware godsdienst te midden van de valse godsdiensten van het heidendom dienst te kunnen doen, een helder verstand en een volmaakt christelijk karakter moesten bezitten. God zelf was hun Leraar.
Terwijl ze gedurig baden, ijverig studeerden en met de Onzienlijke in contact bleven, wandelden ze met God, zoals Henoch dat vroeger had gedaan. Echt succes op welk gebied ook is niet het gevolg van toeval of voorval of voorbestemming. Het is het gevolg van Gods voorzienigheid, het loon van geloof en bescheidenheid, van deugd en volharding. Mooie verstandelijke eigenschappen en een hoge moraal zijn niet het gevolg van het toeval. God biedt mogelijkheden; succes is afhankelijk van het gebruik dat we ervan maken.
Terwijl God om zijn welbehagen zowel ,,het willen als het werken” (Fil. 2: 13) in Daniël en zijn vrienden werkte, streefden zij naar hun eigen zaligheid.
Hier komt de uitwerking van het goddelijk beginsel van samenwerking tot uiting, zonder welk geen echt succes mogelijk is. Menselijk pogen zal tot niets in staat zijn zonder goddelijke kracht; en zonder menselijke inspanning bereikt goddelijke kracht niets. Om Gods genade tot de onze te maken, moeten we ons deel doen. Zijn genade wordt gegeven om in ons het willen en het doen te volbrengen, nooit als een vervanging voor onze inspanningen.
Zoals de Here samenwerkte met Daniël en zijn vrienden, wil Hij samenwerken met allen die trachten zijn wil te doen. En door het meedelen van zijn Geest wil Hij elk waar voornemen sterken, elk edel besluit kracht geven. Zij die op de weg van gehoorzaamheid wandelen, zullen veel hinderpalen ontmoeten. Krachtige, bijna onmerkbare invloeden kunnen hen aan de wereld binden; maar de Here is in staat elk werktuig waardoor zijn uitverkorenen verslagen zouden kunnen worden, krachteloos te maken; in zijn kracht kunnen ze elke verzoeking, elke moeilijkheid overwinnen.
God bracht Daniël en zijn vrienden in aanraking met de groten in Babel, zodat ze te midden van een volk van afgodendienaars zijn karakter konden openbaren. Hoe werden ze geschikt gemaakt voor een positie van zoveel vertrouwen en eer? Trouw in kleine dingen gaf gestalte aan hun hele leven. Ze eerden God in de kleinste taken zowel als in de grote verantwoordelijkheden.
Zoals God Daniël heeft geroepen om in Babel van Hem te getuigen, roept Hij ons in deze wereld zijn getuigen te zijn. Zowel in de kleinste als de grootste dingen van het leven wil Hij, dat we aan anderen de beginselen van zijn rijk openbaren. Velen wachten op een belangrijke taak, die hun gebracht zal worden, terwijl ze dagelijks gelegenheden laten voorbijgaan om trouw aan God te bewijzen. Dagelijks schieten ze tekort om met heel hun hart de kleine verplichtingen in het leven te volbrengen.
Terwijl ze wachten op een belangrijk werk, waarin ze veronderstelde rijke talenten kunnen beoefenen, en op deze wijze hun eerzuchtige verlangens bevredigen, gaat hun tijd voorbij.
In het leven van de ware christen zijn geen onbelangrijke dingen; in het oog van de Almachtige is elke taak belangrijk. De Here gaat nauwkeurig elke mogelijkheid om te dienen na. De ongebruikte bekwaamheden worden evenzeer ter verantwoording geroepen als de benutte mogelijkheden. We zullen geoordeeld worden naar wat we hadden moeten doen, maar niet hebben gedaan, omdat we onze krachten niet hebben gebruikt tot verheerlijking van God.
Een edel karakter is niet het resultaat van het toeval; het is niet te danken aan bijzondere gunsten of gaven van de Voorzienigheid. Het is het gevolg van zelfdiscipline, van het onderwerpen van de lager staande aan de hoger staande natuur, van het overgeven van onze eigen natuur in het dienen van God en de mensen.
