18 Het water gezond gemaakt
Het water gezond gemaakt (18)
In oude tijden was de Jordaanvallei rijk aan water. . . als de hof des Heren”. In deze mooie vallei koos Lot zijn woonplaats, toen hij zijn tenten opsloeg tot bij Sodom.” (1 Gen. 13: 10,12) In de tijd dat de steden der vlakte werden verwoest, werd heel de omgeving een woestenij, en sindsdien is het een deel geweest van de woestijn van Juda.
Een gedeelte van de vruchtbare vallei was overgebleven, met zijn leven— gevende bronnen en stromen, om het hart der mensen te verblijden. In deze vallei, die rijk was aan korenvelden en bossen van dadelpalmen en andere vruchtbomen, had het leger van Israël gelegerd nadat het de Jordaan was overgestoken, en hier had het de eerste vruchten van het beloofde land genuttigd.
Vóór het volk stonden de muren van Jericho, een heidense vesting, het middelpunt van de aanbidding van Asjera, de laagste en meest ontaardende van alle Kanaänitische vormen van afgoderij. Al spoedig werden de muren neergeworpen en de inwoners gedood; en ten tijde van de val werd de plechtige uitspraak gedaan ten aanhoren van geheel Israël: “Vervloekt voor het aangezicht des Heren is de man, die zich opmaakt en deze stad Jericho herbouwt; ten koste van zijn eerstgeborene zal hij haar grondvesten, ten koste van zijn jongste haar poortdeuren inzetten.” (Jozua 6: 26)
Vijf eeuwen gingen voorbij. De plaats lag woest, door God vervloekt.
Zelfs de bronnen die het verblijf in dit deel van de vallei zo aantrekkelijk hadden gemaakt, leden onder de verderfelijke invloed van de vloek. Maar in de dagen van Achabs afval, toen door Izebels invloed de eredienst van Asjera werd hersteld, werd Jericho, de vroegere zetel van deze eredienst, herbouwd, hoewel de bouwer een ontzagwekkende prijs betaalde. Chiël de Beteliet grondvestte het ten koste van Abiram, zijn eerstgeborene; en ten koste van Segub, zijn jongste, plaatste hij haar poortdeuren - naar het woord des Heren.” (1 Kon. 16: 34)
Niet ver van Jericho, te midden van vruchtbare boomgaarden, was een der scholen der profeten; en daarheen ging Elisa na de hemelvaart van Elia. Onderweg daarheen kwamen de mannen van de stad naar de profeet en zeiden: “Zie toch, de ligging van de stad is goed, zoals mijn heer ziet; maar het water is slecht, en de landstreek veroorzaakt misgeboorte.” (2 Kon. 2 :19)
Vroeger was de bron helder en levengevend geweest, en had een belangrijk aandeel gehad in de watervoorziening van de stad en haar omgeving, maar nu was ze niet langer geschikt voor gebruik.
In antwoord op de vraag van de mannen van Jericho zei Elisa. “Haalt mij een nieuwe schotel en doet er zout in.” Toen deze hem gebracht was, “ging hij naar de waterwel, wierp het zout daarin en zeide: Zo zegt de Here: Ik maak dit water gezond; daaruit zal geen dood of misgeboorte meer voortkomen.” (2 Kon. 2: 20-21)
Het gezond maken van de wateren van Jericho vond plaats, niet door de wijsheid van mensen, maar door Gods wonderlijke tussenkomst. Zij die de stad hadden herbouwd, hadden geen recht op Gods gunst; toch achtte Hij die zijn zon laat opgaan over bozen en goeden, en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Matth 5: 45), dit het juiste moment om door dit bewijs van medeleven zijn bereidheid te tonen om Israël te genezen van zijn geestelijke kwalen.
Het herstel was blijvend; “Het water werd gezond, tot op deze dag, volgens het woord, dat Elisa gesproken had.“ (2 Kon. 2 : 22) Sedert die tijd heeft het water gestroomd en dat deel der vallei tot een oase van schoonheid gemaakt. Tal van geestelijke lessen kunnen geleerd worden uit het verhaal van het gezond maken van het water. De nieuwe schaal, het zout, de waterwel, deze alle zijn in hoge mate symbolisch.
Door het zout te werpen in de bittere bron, onderwees Elisa dezelfde geestelijke les die de Heiland eeuwen later meedeelde aan zijn discipelen, toen Hij zei. “Gij zijt het zout der aarde.” (Matth. 5: 13)
Het zout, dat zich vermengde met de verontreinigde bron, zuiverde het water en bracht leven en zegeningen, waar dit voorheen vloek en dood had gebracht. Als God zijn kinderen vergelijkt met zout, wil Hij hen onderwijzen dat het zijn bedoeling is hen te maken tot voorwerpen van zijn genade, zodat zij werktuigen kunnen worden in het redden van anderen. Gods doel bij het kiezen van een volk voor heel de wereld was niet alleen om hen aan te nemen als zijn zonen en dochters, maar om door hen aan de wereld de genade te verkondigen die zaligheid brengt.
Toen de Here Abraham riep, was dat niet alleen om hem te maken tot zijn vriend, maar ook tussenpersoon van de bijzondere voorrechten die de Here aan de volkeren wilde schenken.
