01 Salomo
Tijdens het bestuur van David en Salomo werd Israël machtig onder de volken, en had tal van gelegenheden om een machtige invloed uit te oefenen ten gunste van waarheid en recht. De naam van Jehova was verheven en geëerd, en het doel waarvoor de Israëlieten in het beloofde land waren geplaatst, scheen in vervulling te gaan. Scheidsmuren werden afgebroken, en zoekers naar waarheid in de landen der heidenen keerden voldaan huiswaarts. Bekeringen vonden plaats, en Gods kerk op aarde breidde zich uit en was voorspoedig.
Salomo werd in de laatste levensjaren van zijn vader David gezalfd en tot koning uitgeroepen. Zijn jonge leven beloofde veel, en het was Gods plan dat hij zou toenemen van kracht tot kracht, van heerlijkheid tot heerlijkheid, om steeds meer Gods beeld gelijkvormig te worden, en op deze wijze zijn volken te inspireren trouw te zijn aan hun geheiligde taak als beschermers van de goddelijke waarheden.
David wist dat Gods plannen met Israël alleen in vervulling konden gaan als heersers en volk gedurig op hun hoede zouden zijn en beantwoorden zouden aan de maatstaf die hun werd voorgehouden. Hij wist dat de jeugdige Salomo niet alleen een staatsman, een krijgsman en een heerser moest zijn, maar ook een vastberaden, goed man, een leraar der gerechtigheid, een voorbeeld van trouw, om te beantwoorden aan het vertrouwen waarmee God hem had geëerd.
Met tedere ernst drong David bij Salomo erop aan om mannelijk en edel te zijn, om barmhartigheid en liefdevolle zorg te tonen jegens zijn onderdanen, en in al zijn handelingen met de volken der aarde Gods naam te verheerlijken en zijn heiligheid te openbaren. De vele beproevende en opmerkelijke ervaringen die David in zijn leven had ondervonden, hadden hem de waarde geleerd van edeler deugden, en brachten hem ertoe Salomo zijn laatste opdracht te geven: Een rechtvaardige heerser over de mensen, een heerser in de vreze Gods, hij is als het morgenlicht bij het opgaan der zon, een morgen zonder wolken: door de glans na de regen spruit jong groen uit de aarde.” (2 Sam. 23:3, 4)
Welk een gelegenheid had Salomo! Als hij gehoor zou geven aan de door God geïnspireerde raadgevingen van zijn vader, zou zijn bestuur een regering van gerechtigheid zijn, zoals beschreven is in Psalm 72 :
O God, verleen de koning uw recht, en uw gerechtigheid de zoon des konings. Hij richte uw volk met gerechtigheid, uw ellendigen met recht…..
Hij zij als de regen die neerdaalt op het grasland, als regenbuien die de aarde besproeien. In zijn dagen bloeide de rechtvaardige en grote vrede, totdat er geen maan meer is. Hij heerse van zee tot zee, van de Rivier tot de einden der aarde......
Mogen…... de koningen van Tarsis en de kustlanden hem geschenken brengen, de koningen van Saba en Seba hem schatting offeren, mogen alle koningen zich voor hem nederbuigen, alle volkeren hem dienen.
Voorwaar, hij zal de arme redden, die om hulp roept, de ellendige, en wie geen helper heeft……
Men zal bestendig voor hem bidden, de ganse dag hem zegenen. Zijn naam zij voor altoos, zolang er zon is, bloeie zijn naam.
Mogen alle volken elkander daarmee zegenen, hem gelukkig prijzen.
Geloofd zij de Here God, de God van Israël, die alleen wonderen doet.
En geloofd zij zijn heerlijke naam voor eeuwig, en zijn heerlijkheid vervulle de ganse aarde. Amen, ja, amen.”