Door de trouw aan beginselen van matigheid, getoond door de Hebreeuwse jongeren, spreekt God tot de hedendaagse jeugd. Er is behoefte aan mensen die evenals Daniël de zaak van het recht durven en willen verdedigen. Reine harten, sterke handen, een onbevreesde houding zijn nodig; want de strijd tussen deugd en ondeugd eist onophoudelijke waakzaamheid. Satan nadert iedere ziel met verzoekingen in allerlei verleidelijke vormen op het gebied van het toegeven aan de eetlust.
Het lichaam is een uiterst belangrijk middel waardoor geest en ziel worden ontwikkeld voor de opbouw van het karakter. Daarom richt de vijand van zielen zijn verzoekingen op het verzwakken en ontaarden van de lichamelijke krachten.
Vaak betekent zijn succes hier de overgave van heel het wezen aan het kwaad. De neigingen van de lichamelijke natuur zullen zonder twijfel ondergang en dood teweegbrengen, tenzij ze onder de leiding van een hogere macht worden geplaatst. Het lichaam moet ondergeschikt gemaakt worden aan hogere krachten. De hartstochten moeten beheerst worden door de wil, die op zijn beurt weer onder Gods leiding moet staan. De koninklijke macht om te denken, geheiligd door Gods genade moet heerschappij voeren. Intellectuele macht, lichamelijk uithoudingsvermogen en de lengte van het leven zijn afhankelijk van onveranderlijke wetten.
Door gehoorzaamheid aan deze wetten kan de mens zichzelf overwinnen, zijn hartstochten beheersen, de baas zijn over zijn neigingen, overwinnaar zijn over overheden en machten, over “de wereldbeheersers dezer duisternis”, en over “de boze geesten in de hemelse gewesten.” (Efeze 6: 12)
In de vroegere eredienst, die het evangelie in zinnebeelden was, kon een offer waaraan een gebrek kleefde, niet op Gods altaar worden gebracht. Het offer, dat een voorstelling was van Christus, moest vlekkeloos zijn. Gods Woord wijst hierop als illustratie van hetgeen Gods kinderen moeten zijn - een levend offer, heilig en onbesmet. (Rom. 12: 1; Efeze 5: 27)
De Hebreeuwse vrienden kenden dezelfde hartstochten als wij; ondanks de verleidelijke invloed aan het hof te Babel bleven ze echter standvastig, omdat ze vertrouwden op een onuitputtelijke kracht. De heidenen zagen in hen een beeld van Gods goedheid en weldadigheid, alsmede van Christus’ liefde. In hun leven zien we een voorbeeld van de overwinning van een vast beginsel over verzoeking, van reinheid over ontaarding, van toewijding en trouw over atheïsme en afgoderij.
De geest die in Daniël leefde, kan ook deel zijn van de hedendaagse jeugd, ze kunnen uit dezelfde bron van kracht putten, dezelfde zelfbeheersing bezitten, dezelfde eigenschappen in hun leven openbaren, zelfs onder even ongunstige omstandigheden. Hoewel ze omringd worden door verleidingen om eigen lusten te bevredigen, vooral in onze grote steden, waar iedere vorm van zinnelijkheid aantrekkelijk en uitnodigend is, kunnen ze door Gods genade trouw blijven aan God.
Door een krachtig voornemen en door steeds op hun hoede te zijn, kunnen ze weerstand bieden aan iedere verleiding die de ziel bestormt. Maar alleen zij die zich hebben voorgenomen het goede te doen omdat het goed is, zullen de overwinning behalen.
Welk een geweldig levenswerk wachtte deze edele Hebreeën! Toen ze van hun ouderlijk huis afscheid namen, hadden ze niet de geringste voorstelling van de hoge bestemming die hun wachtte. Trouw en standvastig gaven ze zich over aan Gods leiding, zodat God door hen zijn plannen in vervulling kon doen gaan.
De machtige waarheden die door deze mannen werden geopenbaard, wil God openbaren in onze dagen door de hedendaagse jongeren. Het leven van Daniël en zijn vrienden is een demonstratie van hetgeen Hij wil doen voor hen die zich aan Hem overgeven en met heel hun hart trachten zijn wil te volbrengen.
("Profeten en Koningen" - E.G. White)