17 De roeping van Elisa
God had Elia geboden iemand anders in zijn plaats tot profeet te zalven. “Elisa, de zoon van Safat, . . . zult gij zalven tot profeet in uw plaats” (1 Kon. 19: 16), had Hij gezegd; en gehoorzaam aan het gebod ging Elia heen om Elisa te zoeken. Wat was, terwijl hij naar het noorden reisde alles veranderd, vergeleken met korte tijd daarvoor! Toen was de grond als perkament, de landerijen werden niet bewerkt, want in drie en een half jaar was er dauw noch regen gevallen. Nu was alles groen, alsof de tijd van droogte en hongersnood ingehaald moest worden.
De vader van Elisa was een welgestelde boer, wiens huishouden behoorde tot de weinigen die in een tijd van bijna algemene afval de knie voor Baäl niet gebogen hadden. In hun huis werd God geëerd, en trouw aan het geloof van het oude Israël was de dagelijkse leefregel. In deze omgeving bracht Elisa zijn jeugd door. In de stilte van het buitenleven werd hij met het leren over God, de natuur en de discipline van nuttig werken opgeleid in eenvoud en gehoorzaamheid aan zijn ouders en aan God, waardoor hij voorbereid werd op de hoge positie die hij later zou bekleden.
De roeping tot het profetisch ambt bereikte Elisa, toen hij met de knechten van zijn vader op het land aan het ploegen was. Hij deed het werk dat voor de hand lag. Hij bezat de bekwaamheden van leider onder de mensen, en de nederigheid van iemand die bereid is te dienen. Hoewel hij een rustige en zachtmoedige geest bezat, was hij toch energiek en doelbewust. Hij bezat oprechtheid, trouw en liefde en vrees voor God; en in de eenvoudige dagelijks leefwijze kreeg hij vastbeslotenheid en karakteradel en nam steeds toe in genade en kennis. Terwijl hij thuis werkte met zijn vader, leerde hij samen te werken met God.
Door trouw te zijn in kleine dingen werd Elisa voorbereid op grotere verantwoordelijkheden. Van dag tot dag kreeg hij door nuttige bezigheden geschiktheid voor groter, belangrijker werk. Hij leerde dienen; en door dit te leren, leerde hij tevens hoe hij moest onderrichten en voorgaan. Deze les geldt voor iedereen. Niemand kan weten welk doel God heeft met zijn tucht; maar ieder kan ervan verzekerd zijn dat trouw in kleine dingen het bewijs van geschiktheid voor grotere verantwoordelijkheid is. Elke daad in het leven is een openbaring van het karakter; en alleen wie zich in kleine dingen een arbeider toont die zich niet behoeft te schamen” (2 Tim 2: 15), kan door God geëerd worden met belangrijker diensten.
Hij die meent dat het er niet toe doet hoe hij de kleine opdrachten verricht, bewijst dat hij niet geschikt is voor een verhevener positie. Hij kan menen dat hij ten volle geschikt is voor een grotere taak, maar God ziet verder dan alleen het oppervlak. Na het toetsen en de beoordeling staat achter zijn naam geschreven: “Gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden.” (Dan. 5: 27) Zijn ontrouw valt terug op hemzelf. Hij verkrijgt niet de genade, de macht, de sterkte van karakter, die alleen verkregen worden door onvoorwaardelijke overgave.
Omdat velen geen aandeel hebben in een bepaald godsdienstig werk, menen ze dat hun leven nutteloos is, dat ze niets doen voor het bevorderen van Gods koninkrijk. Hoe blij zouden ze iets groots ondernemen, als ze daartoe de kans kregen! Maar omdat ze alleen in kleine dingen kunnen dienen, menen ze zich te rechtvaardigen door niets te doen. Hierin dwalen zij. Iemand kan God werkelijk dienen in de gewone dagelijkse plichten - in het vellen van bomen, het bewerken van de grond, of in het ploegen. De moeder die haar kinderen opvoedt in de leer van Christus, werkt evengoed voor God als de predikant op de kansel.