In zijn jeugd maakte Salomo de keus van David tot de zijne, en vele jaren wandelde hij oprecht, terwijl zijn leven gekenmerkt werd door strikte gehoorzaamheid aan Gods geboden. In het begin van zijn regering ging hij met zijn raadslieden naar Gibeon, waar de tabernakel, die in de woestijn was gebouwd, nog stond, en daar vergaderde hij met de door hem gekozen raadslieden, “de oversten over duizend en over honderd”, de rechters en alle vorsten in heel Israël, de familiehoofden” (2 Kron. 1 : 2) om de Here te offeren, en zich volkomen aan de dienst van God te wijden. Omdat hij iets begreep van de grootte van de taak die verbonden was aan het koninklijk ambt, wist Salomo dat zij die zware lasten hebben te dragen, naar de Bron van wijsheid moeten gaan voor leiding, willen ze hun taak naar behoren vervullen. Dit bracht hem ertoe zijn raadslieden aan te moedigen om met hem zich te verzekeren van het feit, dat God hen had aangenomen.
Meer dan naar alle aardse goederen verlangde de koning naar wijsheid en verstand om het werk dat God hem had opgedragen, te kunnen doen. Hij verlangde naar een helder verstand, een grootmoedig hart, naar een liefderijke geest. Die nacht verscheen de Here aan Salomo in een droom en zei: “Vraag; wat zal Ik u geven?” In zijn antwoord gaf de jonge en onervaren heerser uiting aan zijn gevoelens van hulpeloosheid en zijn verlangen naar hulp. Gij hebt aan mijn vader David grote goedertierenheid bewezen”, zei hij, evenals hij voor uw aangezicht in trouw en rechtvaardigheid en oprechtheid van hart jegens U gewandeld heeft; en Gij hebt aan hem deze grote goedertierenheid bevestigd, door hem een zoon te geven, die op zijn troon zit, zoals heden het geval is. En nu, Here mijn God, Gij zelf hebt uw knecht in de plaats van mijn vader David koning gemaakt, hoewel ik een jonge man ben; ik weet niet uit te gaan of in te gaan. Zo staat uw knecht te midden van uw volk, dat Gij uitverkoren hebt, een groot volk dat niet te tellen of te schatten is vanwege de menigte. Geef dan uw knecht een opmerkzaam hart, opdat hij uw volk richte, door te onderscheiden tussen goed en kwaad, want wie zou in staat zijn dit uw talrijk volk te richten?"
En het was goed in de ogen des Heren dat Salomo dit gevraagd had”. Omdat dit in uw hart geweest is”, zei God tegen Salomo, en gij geen rijkdom, schatten of eer gevraagd hebt, noch het leven van uw haters, en zelfs geen lang leven, maar wijsheid en kennis voor u gevraagd hebt, om mijn volk, waarover Ik u koning gemaakt heb, te richten, zo zij deze wijsheid en de kennis u gegeven”; zodat uws gelijke vóór u niet geweest is, noch na u zal opstaan. En ook wat gij niet gevraagd hebt, geef Ik u, zowel rijkdom als eer, zodat onder de koningen uws gelijke niet zal zijn geweest al uw dagen. En indien gij op mijn wegen wandelt en mijn inzettingen en geboden bewaart, zoals uw vader David gewandeld heeft, dan zal Ik uw leven verlengen.” (1 Kon. 3 : 5-14; 2 Kron. 1 : 7-12)
God beloofde Salomo dat Hij met hem zou zijn, zoals Hij met David was geweest. Als de koning in oprechtheid voor de Here zou wandelen, als hij zou doen wat God hem geboden had, zou zijn troon bevestigd worden en zou zijn regering het middel zijn om Israël te maken tot een wijs en verstandig volk, een licht voor de omringende volken. De woorden die Salomo gebruikte terwijl hij tot God bad voor het oude altaar te Gibeon, openbaren zijn nederigheid en zijn diepe verlangen God te eren. Hij besefte dat hij zonder Gods hulp even hulpeloos was als een kind in het vervullen van de taak die hem wachtte. Hij wist dat hij niet het onderscheidingsvermogen bezat dat nodig was, en dit besef van zijn grote nood bracht hem ertoe God te smeken om wijsheid. In zijn hart leefde geen zelfzuchtig streven naar kennis om boven anderen te staan. Hij verlangde ernaar getrouw de taak te vervullen die op hem rustte, en hij zocht naar de gave die het middel zou zijn om te regeren tot eer van God. Nooit is Salomo zo rijk of verstandig of waarlijk groot geweest als op het ogenblik waarin hij erkende: “Ik ben slechts een jonge man; ik weet niet uit te gaan of in te gaan.”