De wereld heeft bewijzen van oprecht christendom nodig. Het gif der zonde werkt in het hart van de maatschappij. Steden en dorpen zijn diep gezonken in zonde en zedelijk verderf. De wereld is vol ziekte, lijden en onrecht. Ver en nabij zijn zielen in armoe en zorg, neergedrukt door schuldgevoel, en op
het punt onder te gaan door gebrek aan een reddende invloed. Het evangelie der waarheid wordt hen gedurig voor ogen gehouden, en toch gaan ze ten onder omdat het voorbeeld van hen die een reuk ten leven moesten zijn, een reuk des doods is. Hun zielen drinken bitterheid, omdat de bronnen vergiftigd zijn, terwijl deze moesten zijn als waterbronnen, springende tot in het eeuwige leven.
Zout moet gemengd worden met de materie waaraan het wordt toegevoegd; het moet deze doordringen, erin opgaan, zodat het wordt bewaard voor verderf. Zo moeten door persoonlijk contact en omgang met anderen mensen in aanraking komen met de reddende kracht van het evangelie. Mensen worden niet als een menigte, maar als enkelingen gered. Persoonlijke invloed is een kracht. Deze moet samenwerken met de invloed van Christus, verheffen waar Christus dat doet, juiste beginselen meedelen, en de voortgang van het werelds verderf een halt toeroepen. Deze invloed moet de genade meedelen die alleen Christus kan schenken. Ze moet het leven van anderen opheffen en veraangenamen door de kracht van een rein voorbeeld dat samengaat met oprecht geloof en oprechte liefde.
Van de tot dusver verontreinigde bron te Jericho zei God. “Ik maak dit water gezond; daaruit zal geen dood of misgeboorte meer voortkomen”. De verontreinigde stroom is een beeld van de ziel die van God is gescheiden. Zonde maakt niet alleen een scheiding tussen God en de mens, maar vernietigt in de menselijke ziel beide het verlangen en de mogelijkheid om Hem te kennen.
Door de zonde is de gehele mens het spoor bijster, het verstand is verdorven, de verbeelding is onrein; de hoedanigheden van de ziel zijn ontaard. Er is een gebrek aan zuivere godsdienst, aan heiligheid van hart. De veranderende macht van God heeft het karakter niet veranderd. De ziel is zwak, en door gebrek aan zedelijke kracht om te overwinnen, verdorven en ontaard.
Voor het hart dat gereinigd is, is alles veranderd. Een veranderd karakter getuigt voor de wereld van een inwonende Christus. Gods Geest brengt nieuw leven in de ziel, onderwerpt de gedachten en verlangens aan de wil van Christus; en de inwendige mens wordt vernieuwd naar Gods beeld. Zwakke en dwalende mannen en vrouwen laten aan de wereld zien dat de verlossende macht der genade het gebrekkige karakter kan ontwikkelen tot evenredigheid en overvloedig vruchtdragend.
Het hart dat Gods Woord aanvaardt, is niet als een poel die verdampt, of als een gebroken kruik die zijn schat verliest. Het is als een bergstroom, gevoed door bronnen die nooit opdrogen, waarvan de koele heldere wateren van rots op rots neerklateren, en de vermoeiden, de dorstigen, de zwaar belasten verfrist. Het is als een rivier die altijd stroomt, en die, naarmate ze verder gaat, steeds dieper en breder wordt, tot haar levengevend water zich over heel de aarde verspreidt. De stroom die murmelend haar weg zoekt, laat achter zich haar spoor van groen en vruchtbaarheid. Het gras aan de oevers is van een frisser groen, de bomen hebben een rijker gebladerte, de bloemenweelde is groter. Als de aarde kaal en verbrand ligt onder de verschroeiende hitte van de zomer, kenmerkt een strook van groen de loop van de rivier.
Zo is het ook met het ware kind van God. De godsdienst van Christus openbaart zich als een levengevend, alles doordringend beginsel, als een levende, werkende, geestelijke kracht. Als het hart openstaat voor de hemelse invloed van warheid en liefde, zullen deze beginselen daaruit voortstromen als waterstromen in de woestijn, waardoor vruchtbaarheid verschijnt in plaats van onvruchtbaarheid en droogte.
Wanneer zij die door het kennen van bijbelse waarheden zijn gereinigd en geheiligd, van harte deelnemen aan het werk van het redden van zielen, zullen ze werkelijk een reuk ten leven worden. En als ze dagelijks drinken uit de onuitputtelijke bron van genade en kennis, zullen ze bemerken dat hun eigen harten tot overvloedens gevuld worden met de Geest van hun Meester, en dat door hun belangeloze dienst velen lichamelijk, verstandelijk en geestelijk worden verrijkt. De vermoeiden worden verfrist, de zieken krijgen hun gezondheid terug, en zij die door zonden zijn terneergedrukt, worden van hun lasten ontheven.
In verre landen worden lofliederen gehoord van hen wier harten zijn afgewend van de zonde tot het dienen van gerechtigheid.
Geeft, en u zal gegeven worden”; want het Woord van God is “een fontein der hoven, bron van levend water, beken van de Libanon.” (Luc. 6 : 38; Hoogl. 4: 15)
("Profeten en Koningen" - E.G. White)