Velen verlangen naar een bijzonder talent om daarmee een machtig werk te doen, terwijl hun plicht die naast hen ligt, en die het leven kleurrijk zou maken, uit het oog wordt verloren. Zulke mensen moeten de taak opnemen die voor hen ligt. Succes hangt meer af van energie en bereidheid dan van talent. Niet het bezit van machtige gaven stelt ons in staat een aanvaardbare dienst te verlenen, maar de getrouwe vervulling van de dagelijkse plichten, de tevreden geest, de onverstoorbare, oprechte belangstelling in het welzijn van anderen. In het nederigste werk kan ware grootheid gevonden worden. De gewone dingen zijn bekoorlijk in Gods oog als ze in liefde en trouw worden verricht.
Toen Elia, door God geleid bij het zoeken naar een opvolger, langs het veld kwam waar Elisa aan het ploegen was, wierp hij de mantel van toewijding over de schouders van de jongeman. Tijdens de hongersnood was het gezin van Safat bekend geworden met het werk en de zending van Elia; en nu maakte Gods Geest duidelijk in het hart van Elisa wat de daad van de profeet wilde zeggen. Voor hem was het een teken dat God hem had geroepen als de opvolger van Elia.
“Daarop verliet hij de runderen, snelde Elia achterna en zeide: Laat mij toch mijn vader en moeder kussen, dan wil ik u volgen.”
“Ga heen, keer terug”, zei Elia, want wat heb ik u gedaan?” Dit was geen afwijzing maar een geloofsproef. Elisa moest de kosten overwegen, - hij moest zelf beslissen of hij de roeping wilde aannemen of verwerpen. Als zijn verlangens uitgingen naar zijn huis en zijn gemakken, mocht hij thuisblijven. Maar Elisa begreep wat de roep betekende. Hij wist dat God hem had geroepen, en aarzelde niet te gehoorzamen. Hij wilde voor geen enkel werelds gewin de kans laten voorbijgaan om Gods boodschapper te worden of het voorrecht prijsgeven samen te werken met zijn dienaar. Hij nam het span runderen, slachtte het en kookte ze op het ploeghout van de runderen; het vlees gaf hij aan het volk, en zij aten. Daarna maakte hij zich gereed, volgde Elia en diende hem.” (1 Kon. 19: 20,21) Zonder aarzelen verliet hij een tehuis waar men van hem hield, om de profeet te vergezellen in diens onzeker leven.
Als Elisa aan Elia had gevraagd wat er van hem werd verwacht, - wat zijn werk zou zijn - zou hij als antwoord hebben gekregen: God weet het; Hij zal het u bekendmaken. Als u God wilt dienen, zal Hij elke vraag van u beantwoorden. U kunt met mij meegaan als u er zeker van bent dat God u heeft geroepen. U moet er zeker van zijn dat God achter mij staat, en dat het zijn stem is die u hoort. Als u alles ondergeschikt maakt aan Gods gunst, kom dan.
De jongeman die aan Jezus de vraag stelde. “Meester, wat voor goed moet ik doen om het leven te verwerven?”, kreeg een soortgelijk antwoord van Christus, als het geval was met Elisa, toen deze werd geroepen. “Indien gij volmaakt wilt zijn”, antwoordde Christus, “ga heen, verkoop uw bezit en geef het aan de armen, en kom hier, volg Mij.” (Matth 19: 16,21)
Elisa gaf gehoor aan de oproep om te dienen, zonder achterom te zien naar de genoegens en gemakken die hij achter zich liet. Toen de jongeman de woorden van de Heiland hoorde “ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen.” (Matth 19: 22) Hij was niet bereid het offer te brengen. Zijn liefde voor zijn goederen was groter dan zijn liefde voor God. Door zijn weigering alles op te geven voor Christus liet hij zien dat hij onwaardig was een plaats te bekleden in de dienst van de Meester.