Degenen die nu een vertrouwenspositie bekleden, moeten de les leren die Salomo’s gebed hen leert. Hoe hoger de positie is die iemand bekleedt, des te zwaarder is de verantwoordelijkheid die op hem rust, des te verstrekkender zal de invloed zijn die van hem uitgaat, en des te meer zal hij afhankelijk zijn van God. Altijd moet hij eraan denken dat met de roeping om te werken ook de oproep komt om verstandig te wandelen in het oog van zijn medemensen. Hij moet tegenover God staan als een leerling. Een vooraanstaande positie brengt geen heiligheid van karakter. Iemand is alleen dan waarlijk groot, als hij God eert en zijn geboden gehoorzaamt.
De God die wij aanbidden ziet de mens niet aan. Die aan Salomo wijsheid heeft gegeven, is ook nu nog bereid dezelfde zegen te schenken aan zijn kinderen. Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden.” (Jak. 1 : 5) Als iemand die onder lasten gebukt gaat, wijsheid zoekt, meer dan rijkdom, macht of aanzien, zal hij niet teleurgesteld worden. Zo iemand zal niet alleen van de grote Leermeester leren wat hij moet doen, maar ook hoe hij dat moet doen op een wijze die Gods goedkeuring kan wegdragen.
Zolang de man die van God onderscheidingsvermogen en bekwaamheid heeft gekregen, toegewijd blijft aan God, zal hij niet streven naar een vooraanstaande plaats, of jagen naar gezag. Natuurlijk zijn er mensen die een bepaalde verantwoordelijkheid moeten dragen; maar in plaats van te streven naar de eerste plaats, zal een ware leider bidden om een verstandig hart, zodat hij onderscheid kan maken tussen goed en kwaad.
De weg van mensen die als leiders zijn aangesteld, is niet gemakkelijk. Maar in elke moeilijkheid moet ze een oproep zien om te bidden. Nooit moeten ze nalaten de Bron van ware wijsheid te zoeken. Gesterkt en verlicht door de Meester zullen ze in staat zijn stand te houden tegen ongeheiligde invloeden, en onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad, tussen recht en onrecht. Ze zullen goedkeuren wat Gods goedkeuring heeft, en ernstig strijden tegen het inbrengen van verkeerde beginselen in zijn werk. De wijsheid die Salomo zocht boven rijkdom, eer of een lang leven, ontving hij van God. Zijn bede om een helder verstand, een grootmoedig hart en een zachtmoedige geest werd verhoord. “En God gaf Salomo wijsheid en zeer veel verstand en een begrip, zo wijd als het zand aan de oever der zee, zodat de wijsheid van Salomo groter was dan die van allen uit het Oosten, en dan al de wijsheid van Egypte. Ja, hij was wijzer dan alle mensen, …... zodat hij naam had onder al de volken van rondom” (1 Kon. 4 : 29-31)
En heel Israël werd met ontzag voor de koning vervuld, want zij merkten, dat de wijsheid Gods in hem was om recht te doen.” (1 Kon. 3 : 28) Het hart van het volk werd naar Salomo geneigd, zoals het geval was geweest met David, en ze gehoorzaamden hem in alles. Salomo…... betoonde zich krachtig in zijn koningschap; de Here, zijn God, was met hem en maakte hem uitermate machtig.” (2 Kron. 1 : 1)
Gedurende vele jaren werd het leven van Salomo gekenmerkt door toewijding aan God, door oprechtheid en vastheid van beginsel, en door strikte gehoorzaamheid aan Gods geboden. Hij gaf aanwijzingen in elke belangrijke onderneming, en handhaafde op verstandige wijze de zaken die met het koningschap te maken hadden. Zijn rijkdom en wijsheid, de prachtige bouwwerken en openbare werken die hij vervaardigde in de eerste jaren van zijn regering, de energie, vroomheid, rechtvaardigheid en grootheid die hij openbaarde in woord en daad, wonnen de trouw van zijn onderdanen en de bewondering en hulde van de vorsten in vele landen.