De oproep om alles te leggen op het altaar van het dienen, komt tot iedereen. Ons wordt niet gevraagd te dienen zoals het geval was met Elisa, ook behoeven we niet alles te verkopen wat we bezitten; maar God vraagt ons om het dienen van Hem voorop te plaatsen in ons leven, om geen dag te laten voorbijgaan zonder iets te doen waardoor zijn werk op aarde zal vooruitgaan. Hij verwacht niet van iedereen dezelfde dienst. Iemand kan geroepen worden om te dienen in een ander land; een ander kan gevraagd worden met zijn goederen het evangelie te steunen. God aanvaardt het offer van elk van hen. Toewijding van het leven en alles wat ermee samenhangt, is noodzakelijk. Zij die zich op deze wijze toewijden, zullen de roep van de hemel horen en gehoor eraan geven.
Aan iedereen die deelgenoot wordt aan zijn genade, wijst de Here een werk voor anderen. Als enkelingen moeten we op onze plaats staan en zeggen:
“Hier ben ik, zend mij”. Hetzij iemand evangeliedienaar is of arts, hetzij hij koopman is of boer, geleerde of werktuigkundige, de verantwoordelijkheid rust op hem. Zijn taak is anderen de blijde boodschap van hun zaligheid te brengen. Alles wat hij doet, moet hierop gericht zijn.
In het begin werd een grote taak geëist van Elisa; zijn opleiding bestond uit alledaagse dingen. Van hem wordt gezegd dat hij water goot over de handen van zijn meester Elia. Hij was bereid alles te doen wat de Here zei, en bij elke stap leerde hij lessen ven nederigheid en dienstbaarheid. Als de persoonlijke bediende van de profeet bleef hij voortgaan trouw te zijn in kleine dingen, terwijl hij met een voornemen, dat dagelijks sterker werd, zich wijdde aan de zending waartoe God hem had geroepen.
Het leven van Elisa, nadat hij Elia was gevolgd, was niet zonder verzoekingen. Hij kende tal van beproevingen; maar in elke omstandigheid vertrouwde hij op God. Hij kwam in de verleiding te denken aan het tehuis dat hij had verlaten, maar hij gaf niet toe aan deze verleiding. Hij had zijn hand aan de ploeg geslagen, en was vastbesloten niet terug te keren, en door beproeving en verzoeking toonde hij zich het in hem gestelde vertrouwen waard.
De dienst van het evangelie omvat veel meer dan alleen het prediken van het woord. Het betekent de opleiding van jongemannen, zoals Elia Elisa heeft opgeleid, hen te roepen uit hun gewone plichten, en hen verantwoordelijkheid te doen dragen in Gods werk, - eerst kleine verantwoordelijkheden, met het toenemen van hun kracht en ervaring grotere verantwoordelijkheid. In het evangeliewerk zijn mannen van gebed en geloof, die kunnen zeggen: Hetgeen was van den begirine, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien ,hebben met onze (eigen) ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens - …... hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u.” (1 Joh. 1: 1, 3)
Jonge, onervaren werkers moeten opgeleid worden door deze ervaren dienaars van God in het werk. Zo zullen ze leren lasten te dragen.
Zij die op zich nemen deze jonge werkers op te leiden, doen een edel werk. De Here zelf werkt met hen samen. En de jongemannen tot wie het woord van wijding wordt gesproken, die het voorrecht hebben samen te werken met oprechte, godvruchtige werkers, moeten hun kansen waarnemen. God heeft hen geëerd door hen te kiezen voor zijn dienst, en hen daar te plaatsen waar ze beter bekwaam gemaakt kunnen worden; en ze moeten nederig, getrouw, gehoorzaam en offervaardig zijn. Als ze zich onderwerpen aan Gods nicht, zijn aanwijzingen uitvoeren en zijn dienaars kiezen als hun raadgevers, zullen ze zich ontwikkelen tot rechtvaardige, doelbewuste mannen met hoogstaande beginselen, aan wie God verantwoordelijkheden kan toevertrouwen.
Wanneer het evangelie in zuiverheid wordt verkondigd, zullen mannen van achter de ploeg en uit het zakenleven, dat hen voornamelijk in beslag neemt, worden geroepen om opgeleid te worden onder leiding van ervaren mannen. Wanneer ze leren succesvol te werken, zullen ze de waarheid met kracht prediken. Bergen van moeilijkheden zullen op de wonderlijkste wijze door Gods voorzienigheid worden weggenomen en in zee geworpen. De boodschap die zoveel betekent voor hen die op de aarde wonen, zal gehoord en begrepen worden. De mensen zullen weten wat waarheid is. Het werk zal steeds verder voorwaarts gaan, tot heel de aarde is gewaarschuwd; dan zal het einde komen.
Elia en Elisa hebben enkele jaren na de roeping van Elisa samengewerkt. De jongere man werd van dag tot dag meer voorbereid op zijn werk. Elia was Gods werktuig geweest om geweldige zonden weg te doen. De afgodendienst, die, gesteund door Achab en de heidense Izebel, het volk had verleid, was een duidelijk halt toegeroepen. De profeten van Baäl waren gedood. Het hele volk van Israël was diepbewogen, en velen waren teruggekeerd tot de eredienst van God. Als opvolger van Elia moest Elisa door zorgvuldig, geduldig onderricht trachten Israël op veilige wegen te leiden. Zijn samenwerking met Elia, de grootste profeet sedert de dagen van Mozes, bereidde hem voor op het werk dat hij spoedig alleen moest opnemen. In deze jaren van gezamenlijk dienen moest Elia van tijd tot tijd schandelijke zonden streng bestraffen.
Toen de goddeloze Achab de wijngaard van Nabot nam, voorzegde de stem van Elia zijn ondergang en de ondergang van heel zijn huis. En toen Achazja na de dood van zijn vader Achab zich afwendde van de levende God tot Baäl - Zebub, de god van Ekron, werd opnieuw de stem van Elia gehoord in ernstige afkeuring.
De scholen der profeten, door Samuel opgericht, waren in de tijd van Israëls afval verlopen. Elia richtte deze scholen weer op, en trof voorzieningen voor jonge mannen zodat zij een opleiding konden krijgen, die hen ertoe zou brengen de wet te verheerlijken en deze groot te maken. Drie van deze scholen, een te Gilgal, een in Betel, en een in Jericho, worden in de Bijbel genoemd. Kort voor Elia werd opgenomen naar de hemel, bezochten hij en Elisa deze opleidingscentra.
De lessen die de profeet van God hen bij vroegere bezoeken had gegeven, herhaalde hij nu. Vooral onderrichtte hij hen omtrent hun grote voorrecht om hun trouw aan de God des hemels te handhaven. Hij doordrong hen ook van het belang dat eenvoud elke trek van hun opleiding moest kenmerken. Alleen op deze wijze konden ze door de hemel worden gevormd, en uitgaan om te werken in de weg des Heren.
Het hart van Elia was verblijd toen hij zag wat door deze scholen tot stand was gekomen. Het werk van hervorming was niet volkomen, maar hij zag door het hele koninkrijk de waarheid van het woord des Heren: Ik heb in Israël nog zevenduizend, die hun knie niet gebogen hebben voor Baäl.” (1 Kon. 19: 18, Statenvert.)
Toen Elisa de profeet vergezelde op zijn dienstreis van school tot school, weren zijn geloof en vastbeslotenheid opnieuw op de proef gesteld. In Gilgal, en later nog eens in Betel en Jericho, verzocht de profeet hem terug te gaan. Blijf toch hier”, zei Elia, want de Here heeft mij naar Betel gezonden”. Maar toen hij in zijn jeugd achter de ploeg ging, had Elia geleerd niet te kort te schieten of zich te laten ontmoedigen; en nu hij zijn hand in ander opzicht aan de ploeg had geslagen, wilde hij zich niet van zijn doel laten afhouden. Hij wilde zich niet laten scheiden van zijn meester, zolang hij gelegenheid had zich beter te bekwamen voor zijn werk.
Zonder dat Elia het wist, was de openbaring dat hij opgenomen zou worden, bekendgemaakt aan zijn discipelen in de scholen der profeten, en in het bijzonder aan Elisa. En nu bleef de trouwe dienaar van de man Gods dicht bij hem. Telkens als hem werd gezegd te keren, luidde zijn antwoord: “Zo waar de Here leeft en gijzelf leeft, ik zal u niet verlaten”.