De naam van Jehova werd grote eer bewezen in de eerste periode van Salomo’s regering. De wijsheid en rechtvaardigheid, die de koning openbaarde, getuigden aan alle volken van de grootheid van de God die hij diende. Een tijdlang was Israël het licht der wereld en maakte het de grootheid van Jehova bekend. De ware heerlijkheid van Salomo’s regering lag niet in zijn wijsheid, zijn fabelachtige rijkdommen, zijn verreikende macht en roem, maar in de eer die hij toebracht aan de naam van de God van Israël door een verstandig gebruik van de hemelse gaven.
Met het verstrijken der jaren nam Salomo’s roem toe, en hij streefde er naar God te eren door zijn verstandelijke en geestelijke krachten te ontwikkelen, en door aan anderen de zegeningen die hij ontvangen had, door te geven. Niemand beter dan hij was in staat te begrijpen dat hij alleen door Gods gunst in het bezit was gekomen van macht, wijsheid en verstand, en dat hij deze gaven had gekregen om aan de wereld de Koning der koningen bekend te maken.
Salomo stelde vooral belang in natuurkunde, maar zijn onderzoekingen beperkten zich niet tot een bepaalde tak van studie. Door ijverig al het geschapene te bestuderen, zowel het bezielde als het onbezielde, kreeg hij een duidelijke voorstelling van de Schepper.
In de krachten der natuur, in de mineralen en dierenwereld, in elke boom, struik en bloem zag hij een openbaring van Gods wijsheid; en naarmate hij meer en meer leerde, nam zijn kennis van God en zijn liefde voor Hem gestadig toe.
Salomo’s door God gegeven wijsheid vond een uitdrukking in lofzangen en in tal van spreuken. Hij sprak immers drieduizend spreuken, en liederen van hem waren er duizend vijf. Hij sprak over de bomen, van de ceder op de Libanon af tot de hysop toe, die aan de muur uitschiet; hij sprak ook over het vee, het gevogelte, het kruipend gedierte en de vissen.” (1 Kon.4: 32,33)
In de spreuken van Salomo worden beginselen gegeven van een geheiligd leven en een lofwaardig streven; beginselen die afkomstig zijn van God en die leiden tot godsvrucht; beginselen die elke daad in het leven zouden moeten leiden. De algemene verbreiding van deze beginselen en het erkennen van God als Degene die recht heeft op alle lof en eer, maakten de beginjaren van Salomo’s regering een periode van morele verheffing zowel van materiële voorspoed.
,,Welzalig de mens die wijsheid vindt”, schreef hij, ,,de mens die verstandigheid verkrijgt; want wat zij opbrengt, is beter dan de opbrengst van zilver, wat zij doet gewinnen, is beter dan goud. Zij is kostbaarder dan koralen, al wat gij kunt begeren, kan haar niet evenaren. Lengte van dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer. Haar wegen zijn liefelijke wegen, al haar paden zijn vrede. Een boom des levens is zij voor wie haar aangrijpen, wie haar vasthouden, zijn gelukkig te prijzen”. Het begin der wijsheid is: verwen wijsheid en verwerf inzicht bij al wat gij bezit”.,, De vreze des Heren is het begin der wijsheid”. (Spr. 3 : 13-18; 4 : 7; Psalm 111 : 10)
“De vreze des Heren is het kwade te haten; hoogmoed en trots en boze wandel en een mond vol draaierijen haat ik.” (Spr. 8 : 13) Het ware te wensen geweest dat Salomo in zijn latere levensjaren acht geslagen had op deze woorden vol wijsheid. Dat hij, die gezegd had.,, De lippen der wijzen strooien kennis uit, maar het hart der dwazen is niet recht” (Spr. 15 : 7) die de koningen der aarde had onderwezen om aan de Koning der koningen de lof te brengen die ze aan een aardse heerser wilden geven, toch nooit met draaierijen, in hoogmoed en trots de eer had opgeëist waarop alleen God recht heeft!
("Profeten en Koningen" - E.G. White)