“Zo gingen zij beiden verder”, tot zij beiden aan de Jordaan stilstonden. Daarop nam Elia zijn mantel, wond hem samen en sloeg op het water; en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat zij beiden door het droge overstaken. En zodra zij overgestoken waren, zeide Elia tot Elisa: Doe een wens. Wat zal ik voor u doen, eer ik van u word weggenomen”?
Elia vroeg niet om wereldse eer, of een vooraanstaande plaats onder de groten der aarde. Hij verlangde naar een grote mate van de Geest, die God zo ruimschoots had geschonken aan de man die op het punt stond opgenomen te worden. Hij wist dat alleen de Geest, die op Elia had gerust, hem in staat kon stellen in Israël de plaats in te nemen waarvoor God hem had geroepen, en daarom vroeg hij: “Zo moge dan een dubbel deel van uw geest op mij zijn”.
Op deze vraag antwoordde Elia: “Gij hebt een moeilijke zaak gewenst. Indien gij mij zult zien, terwijl ik van u word weggenomen, dan zal het aldus geschieden. Maar indien niet, dan zal het niet geschieden. En terwijl zij voortgingen, al wandelende en sprekende, zie, een vurige wagen en vurige paarden! en die maakten scheiding tussen hen beiden. Alzo voer Elia in een storm ten hemel.” (2 Kon. 2: 10,11)
Elia was een voorbeeld van de heiligen die op aarde leven bij de wederkomst van Christus en die veranderd zullen worden in een oogwenk, bij de laatste bazuin (1 Kor. 15 : 51, 52), zonder de dood te kennen. Als vertegenwoordiger van degenen die op deze wijze veranderd zullen worden mocht Elia met Mozes staan naast de Heiland op de berg der verheerlijking, nabij het einde van Christus’ werk op aarde.
In deze verheerlijkte mannen zagen de discipelen in het klein een voorstelling van het koninkrijk der verlosten. Ze zagen Jezus, bekleed met het licht van de hemel; ze hoorden de stem uit de wolk” (Luc. 9: 35) die hem erkende als de Zoon van God; ze zagen Mozes, als voorstelling van hen die bij de wederkomst uit de dood worden gewekt; en ook Elia was er, als beeld van hen die aan het einde van de wereldgeschiedenis van sterfelijkheid in onsterfelijkheid zullen worden veranderd en naar de hemel zullen worden opgenomen zonder de dood te smaken.
In de woestijn had Elia, toen hij zich eenzaam en moedeloos voelde, gezegd dat hij genoeg had van het leven, en hij had gebeden of hij mocht sterven. Maar in zijn barmhartigheid had de 1-lere niet aan zijn wens voldaan. Er wachtte Elia nog een groot werk; en als zijn werk was gedaan, zou hij niet moedeloos en eenzaam sterven. Hij zou niet afdalen in het graf, maar opstijgen met Gods engelen naar Gods heerlijkheid.
“En Elisa zag het en riep uit: Mijn vader, mijn vader! Wagens en ruiters van Israël! En hij zag hem niet meer. Toen greep hij zijn klederen en scheurde ze in twee stukken. Daarop raapte hij de mantel van Elia op, die van hem afgevallen was, keerde terug en ging aan de oever van de Jordaan staan. En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, sloeg op het water, en riep: Waar is de Here, de God van Elia, ja Hij? Hij sloeg op het water en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat Elisa kon oversteken. De profeten van Jericho, die op enige afstand stonden, zagen hem en zeiden: De geest van Elia rust op Elisa. En zij kwamen hem tegemoet en bogen zich voor hem ter aarde.” (2 Kon. 2: 12-15)
Als de Here het in zijn voorzienigheid juist acht om hen die Hij wijsheid heeft geschonken, van zijn werk te ontheffen, helpt en sterkt Hij hun opvolgers, als ze tot Hem willen gaan om hulp en in zijn wegen willen wandelen. Ze kunnen zelfs verstandiger zijn dan hun voorgangers; want ze kunnen voordeel putten uit hun ervaring, en wijsheid opdoen van hun fouten.
Van nu af stond Elisa in de plaats van Elia. Hij die in het minste getrouw was geweest, zou zich ook in het grote getrouw bewijzen.
("Profeten en Koningen" - E.G. White)